Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

31 augustus 2009

Gastredacteur (zie linkerkolom) ASTRID DEWANCKER - deel 1


Mijn eerste bijdrage (in de schaduw).
Het gedicht las ik voor in de Rotary Club bij een miniatuurkerk (voorlopig nog in hout; zal later in brons worden gegoten); een gift van Rotary Oostende aan de stad. Volgend jaar zal het worden geplaatst naast de grote kerk in Oostende, een voelkerk voor blinden en slechtzienden.
Ik las ook tijdens het poëziefestival in Ghent in cap o.a. in het project: poëzie voor en met blinden en slechtzienden (dat is dan voor de tweede week van september).
Op de huid van taal is mijn thema zijn voor september.
Astrid


OP DE HUID VAN TAAL
Eerste gedicht

in de schaduw

in de schaduw van de grote dame
sta ik onbewogen in mijn eigen tijd
door beloften tastbaar gemaakt
kijk ik alleen van buitenuit

kom dichter, lees mijn huid van brons
het vlechtwerk van mijn siergevels
luister hoe kostbare wensen en dromen
van zij die bidden en zalven in mij ruisen

voel mij, berg mij in je op

Astrid Dewancker


Wedstrijdreglement Gedichtendag.

Thema: Vergankelijkheid

Max. 2 gedichten anoniem inzenden, getypt op 1 A4-blad, voorkeurlettertype Times New Roman, deadline 10 december 2009. In een gesloten omslag worden naam, adres, e-mail en telefoonnummer vermeld.
Op de begeleidende briefomslag wordt de schuilnaam vermeld, de schuilnaam mag niet eerder gebruikt zijn. Dichters nemen slechts onder één naam deel. Collectieve gedichten worden geweigerd. De gedichten moeten origineel zijn, t.t.z. niet eerder gebruikt of ingezonden, niet gepubliceerd in een uitgave, niet getoond op een blog of internetsite. Plagiaat wordt onherroepelijk uitgesloten. Gedichten in de gangbare Nederlandse taal. Dialecten worden geweigerd.
Een professionele jury beoordeelt. Er worden 30 gedichten weerhouden voor de samen te stellen bundel waarvan 3 topgedichten als eerste, tweede en derde prijs zullen worden aangeduid.
De winnende gedichten zullen tijdens eventuele artistieke projecten worden tentoon gesteld zoals bv. een poëziepad, kunstreflectie Dender, Vlassenbroek Poëziedorp 2010, of worden tijdens poëtische manifestaties voorgedragen. De dichter wordt hiervan vooraf verwittigd en om toestemming gevraagd, eventueel zal hij/zij uitgenodigd worden om zijn/haar gedicht te komen voordragen.
Over de ingezonden bijdragen wordt geen briefwisseling of communicatie gevoerd.
Kwetsende, aanstootgevende of gedichten met racistische inslag worden van deelname uitgesloten. De wedstrijd betreft enkel poëzie, prozaïsche teksten worden geweigerd.
De beslissing van de jury is bindend en zonder verhaal. De bundel wordt opgehaald tijdens de uitvoering van Gedichtendag Dendermonde, of kan worden nagestuurd na storting van het bedrag + de verzendkosten (nog te bepalen) op het rekeningnummer van de vzw Symbiose.
Adres: vzw Symbiose-Spoorwegstraat 69-9200 Dendermonde-Prov. Oost-Vlaanderen-België. Het reglement kan ook nagelezen worden op de website onder: www.baasrodedigitaal.be/dekleinenotelaar.html (links)
of www.bloggen.be/patricia52

e-mail: symbiose_vl@yahoo.com
of landtsheer@yahoo.com
(de digitale inzending wordt slechts ondertekend met een schuilnaam en komt ten laatste toe op 10 dec.2009, briefomslag met de werkelijke gegevens van de inzender wordt achteraf met de post naar het wedstrijdadres toegestuurd en vermeldt geen verzendadres)
Naar gewoonte zullen de winnende gedichten worden kenbaar gemaakt tijdens de poëzievoorstelling van gedichtendag 2010, de laatste donderdag van de maand januari.

De winnaar(s) worden hiervan tijdig verwittigd.

Voorlopig onder voorbehoud: De winnende & geselecteerde gedichten verschijnen in een bundel. De vzw Symbiose bepaalt onder welke vorm deze bundel zal verschijnen en al dan niet in de handel worden gebracht. 1ste, 2de en 3de prijs ontvangen een presentex. De overige dichters die in de bundel willen opgenomen worden, verbinden zich ertoe minimum 2 exemplaren aan te kopen. Hierover zal vooraf met de dichter overleg worden gepleegd.
DARWIN EN IK
van Ina Stabergh

Zondag 20 september 2009 15.00 uur

Frida Alaerts, Patricia Brams, Patricia Mouling, Annemie Op De Beeck en Lieve Stas stellen schilderijen tentoon die zij op verzoek van Ina maakten bii gedichten uit de bundel.

Locatie: Vivaldizaal – Cultureel Centrum ‘De Maere’Leuvensesteenweg 187 3390 Sint-Joris-Winge (Tielt-Winge)

PROGRAMMA
* Ontvangst met koffie en thee
* Welkom door Henriette Faas,Uitgeverij de Brouwerij
* Overhandiging eerste exemplaar
* Toost op de nieuwe publicatie met feestelijk drankje en hapje
* Ina Stabergh leest gedichten over bergen, woestijnen en rivieren

Voorstelling schildersgroep o.l.v. Annemie Op De Beeck *
Mogelijkheid tot aanschaf en laten signeren van het boek
MICHAEL ONDAATJE


Michael Ondaatje verwierf vooral bekendheid met de verfilming van zijn roman The English Patient, maar hij is naast een vermaard prozaschrijver ook een begenadigd dichter.

Michael Ondaatje is geboren op 12 september 1943 in Colombo, hoofdstad van het toenmalige Ceylon, het huidige Sri Lanka. Hij stamt uit een vooraanstaande familie van de vroegere koloniale samenleving. Zijn vader Mervyn Ondaatje was toezichthouder op thee- en rubberplantages en leed aan een ernstige vorm van alcoholisme. Zijn moeder Doris Gratiaen was een overtuigde danseres, geïnspireerd door Isadora Duncan. Tengevolge van Mervyns alcoholisme kwam het tot een echtscheiding tussen de ouders in 1954 en verhuisde Michael Ondaatje samen met zijn moeder naar Groot-Brittannië.

Michael Ondaatje genoot lager onderwijs aan het Saint Thomas College in Colombo (Sri Lanka). Na de verhuizing met zijn moeder naar Engeland zette hij zijn studie voort aan het Dulwich College in Londen. Van 1962 tot 1964 studeerde hij aan de Bishop’s University in Lennoxville, Quebec (Canada). Hij behaalde zijn bachelor diploma aan de universiteit van Toronto in 1965 en zijn masters aan Queen’s University in Kingston, Ontario in 1967. Hij begon zijn professionele carrière aan de universiteit van Western Ontario (1967-1971) en is sinds 1971, tot op heden, verbonden aan het departement Engelse taal- en letterkunde van de York University in Toronto, Ontario.

Michael Ondaatje leeft met zijn vrouw Linda Spalding, romanschrijfster en uitgeefster, in Toronto. Ze geven er samen het literaire tijdschrift Brick uit.

Michael Ondaatje ontving verscheidene literaire onderscheidingen: de Ralph Gustafson Award in 1965, de Epstein Award in 1966 en de President’s Medal van de universiteit van Ontario in 1967. Hij ontving de Canadian Governor-General’s Award for literature in 1971 en in 1980. In 1992 werd hem de Booker Prize toegekend voor zijn roman The English Patient.

Michael Ondaatje publiceerde de dichtbundels The Dainty Monsters (De bevallige gedrochten) (1967), The man with seven toes (De man met de zeven tenen) (1969), The Collected Works of Billy the Kid (De verzamelde werken van Billy the Kid) (1970), The Broken Ark: A Book of Beasts (De gebarsten ark: een boek van beesten) (1971), Rat Jelly (Makkie, de rat) (1973), Elimination Dance (De verwijderingdans) (1976), Claude Glass (Claude Spiegel) (1979), There’s a Trick with a Knife I’m Learning to Do: Poems 1963-1978 (Een kunstje met een mes dat ik aan het leren ben: gedichten 1963-1978) (1979), Rat Jelly and Other Poems: 1963-1978 (Makkie, de rat en andere gedichten: 1963-1978) (1980), Tin Roof (Het blikken dak) (1982), Secular Love (Seculiere liefde) (1984), Two Poems (Twee gedichten) (1986), The Cinnamon Peeler: Selected Poems (De kaneelschiller: een keuze) (1992) en Handwriting (Handschrift) (1998).

Daarnaast publiceerde hij de romans Coming Through Slaughter (Door de slachting) (1976), Running in the Family (In de familie) (1987), In the Skin of a Lion (In de huid van een leeuw) (1992), The English Patient (De Engelse patiënt) (1992), Anil’s Ghost (De geest van Anil) (2000) en Divisadero (2007).


AFSPRAKEN

Het wordt duidelijk dat ik grote gebeurtenissen misloop.
Mijn geboorte werd aangekondigd door niets anders
dan de herdenkingsdag van Winston Churchills huwelijk.
Geen gedenktekens bloedden, geen instrumenten
waren het eens over een bijzonder weertje.
Het was een seizoensmatige onbeduidendheid.

Ik troost me met mijn moeders achtste maand.
Terwijl zij haar zwangerschap uitzweette in Ceylon
een huisknecht over het gazon kuierde
met een dienblad vol ijsgekoelde drankjes,
enkele vriendinnen haar bezochten
om haar te verzoenen met haar staat, en ik
van de levenslijnen dronk,
zat Wallace Stevens in Connecticut
met een glas sinaasappelsap op tafel
zo warm dat hij alleen een korte broek droeg
en op de achterkant van een brief
begon te schrijven “De goed geklede man met een baard”.

Die nacht terwijl mijn moeder sliep
haar gewichtige buik gekoeld
door de ventilator in de slaapkamer
bracht Stevens woorden samen
die tot zinnen uitgroeiden
en hij schaafde ze zuiver en
gaf ze de juiste vorm, de bladzij werd plots
gedachte waar voorheen niets was,
zijn hoofd liet zijn hand
bewegen waar hij wou
en hij zag dat zijn hand zei
de gedachten houden nooit op, neen, nooit
en ik groeide in mijn moeders buik
zoals de bloemen buiten aan de ramen in Connecticut.


BRIEVEN & ANDERE WERELDEN

“want er bestond geen duisternis meer voor hem en hij kon zien in het duister, zonder twijfel zoals Adam voor de val”


Mijn vaders lichaam was een bol van angst
Zijn lichaam was een stad die we nooit kenden
Hij verborg dat hij geweest was waar wij naar toe gingen
Zijn brieven waren een kamer waar hij nauwelijks in leefde
In hen kon de logica van zijn liefde groeien

Mijn vaders lichaam was een stad van angst
Hij was de enige getuige van haar angstig dansen
Hij verborg waar hij geweest was zodat wij hem konden kwijtraken
Zijn brieven waren een kamer die zijn lichaam beangstigde

Hij trad de dood tegemoet met zijn verzopen verstand.
De laatste dag sloot hij zichzelf op
in een kamer met twee flessen gin, vervolgens
viel hij languit tegen de grond
zodat hersenbloed zich verplaatste
naar nieuwe compartimenten
die nooit de deining van het vloeibare hadden gekend
en hij stierf in de eerste minuten van een nieuw evenwicht.

Zijn jonge leven was een angstaanjagend blijspel
en mijn moeder scheidde telkens opnieuw van hem.
Hij zou tunnels in stormen, aangetrokken
door het witte oog van treinen
en één keer verwierf hij onmiddellijke bekendheid
door erin te slagen een Perahara te doen stoppen in Ceylon
- de hele stoet van olifanten dansers
plaatselijke hoogwaardigheidsbekleders – door stomdronken
neer te vallen op straat.

Omdat hij een semi-officieel was, en bovendien een semi-blanke,
werd dit optreden gezien als een cruciaal
keerpunt in de Onafhankelijkheidsbeweging
en leidde het beslist tot de onafhankelijkheid van Ceylon in 1948.

(Mijn moeder had ook haar bijdrage geleverd –
haar rijgedrag was zo slecht
dat dorpelingen met stenen gooiden
telkens wanneer haar auto werd herkend)

Gedurende 14 huwelijksjaren
eiste elk van hen beurtelings op dat hij of zij
de benadeelde partij was.
In de havendokken van Colombo,
waar ze een net gehuwd stel uitwuifden,
dook mijn vader eens, jaloers
op de uitgesproken emotie van mijn moeder,
in het water van de haven
en zwom het schip achterna, terwijl hij ze vaarwel wuifde.
Mijn moeder wendde geen verwantschap voor
en mengde zich in de menigte terug naar het hotel.

Weer haalde hij de kranten
hoewel mijn moeder dit keer
het verslag corrigeerde
met een briefje aan de uitgever – waarin ze zei dat hij eerder dronken was
dan last had van een gebroken hart bij het vertrek van de vrienden.
Het gehuwde stel ontving beide edities
van The Ceylon Times toen hun schip aankwam in Aden.

En dan in zijn laatste jaren
werd hij de stille drinker,
de man die één keer in de week
verdween in zijn kamer met flessen
en daar bleef tot hij dronken was
en tot hij weer nuchter werd.

Daar werden de toespraken, de dromen, de verweerschriften,
de tedere brieven geschreven.
Met de helderheid van een architect
zou hij schrijven over de rij blauwe bloemen
die zijn nieuwe vrouw had geplant,
over de plannen voor elektriciteit in het huis,
over hoe mijn halfzus was gevallen vlakbij een slang
en ze wakker was geworden en haar niet had aangeraakt.
Brieven in een helder schrift met een allesomvattende empathie
waarbij zijn hart ruimer en ruimer en ruimer werd
voor elke vorm van verandering bij zijn kinderen en vrienden
terwijl hij zichzelf terugdrong
in de verschrikkelijk intense wrok
van zijn eigen afzondering
tot hij zich in evenwicht probeerde te houden en viel
languit tegen de grond
het bloed
de lege vergaarbak van zijn skelet inliep
het bloed zoekend in zijn hoofd zonder metafoor.


CLAUDE SPIEGEL

Een beetje bollende donkere of gekleurde handspiegel, waarin
men het landschap in getemperde tonen kan opvangen.
‘Grey liep zowat overal met dat mooie speelgoed in zijn hand, de claude spiegel, waarin de prachtige vormen van het landschap in zijn heerlijk clair obscur samenkwamen.’ Gosse (1882)

Hij heeft te horen gekregen over
zijn gedrag van de vorige avond.

Het begon met een schaal punch
op het volleybalveld.
Terwijl hij danste en over de koffietafels viel,
vroeg hij zijn zoon Ben jij die ellendeling
die me maar blijft zeggen dat ik dronken ben?
kuste hij armen en benen van vrouwen
wantrouwig tegenover zijn vrienden die een serenade brachten
vijf varkens bij de stal
keilde een wijnglas richting tuin
en bleef maar door de hekken gaan
de donkere velden in
en stortte dan in elkaar.
Zijn vrouw die hem zowat naar huis droeg
en hem redde van wegrijdende auto’s,
klaagt vanochtend
over een zere schouder.
En later dan
de worsteling van zijn dertienjarige dochter
om hem de achterkeuken in te tillen
toen hij van zijn stokje was gegaan, met zijn hoofd op de stenen lag,
en zij zich afvroeg wat hij in die donkere velden zocht.

Want hij heeft altijd van dat oude donker gehouden
waar de platte stenen schuiven als Japanse tafels
waar hij zijn kleren kan uitdoen
en in het maanlicht kan liggen in de hitte van de dag
in steen gehard, verdrinkend
in deze sterrendeken, deze lucht
als een reuzenforel
zich ervan bewust hoe de hemel
over hem heen raast
terwijl hij door afgelegen velden trekt
de takken van bomen kust
of zijn oor op een steen legt die hem wiegt,
en dan stilstaat om te kijken naar het huis
in zijn oase van licht.
En hij weet dat hem daar iets overkomt
heel alleen terwijl hij zijn armen spreidt
en alles wat aan het wegglijden is bij elkaar houdt.

Hij staat plots midden in het feestgewoel
hangt rond vrouwen, cirkelt
rond één ongelukkige schaduw.
Die vriend die zei dat hij de donkerste plek
zou vinden, en dan zou wuiven.
Hij is geen hopeloze dronkenlap
zoals zijn vader of zijn vriend, kan,
zegt hij, er zó mee stoppen, en hij kan het
zou het kunnen want zelfs nu, nu in
dit schitterende donker waarin
het gras zijn kleur heeft verloren en het allemaal
klote Yeats en maanlicht is, weet hij
dat het kleurloze gras zijn blote voeten groen maakt
want dit is het magische uur
dat hem ongeacht de treurigheid
toch doet grijnzen.
Op bepaalde uren van de nacht
zijn eenden niets dan landschap
alleen stemmen die breken terwijl ze nachtmerries.
De wezel draagt hun bloed
naar huis als een sjaal,
koeien lossen op aan de horizon
en de donkere
groenten neuriën verder onder de grond

maar de mond
wil pruim.

Gaat van kamer naar kamer
waar een bruin bierglas
in stukken rondlummelt bij zijn voeten
opent het lange roestige hek
en stapt naar de onzichtbare velden
die hij nog kent van jaren daglicht geleden.
Hij snuift de wind op
die een geur van vee
meedraagt op zijn rug.

Wat deze plek niet heeft
is de witte verf van badhokjes
de lekkage van de eucalyptus.
Bij volle maan
stralen de uitstekende rotspunten
sproeien de stinkdieren abstract in de lucht
boeren de koeien alsof ze de naam
van Francis Ponge oefenen.
Zijn dronkenschap wil een harmonie tussen plekken.
Ludwig van Beierens daktuinen –
glazen planten, ijzeren papegaaien
grotten van Venus, teerkleden van de Himalaya.
Bij het aanrecht zegt hij tegen iemand
vanaf nu drink ik alleen nog landschappen
- hier, schenk me een beker Spanje in.

Opent het hek en struikelt
bloed als een filmband door het lichaam
weg van de lichten, losmakend
dit verlangen een rivierman te zijn.

Aarzelend
herinnert hij zich
zijn dronken uitnodiging aan de rivier.
Hij heeft de fantastische auto
langs de plantage tot aan het blauwe nachtwater gemanoeuvreerd

en stapt uit
spreekt met de takken
en de slok van kwallen.
Subtiel applaus van de dieren.
Een slang laat een spoor na
als tijdelijk fossiel.
Hij valt
terug op de verwikkelingen
met versnellingspook en stuur
springlevend wanneer zijn linkerarm
nu het raam uit zwaait
en probeert om de passerende looiersboom
pijnboom struikgewas lariks
de auto in te trekken en mee te nemen
naar het feest.
Dronkenschap opent haar armen als een poort
en boven de auto stijgen onzichtbare insecten op
uit de stralenbundels als meteoriet
verpulverd stof van de maan
. . . hij wacht op de magische ster genaamd Lorca.

Op het gazon vóór het huis een laken
vastgespijkerd op een horizontale tak.
Een diaprojector begint een vertoning
van reizen, landschappen, verwanten,
vrienden die eruit springen te midden van kiezels van water
opgevangen door het apparaat alsof het de regen maakt.

Later wanneer de wind het laken bevrijdt
en het als poeder in elkaar zakt in het gras
vliegen beelden weg zonder doel
en schreeuwen hun kleuren uit over zuidelijk Ontario
kleden klissen aan
rabarber een drijvende eend.
Landschappen en verhalen
in de takken gegooid
en de hond loopt onder de hangende schommel door
de lichtstraal van de projectie ontploft in zijn linkeroog.

Het vallende laken de ster van Lorca duikt
iemand staat op en gooit zijn glas
in het lapje moestuin
naar de trage stomme loopbaan van bonen.

Dit is het uur
waarop de dode mannen gaan zitten
om elkaar te schrijven.
‘Met betrekking tot de woorden die we nooit hebben gezegd
tijdens de kleine uurtjes op het feest
lag er glas onder mijn blote voeten
werden de wetten van de keuken overtreden
en ieder woord bewoog
als een spier in mijn mond . . .’

Dit is het uur om snel door te reizen.
Cervantes aanvaardt
een 17de-eeuwse uitnodiging
van de Chinese keizer.
Scholen Chinese en Spaanse Taalkunde!
De wereldrivieren komen samen!
En hier tollen
de eenden gekleed in Azië
op vreemde wateren.

Om vier uur ’s ochtends ontwaakt hij in het laken
dat eerder de tropen in zijn witheid sloot.
De genode rivier stroomt door het huis
de keuken in de trap
op, hij ontwaakt en beweegt erin rond.
In het schemerlicht
ziet hij het Turks tapijt onder water,
lage krukken, de glinstering
van pianopedalen, zelfs een slapende hond
wiens dromen over regen kunnen gaan.

Het is een rivier waar hij elders heeft langs gelopen
die nu op bezoek is bij hem tot aan zijn heupen reikt
naar de keuken stroomt waar een vriend op een stoel slaapt
hoofd op de tafel zijn greep
nog rond een glas, benen onder water.

Hij wil zich ontspannen
en zich overgeven aan de nacht
voorover vallen en zwemmen
naar de achterkeuken waar zijn dochter slaapt.
Hij wil naar ieder
van zijn familie zwemmen en staren
naar hun onderwater dromen
die magische keten van luchtbellen.
Vrouw, zoon, vrienden van het huis, allemaal
behaaglijk in zuivere rivierwater.

Hij beseft wel dat er al uren
geen gesprek wordt gevoerd,
tongen zijn de dwaasheid van de alcohol ingegleden
slapende monden zijn foto’s van kreten.

Hij staat te wachten, de wachtpost,
heen en weer schuifelend, zijn woede
en verlangen tegen het donker
dat, wanneer hij zijn ogen sluit,
hen allemaal zal kwijtraken.

De ovenlamp
licht door het water naar hem op
een bathysfeer een spookschip
en in de halfverdronken kamer

beginnen de krekels als kleine spelden
het zwarte canvas van deze nacht
vast te nieten,
beginnen ze hun aarzelende
knoestige epigrammen met elkaar te bespreken
door de kamer.
Geknars en echo.
Geknars en echo. Met absolute helderheid
weet hij waar hij is.


Vertaling: Joris Iven

"Groeten uit Oostduinkerke!" - Bert Bevers


Speak, Tongue
(As now the Heart - already always - has been broken)

It is not nor it cannot come to good:But break, my heart; for I must hold my tongue. (William Shakespeare – Hamlet Act I, Scene II, 158-159)

1. Jean-Luc Nancy & Art

we try to remember
the moment movement motion
no, not the moment
let it better be the origin
the gap la brèche la béance peut-être l’océan
we know it is neither a promising beginning nor an end
that heals and frees
no Archè no Telos
in no way does it refer to time
it is καιρός not χρόνος
anyhow not at all that time that equals space
it is what our gaze sees through the window
then when its hope is realized just to see nothing at all
that what our faces on our ID-card see and grasp (and kill without any mercy)
neither miracle nor prodigy
we cannot escape
and not try to remember
that primal scene cette présence cruelle muette et absurde
(and scene became theatre)
(and voice became language)
(and sound became music)
(and eye became eyesight)
we first saw ourselves as that strange marvellous monster
it was at night when light had died already for more than one or two hours
when no light allowed us to see all the things we were not
when the only thing we could see was our imagination
das Ungeheure
when we left ourselves and stood there in front of ourselves
(we were not laughing we were not crying)
we were no longer in ourselves we were out of ourselves
we were that blind mute silent deaf thing
we were no longer (only) inside but merely outside
something had extracted us from ourselves
like a portrait or a photograph extracts someone from himself
we saw that strangeness
that strange scary monster
us were shown and opened
(something resurrected that never hung on any cross)
(something took a step forwards)
it was ourselves and it was not ourselves
we became seers of ourselves but the seers were not ourselves
we could caress it and we could clasp it to our bosom
and
it could caress us and clasp us to its bosom
and then it passed
it was a passage (an event?)
that night
we went back to the cave there where there was no light
we went back to the cave
no to eat or to drink or to make tools or to chase game or to make love
we never did anything in the cave
we went back to the cave only just and simply to see ourselves
and
we left a trace on the wall
so that we could see that what cannot be seen by anyone of us
we left a trace on the wall not an image
only an exposure a passage
(Chauvet, Cosquer, Lascaux, Altamira)
just as we made music to hear that what cannot be heard by anyone of us
[…]
we engaged in the investigation of the vestiges
we lost the world there never was a world
we lost the cosmos there never was a cosmos
we never offered anyone blood, toil, tears, and sweat
how would we ever dare?
we lost the divine order and coherence of things
there never was such a divinity
we lost the system’s totality there never were was such a totality
only a nothing an immonde an immondice
a passing monstrosity marvellously pure fresh and clean
a nice trace a brute rudiment a bare remnant
the ruins of some former ruins
and from then on
we condemned ourselves as criminals having committed a crime
we sentenced ourselves to life imprisonment
we did it to them
and they did it to us
et ils passèrent des menottes aux fleurs (Fernando Arrabal, 1969)
you did it to me
and i did it to you
[…]
lying in my bed
i am inside and outside myself
i smile i am free of all those centuries of burden
and i forget i no longer try to remember
i have already forgotten what i have written above
anyhow it was but a trace a vestige
some smoke without fire
i cease to be i livei live in a state of first class dementia
neither in reason nor out of reason
neither nostalgia nor melancholy
i am no more nor less than the experience of some whatever
i was born to be whatever
and to die whatever death
i am not a flower
i am not busy pissing in the ISS
now
now that i have finished myself
now that i am perfect
i disappear immediately
i am no longer nor do i become
a trace missing its origin
a thought that reflects no Idea
a model without copies copies without a model
a surface without the illusions of depth and ground
a surface being itself an illusion (David Hockney)
living in the cave
watching staring gazing at the wall
and even the trace without origin
disappears slips away vanishes

(if i was able to say that i am demented
i would not be demented)
(maybe i am just offline)
the bed absorbs me finally years after it has banned me
it opens all of its gates
and no one any longer can see or tell
where the bed begins and i end
or where i begin and the bed ends
out of space and out of time
i cease to be a point or to be a line
i cease to be an arrow
i am no longer the one that i am not
neither inside myself nor outside myself
i simply ceaseas art ceases to be Art
what seemingly but not obviously remains
is that marvellous monstrous trace

a whatever an il y a
oddly off
(28-29 August 2009



Eric Rosseel
http://zarathoestra.wordpress.com

19 augustus 2009

















VOGELTJE OP BANK
(Middelburg)

In de zomer van 2008 moest ik in
Middelburg zijn

gedichten lezen in een tuin

’s ochtends keek ik vanaf een terras
met zorgelijke blik

naar “vogeltje
uit boom gevallen”.

Zoveel kwetsbaarheid
als een nest onbereikbaar is

tien meter van de boom af.
Vogeltje met kleine vleugels.

Na zes uur kwam ik terug
en was een wonder geschied:

vogeltje zat weer in zijn nest

hoog in de boom
tussen groene bladeren.

Hannie Rouweler



NOTEER NU IN JE AGENDA
ZODAT JE GEEN DOUBLE DATE HEBT!
KAN LIEFDE ZÓ GROOT ZIJN
ALS IN DE ZESDE ROMAN VAN
THIERRY DELEU
LIEFDE EN DOOD
OP SINT-ANDRÉ
Razor's Edge Editions
Voorstelling van het boek:
op 5 december, om 11.00 u.,
in de Kok-pit van het (nieuwe) gemeentehuis Koksijde, Zeelaan 303
Inleiding: Ilse Chamon, woordkunstenares
Welkom: Marc Vanden Bussche, burgemeester & Vlaams parlementslid
Receptie aangeboden door de gemeente

18 augustus 2009

Je bent bekender dan je denkt!

Heb je dit filmpje gezien?
Bekijk 'm hier.

Thierry Deleu

Aankondiging nieuwe gedichtenbundel

Zojuist verschenen bij Demer Uitgeverij, België:

NIEUWE GEDICHTEN
Hannie Rouweler
320 pagina’s -
ISBN: 978-1-4092-9610-2

http://www.lulu.com/content/5134577

Beschrijving:
Nieuwe gedichten, nog niet eerder gepubliceerd in boekvorm, van Hannie Rouweler. Zeer gevarieerde thema's. In deze bundel zijn alle titels op volgorde geplaatst van A t/m Z (zonder paginanummers). Achterin het boek bevindt zich een index. Enkele verzen werden opgedragen (aan familieleden, collega dichters, vrienden).

22 €.

DEMER UITGEVERIJ

www.hannierouweler.be















Op datsi leren moghen wat liefte is ende wat minne

Derek van 't Gulle Zand
"The Razor"


Bestaat er zoiets als “ridderkunst”? Neen? Of toch, indien je de ridderpoëzie, de ridderromans, de ridderkronieken, de ridderleerdichten, de ridderlegenden, de ridderliedjes, het riddertoneel, de ridderboerden en de riddersproken “ridderkunst” noemt en niet kiest voor de betekenis stricto sensu: “kunst door ridders gemaakt”. Welnu, de ridderkunst is een realiteit, zowel in haar enge als in haar ruime betekenis. Tussen de haakjes: het behendig gebruik van wapens (de techniek) door de ridders werd eveneens “ridderkunst” genoemd.

Het kan geen kwaad even de historische context te schetsen van wat wij “ridderkunst” noemen.

De vrij strenge scheiding, die in de 13de eeuw nog te maken viel tussen de heldenepiek enerzijds en de hoofse epiek anderzijds, vervaagt in de late(re) Middeleeuwen. Zowel naar de vorm als naar de geest nemen beide van elkaar over. In de beste werken probeert men de ridderidealen te laten uitstralen in een “beschaafde” schittering. Vooral de liefde en de (fictieve) avonturen zijn de thema's. De auteurs tonen het ridderwezen in zijn glans en grootheid aan de wereld. De geschiedenissen om Koning Arthur, de Graal, Lancelot, Merlijn en soortgelijke blijven ook nu nog de aandacht van het volk trekken (volksboeken).

De ridderroman contamineert met de kroniek of het geschiedverhaal. De kronieken nemen de allures aan van heldendichten. Het besef van gebondenheid aan vorst of gewest of het eerste ontluiken van het nationaliteitsgevoel krijgt vorm. De kronieken zijn een spiegel van de maatschappij. Denk aan Van Maerlants’ Spieghel Historiael.

Het leerdicht is een typische uiting van de Middeleeuwen. Naast de uiteenzetting van het ridderwezen en van de symbolische betekenis van de plechtigheden bij de ridderwijding komt hier ook de overgang van oud naar nieuw tot uiting. De Roman van de Roos (van Guillaume de Lorris en Jean Chopinel de Meun, bewerkt door Hein van Aken) is hier een schitterend voorbeeld van: na een allegorie over de liefde wordt het leerdicht veeleer het werk van een polemist, een filosoof, een man van de wetenschap, een natuurdichter, een auteur geëngageerd in de problemen van zijn tijd. Het verhalend element wordt in deel 2 tot een minimum herleid.

Na de hoofse minnelyriek van Hendrik van Veldeke (1170) en de geestelijke minnelyriek van Hadewijch wijzen talrijke getuigenissen op het bestaan van een wereldse minnelyriek (midden 13de eeuw) die het werk zou zijn van edelen voor edelen. Hier wordt voor de eerste keer melding gemaakt van “ridderkunst” in zijn enge betekenis. Krijgsliederen, liederen over strijd en gevechten, dartele, zeer dartele liederen, al dan niet begeleid door muziek en dans. Varende zangers trekken door het land en menestrelen werken in vaste dienst van een edelman.

De oorsprong van een belangrijk deel van het middeleeuwse drama ligt in de Kerk. Gedialogeerde teksten in de kerkelijke liturgie ging men spelen. Het paasspel, het herdersspel bij de kribbe, het Driekoningenspel. Uit dat liturgisch spel ontstond het kerkelijk toneel en kort daarna het profane toneel of het middeleeuws toneel (het episch theater).

De middeleeuwse kunstopvatting wil dat er niet wordt geabstraheerd op de wijze die de rederijkers later deden. De personages staan volop in het aardse leven, zij leven van de aarde, zij zijn concreet. De spelen (abelespelen, sotternieën) zijn ingedeeld in bedrijven, waarbij soms een bedrijf bestaat uit segmenten. De bedrijven worden door monologen afgescheiden en omringd. Het aantal spelers neemt per tafereel toe.

Naast de ridderroman bestaat ook het ridderverhaal. Korte verhalen, doorverteld van mond tot mond, van kermis tot kermis, van hof tot hof. Naast ernstige verhalen (sproken) werden er ook boerden (komische) verteld.

In de Middeleeuwen waren er ook verschillende soorten muziek. De gregoriaanse is de oudste muziek van West-Europa. Een heel ander soort is de muziek van de troubadours (in het zuiden van Frankrijk) en de trouvères (in het noorden van Frankrijk en bij ons). De zangers in Duitsland werden de Minnesänger genoemd. Deze drie groepen brachten kunstliederen (liefdesliederen, drinkliederen, ballades, werkliederen, liederen bij jaarfeesten, strijdliederen). Ze werden door beroepsmuzikanten gebracht en vaak waren dat mannen van adel. Ze maakten gebruik van instrumenten en instrumentale muziek.

In het middeleeuwse denken was de schoonheid van een kunstwerk onlosmakelijk verbonden met de betekenis. Daarin liepen technische en bovennatuurlijke aspecten door elkaar. De allegorische betekenis was in de eerste plaats bedoeld om er van te kunnen leren. De moralistische strekking kwam ongeveer overeen met wat nu het wervende of propagandistische karakter zou heten. Dat was de belangrijkste opgave die aan het kunstwerk werd gesteld met als doel het gedrag van de mensen te beïnvloeden.

Een belangrijk element in de middeleeuwse cultuur is het monachaal karakter. De Benedictijnse abdijen waren de belangrijkste centra van wetenschap en kunst. Uit de Benedictijnen kwam het grootste deel van de kunstenaars voort. Zij leverden een belangrijke bijdrage tot het ontstaan van de Romaanse stijl. Het Romaans in de architectuur is de voortzetting van het ideaal van Karel de Grote, met name het voortbouwen op de laatklassieke en vroegchristelijke vormgeving. Men pleegt de Romaanse architectuur wel eens aan te duiden met de benaming ‘rondbogenstijl’, maar er zijn veel andere kenmerken, zoals driebeukig, met hout gedekt en voorzien van een transept en een halfrond gesloten apsis. De sculptuur is heel decoratief, met een voorkeur voor vlechtornamenten en dierenmotieven.

In het begin van het Romaans ontbrak de beeldhouwkunst. Later bleef deze kunst altijd ondergeschikt aan de architectuur. De Romaanse beeldhouwkunst heeft een typologisch karakter, d.w.z. taferelen uit het Oude Testament worden naast die uit het Nieuwe Testament geplaatst om daarmee het leven, lijden en sterven van Christus te demonstreren. De muurschilderingen dienden om de ongeletterde gelovigen met de Heilige Schrift vertrouwd te maken en hun de christelijke moraal voor ogen te houden. De miniaturen verfijnden dan weer de verluchte handschriften. Vanaf midden 12de eeuw ontstond de edelsmeedkunst, die vooral werd gebruikt voor het kerkmeubilair.

Ongetwijfeld waren niet alle kunstenaars destijds monniken. Ook mannen van adel maakten kunst. Ook bij de ridderorden trof je kunstenaars aan, zoals schrijvers, zangers, schilders, tekenaars (miniaturen b.v.), beeldhouwers. Vooral na de opheffing van de Tempelorde en de vlucht van de ridders naar veiliger oorden wijdden talrijke “tempeliers’ zich aan de kunst. De meesten van onze ‘historische’ broeders vluchtten met een grote vloot naar Schotland, sommigen voegden zich bij andere orden (zoals de Broederschap van Sion, de Rozenkruisers, de Vrijmetselarij), anderen hielpen mee aan de ontdekking van Amerika, enkelen werden piraat en maakten de Middellandse Zee onveilig.

Om de kunst van de Middeleeuwen (in zijn breedste betekenis ‘ridderkunst’) goed te begrijpen, moeten wij haar in verband zien met de Oosterse oorsprong van de christelijke kunst (de Griekse kunst, de kunst van Jeruzalem en de kunst van landstreken van Syrië).

Wat heeft deze cd-rom Op datsi leren moghen wat liefte is ende wat minne met deze historische schets te maken? Op het eerste gezicht weinig, maar denk toch aan de thema’s, de genres (poëzie, epiek), aan de actoren (ridders), aan de eenheid van tijd en plaats (de locatie), aan de geest waarin de ridders van onze Orde werken.
De gedichten op de cd-rom zijn altijd geaccompagneerd door ofwel een muziekstuk (van een van onze betere stadsbeiaardiers), ofwel door een kunstfoto, ofwel door beeldend werk. Uitsluitend ridders en jonkvrouwen zijn voor deze eerste cd-rom geselecteerd.


* Razor’s Edge Editions, cd-rom met ridderkunst in woord, beeld en klank, gratis te verkrijgen via grandmaster@knightrazor.com, verzendkosten: 3 euro.






ORGELCONCERTLUDO GELOEN - THOMAS VAN GELDER (sax)
22 augustus - 20 uur - WZC Cassiers Houthulst
Het grote orgel in de Sint-Niklaaskerk van Diksmuide krijgt momenteel een grote opknapbeurt waardoor het orgel binnen een aantal maanden zal klinken als nooit tevoren! In afwachting zochten en vonden we een mooi alternatief in de kapel van het Woon- en zorgcentrum Cassiers te Houthulst.Daar heeft organist Johan Bogaert een pareltje van een orgel laten plaatsen door orgelbouwer Deblieck uit Dilbeek.
De organist van dienst is Ludo Geloen. Ludo is sedert het ontstaan van de Diksmuidse Orgelkring de muziekadviseur bij uitstek. Saxspeler Thomas Van Gelder is zeker geen onbekende voor de Diksmuidelingen. De joviale jonge muzikant is sinds het behalen van zijn meester-diploma aan het Conservatorium van Gent een veel gevraagde gastsolist. Samen brengen ze een programma om 'U' tegen te zeggen, kom ze dus zeker aanmoedigen... Tickets (incl. drankje): 6 - 5 euro (abo CC & Orgelkring/cckaart/groep)Org. Diksmuidse Orgelkring i.s.m CC Kruispunt.
Cultuurcentrum Kruispunt Maria Doolaeghestraat 2b 8600 Diksmuide Tel 051.51.91.56 info@cckruispunt.be www.tinck.be
















VOORWOORD
(Roemeense vertaling “Reiziger naar het woord”, Hannie Rouweler, door Liliana Ursu)

Verbeeld je een treinreis langs de Noordzeekust. Je zult de zee, de zoutgeur van de lucht veel meer vermoeden tussen de woorden waarmee je in hetzelfde compartiment reist, haast een ruimtecapsule, klaar om in de onbekende kosmische ruimte te worden geslingerd, maar vooral de stilte die je gedachten bij elkaar brengt, die je herinneringen ordent in de nabijheid van de rivieren. Plotseling hoor je voorbij het gefluit van de trein een gerekt getoet. Geweeklaag. De hese stem, zoals de zang van de matroos gesmoord door de zee maar vooral door de terugkeer aan vaste wal of tenminste door het verlangen naar de wal en naar de vrouw die op hem wacht aan de kade. En het toeten van de hoorn in de mist, dat de schepen in de grijze mist hun steunpunt op vaste bodem helpt vinden, opnieuw grond.
Verbeeld je de witte, asgrijze, paarlemoeren duinen of de scherpe stenen, de ronde stenen, de geheimzinnige paden die de zee werkelijk met het vasteland verbinden, hier, in het Noorden waar alles ruwer is; een walburgische stilte, een angstig geruis van de wind dat de treinramen schoonveegt, een gepolijst licht, en je zou haast zeggen het geloei van de golven dat zich los wikkelt uit de draden van de mist, en in dat landschap met de zee en het paarlemoeren licht, waar de trein stopt in een minuscuul station, vallen je ogen op een wit bord waarop niet de uren van de treinen staan geschreven, hun vertrek en aankomst, maar… een gedicht. Je begreep het al, een gedicht groot en zwart op wit geschreven in elk station op de westkust van Holland, in de onmiddellijke nabijheid van de zee.
De titel van het gedicht: De zee vandaag, en de naam van de dichteres heel eenvoudig: Hannie Rouweler. Verschillende maanden heeft het gedicht alle treinen van de Noordzee vergezeld. De enen hebben het misschien uit het hoofd geleerd, pendelaars, zeer zeker, anderen hebben het minstens opgemerkt, weer anderen hebben het lang geproefd zoals jonge wijn, maar nog anderen zijn eraan voorbijgegaan zoals men een gedicht ignoreert, zonder complexen.
Ergens, getuigt de dichteres over dit gedicht: ”Het is een gedicht over de hoop en een voorbereiding op betere tijden. Ik heb het geschreven voor iemand die blind is en niet ziet”.
Ik ben er zeker van dat die blinde man voor wie Hannie Rouweler het gedicht heeft geschreven enkele keren met de trein reide langs de Hollandse kust en de enige was die in de stationnetjes met hun schaarse licht op het witte bord het wonder van de poëzie niet heeft kunnen zien…

Hannie Rouweler werd geboren op 13 juni 1951 in Goor. Ze debuteerde pas in 1988. Sindsdien publiceerde ze zeven dichtbundels die grote bijval genoten zowel bij critici als lezers. Haar meest bekende bundels, waaruit ik voor de Roemeense lezers deze keuze heb gemaakt zijn Steen en huid en Reiziger naar het woord. Haar poëzie richt haar energie op kleine beschouwingen over het leven, op de kwetsbaarheid van de menselijke wezens maar vooral op hun redding door de hoop. We hebben te maken met een studie van de nuanceringen van de eenzaamheid maar ook van het begin van de verlossing: “want elk begin is op zoek / naar voltooiing in het paradijs”.
Er is in haar poëzie een verborgen oog dat zich binnenin opent en de metafysische diepte van de woorden verlicht, hun iets plechtigs bezorgt, een verlossende bestemming. Ik vergelijk de poëzie van Hannie Rouweler met die van haar Amerikaanse tijdgenote Deborah Digges die schrijft:

“Leer me hoe ik de toekomst en het verleden nodig heb,
die indian summer.
Laat me mezelf bedriegen met de gedachte
dat al wat in mij beweegt me kan redden.”

Een bepaalde tederheid in sfeer beheerst haar poëzie, een bepaald doorzichtig halo waar doorheen je de silhouetten van de dagen kunt zien die gepaard gaan met het metalen heimwee van het koude en afstandelijke heden.
Zoals elke Nederlandse dichter wordt Hannie Rouweler geobsedeerd door het landschap. Enkele gedichten zijn aan Rembrandt gewijd of aan Van Gogh, andere zijn studies van het noordse landschap, met zijn licht en schaduw, met grote kennis van zaken aangebracht in de wortel van de gebeurtenissen en van de gevoelens beschreven met vaste, meesterlijke toets:

“Het landschap zoals het onveranderlijk
in mijn geheugen stond verdween,
viel uit zijn kostbare omlijsting”

rechtstreeks in de verzen met het gevolg, zou je kunnen zeggen, dat ze de donkere dagen van het Noorden verlichten. In de Hollandse delta, beschreven door de dichteres, “hervinden zelfs losgeraakte stenen / een binding met het landschap”. Een organische band, een verlossende, mogen we wel zeggen.

Toegepast op een stal van de werkelijkheid, hetzij een landschap, hetzij een toestand, een gevoel of een obsessie, de dichter filtert ze tot zolang hun schijn begint te wijken en de essentie wordt gegrepen in haar volle mysterie.

Hannie Rouweler bezit die unieke wijze om de omgeving weer te geven, om aan het landschap zijn ziel terug te ven, de bevalligheid van de oorsprong als alle kleuren en gevoelens fris zijn, ongeschonden door de sporen van de tijd of de geleidelijke aftakeling van de nostalgie, waarmee de dichteres het leven tegemoet treedt.
Haar poëzie doet me denken aan een schilderij, waarin door een brede poort van een huis, zoals die in Transilvanië, majestueus en stil een zeilboot voortschrijdt. Een mengeling van oud en nieuw, van beheerste fantasie en getemperde nostalgie.
Wanneer de dichteres zich de dromen herinnert en vooral de herinneringen die geen werkelijkheid zijn geworden, ze hult in de stralende klederen van de woorden, dan kan een soort witte magie de lezer niet onverschillig laten.
De muzikaliteit van haar gedichten doet denken aan de poëtica van de jazz, aan een Harlem dat fascineert door zijn melodie.
Mensen en dingen zoals ze worden gezien door een raam, nu eens bevroren dan druipend van de regen, krijgen een hallucinatorische dimensie, de koude vlammen die de dijken van het Noorden striemen, dat alles doet denken aan de poëzie van Rutger Kopland, maar ook het eenzame loeien van de misthoorn.
De dichteres die er ons aan herinnert dat ook de zee bestaat en ook de liefde, dat ook wij bestaan op het eind van dit millennium, Hannie Rouweler brengt ons haar boodschap over, opgesloten in een fles en werpt hem in zee, in de Noordzee uiteraard, een boodschap voor hen die nog de nieuwsgierigheid bezitten om een dichtbundel te openen, d.w.z. om de fles te breken die de golven op het strand hebben geworpen, een boodschap die samenvalt met die van Roland Barthes: “De schrijver en Orpheus staan tegelijkertijd in het teken van een verbod dat zang wordt, het verbod om terug te keren naar dat wat men liefheeft”.

Liliana Ursu, BOEKAREST, 1995


Liliana Ursu, internationally acclaimed Romanian poet, was born in Sibiu, Romania. Ursu has published eight books of poetry in Romanian. Her first book in English, The Sky Behind the Forest (Bloodaxe Books, 1997), translated by Ursu, Adam J. Sorkin, and Tess Gallagher, became a British Poetry Book Society Recommended Translation and was shortlisted for Oxford's Weidenfeld Prize. Ursu's poetry has also been translated by her with Bruce Weigl and by Sean Cotter. Her most recent volume is Lift Up Your Hearts (Bucharest, Eminescu Publishing House, 2002). Sorkin and Gallagher, in collaboration with Ursu, are readying a second book of her poems in English, to be entitled A Path to the Sea. During 1992-93 and again in 1997-98, Ursu was a Fulbright Lecturer at Penn State's University Park campus; in spring 2000 she served as a visiting professor of creative writing at the University of Louisville. In fall 2003, she was Poet-in-Residence at the Stadler Center for Poetry, Bucknell University. Ursu has worked for Romanian National Radio since 1980, producing a literary magazine of the air.

16 augustus 2009




















Crisis?


Ik ben een ongebreidelde levensgenieter. Ik ben niet conservatief nederig. Ik ben echter niet verdoofd door het heersende neoliberalisme, met de slagzin “ik koop, dus ik ben”.
En toch lijkt het erop alsof nu een aantal zaken bereikt is waar de oermens slechts van kon dromen. Ik denk aan de onbeperkte stroom van alle soorten vruchten, aan de afstelbare binnenklimaatregeling, aan de moderne media.
Heeft de moderne mens daarmee de ideale toestand van weelde en overvloed bereikt?

Ik opteer helemaal niet voor een conservatief pleidooi van schuld en boete, een soort van “vernieuwde nederigheid”.
Wij leven in een tijd waarin de mensen niet langer veroordeeld zijn tot zware lichamelijke arbeid of onderworpen aan een knellende moraal. Laten wij onszelf niet belasten met een nieuw schuldgevoel (zondebesef). Ik heb geen schuldgevoelens (meer).

Voor de meeste westerlingen zijn welvaart, veiligheid en vrijheid enorme toegenomen; woorden als “schaarste” en “tekort” doen geen recht meer aan de huidige situatie. Maar… bij gebrek aan gebrek verzinnen velen daarom tekorten en vergroten minieme toestanden enorm uit.

Door dit gebrek aan realiteitszin is het moeilijk om goed om te gaan met de crisis. Deze nieuwe ethiek staat haaks op wat ik wil en hoe ik leef. Ik ben echter geen egoïst pur sang: om te voorkomen dat deze ethiek ons verpest, ben ik voorstander van een nieuwe ethiek, van nieuwe waarden, een nieuwe moraal, nieuwe omgangsvormen.

Ik breng de boodschap van de verandering.
1° Wij moeten niet naar het mogelijke, maar naar het onmogelijke verlangen.
2° Wij moeten ons afkeren van slechte gewoonten, zoals ingesleten ondoordachte meningen en voorstellingen.
3° Ik ben voor een derde generatie van liberalen: de cultuurliberalen.

Wat is cultuur? De nieuwe cultuur heeft allerlei vormen, zoals sereniteit en mystiek, kunst als spiegel en als magische bol. Cultuur is ook spanning tussen het gewone leven en het avant-gardistische. Deze spanning moet blijven.

Wie niet door het meer-dan-grote wordt gegrepen, behoort niet tot de Homo sapiens.

Georges
Nieuwe uitgave Open doek, sluiers (112 blz)
Gedichten Joris Iven en Hannie Rouweler

http://www.lulu.com/content/7481716

Publicatiedatum: augustus 2009
ISBN: 978-1-4092-9717-8
Omslag: schilderij Herman Maes (Hasselt / Londen)

Tekst:
Beschrijving:
Nieuwe gedichten van de dichter/vertaler Joris Iven en Hannie Rouweler.
De gedichten van Joris Iven werden geschreven in de periode 1987 tot 2006.
Hannie Rouweler heeft in deze bundel overwegend gedichten opgenomen, die opgedragen zijn (aan familieleden, vrienden, dichters, schrijvers).
De meeste gedichten werden geschreven tussen 2003 en 2008.

N.B.:
al bestelde en betaalde exemplaren (16 € per ex. boek - incl. verzendkosten, via bankrekening ING/Postbank) worden je in oktober/november toegezonden.

Demer Uitgeverij
Hannie Rouweler
(uitgever)
hannierouweler@telenet.be

Gastredacteur (zie linkerkolom) JAN HUYGHE - deel 3+4

De ouders van Jan Huyghe overleden met een tijdsverschil van amper 17 maanden. Moeder (79) op 23 april 2005 in het UZ Gent na tien maanden ononderbroken moedige maar hopeloze strijd in vijf ziekenhuizen. Vader (90) op 24 september 2006 in het rustoord Ter Linden in Veurne. Intens geconfronteerd met hun nakend levenseinde schreef Jan volgende twee gedichten, en in november 2006 een sfeerstuk over een jachtpartij bij de broer van zijn moeder in Gijverinkhove. In dat stuk duiken zijn beide ouders even op.

.........................................................................................................


Ronde van Vlaanderen
(Zes dagen op reis door Vlaanderen,
terwijl moeder sedert eind juni
in het ziekenhuis van Veurne is)

Van jou, al tachtig zomerdagen lang,
in Veurne, tijdloos ver, maar dicht van thuis,
hoor ik geen zucht, geen klacht, geen woord van wrang
gevoel om ’t stil verblijf in ’t ziekenhuis.

Blauw van septemberzon blaakt Vlaanderland,
van poldersloot tot bronzen stadsgezang,
maar ach, je warmt je niet, noch ziet het, want
je hoort alleen de stappen op de gang.

Je dagelijks brood? Een zak boven je bed
met witte pap, bekabeld naar je nek.
Het vast menu van zetmeel en wat vet,
druppelsgewijs, gemeten, lek na lek.

Jouw kind ben ik, in Diest op een terras,
in Oudenaard’ of dromend aan de Zwalm,
een brug in Lier, waar Timmermans genas,
Pallieters hooglied zong, en Breughels psalm.

Zo gaat mijn reis van buurtschap naar de stad,
van Kwaremont tot Mechels IJzerenleen.
Ik kies mijn baan, zoek zelfbewust mijn pad,
maar jij mama, waar brengt de weg je heen?

Een bank, een pomp, in Volkegem of Elst,
en lindeduiven roepen roetekoe.
Kort na de middag brandt de zon het felst.
Bestraalt je buik. Bijna je ogen toe..?

O zie: de pracht van kerk en kathedraal,
Sint-Jan, Gommaar, Walburga, Sint-Rombout,
zwijgende wachters in versteende taal.
-wie wacht bij pa vannacht? Ook hij is oud…-

Kasteel en molen, stadhuis laat-gotiek,
begijnhof, beiaard, wandkleed en belfort,
Vlaanderen riant, Vlaanderen rustiek,
Denijn en pépé Rubens…, iets tekort?

O Vlaamse Lieve Vrouwen, weldoorvoed,
van Oudenberg, van Dijl’ en Zuidkapel:
ziehier m’n kaars. Ik smeek u: wees gegroet,
bevrijd mama van scalpel en vaarwel.

Ik bel altijd om zeven uur: “Dag ma…”
“Dag jongen, ik ben blij dat je geniet!”
Toestand stabiel. “Dag ma, dag ma.” Daarna,
in Lier, eet ik, kauw ik, mijn biefstuk-friet…

(Lier, 7 september / Odk, 12 sept. ’04)

.........................................................................................................

Accordeon aan vaders bed

Alles is allang geschreven,
ook ’t laatste woord nu dra gezegd.
De stilte is z’n web aan ’t weven,
en ’t witte kleed is klaargelegd.

Ach pa, wil ik een lied nog spelen,
van land of zee, -schoon klaart de dag-?
De tijd die rest zullen we delen,
in deze avond, als dat mag.

Hij vouwt zijn handen op de sprei,
zijn mag’re vingers in rozet.
O ja, speel mij de purpre hei!
Ik start een muzikaal gebed.

Pa vindt het mooi, hij sluit de ogen
als hij de zachte tonen hoort.
Terwijl zijn lippen langzaam pogen
een glimlach, bij ‘t ultiem akkoord.

Vader is moe, na zoveel jaren.
Hij zong voor mij toen hij me won.
Nu zal hij zelf de nacht invaren,
met ’t spel van mijn accordeon.

Mijn lied is uit. Vadertje slaapt.
Ik hoor geen taal, ik zie geen teken.
Maar d’adem die z’n keel wat schraapt
is meer dan duizend zinnen spreken…

(10 september 2006)

.........................................................................................................

Zaterdag 11 november - Wapenstilstand

Ik spring over grachten, klauter over balies, sluip onder prikkeldraden. Links en rechts zwoegen kameraden door het modderige veld, op één rechte lijn, over een breedte van wel tweehonderd meter. Vooruit! Vooruit! Af en toe valt er een schot. Telkens weer een harde, droge knal die openspat tegen de stilte van het land. In de verte wenkt de kerktoren van Gijverinkhove waar pa en ma 59 jaar geleden trouwden. Nog even volhouden, dan zijn we aan de rand van het dorp. Hijgen. Mijn enige wapen is een stok, in mijn rechterhand. En links draag ik twee, nog warme hazen. Ze wegen als lood.

Op de begrafenismaaltijd van mijn vader, 29 september, nodigde nonkel Robert mij uit op de grote klopjacht van zijn zoon Steven. Nonkel Robert is de broer van mijn moeder. Hij is ook mijn dooppeter. Zeventien maanden eerder nam mijn familie afscheid van mama. Ze was 79, stierf na tien maanden ellendige strijd. Papa volgde haar, niet eens anderhalf jaar later. Hij was 90, is uitgegaan als een kaarsje. De oude krijger was moe. Zo was ik mijn beide ouders kwijt, in geen tijd. Dat is onwezenlijk, ondanks een normale sterfleeftijd.

Ik kon de uitnodiging van nonkel Robert , -hij is zelf al 83-, onmogelijk in de wind slaan. Nonkel was boer op de grootouderlijke hofstede in Gijverinkhove. Daar boerde eerst zijn vader, mijn grootvader, Omer. Nu boert de kleinzoon er, mijn neef Steven. Drie generaties. Nonkel is geboren op die hoeve, diep verscholen tussen de plooien van lichtglooiende aarde en gras. Ook mijn moeder is daar geboren. Nonkel en tante Laura rentenieren nu op de dorpsplaats.

Het was 25, misschien wel 30 jaar geleden dat ik nog op pépé’s en nonkels boerderij was. Ach, ik reed er ’s zomers wel eens met de fiets voorbij, kijkend naar die eindeloze dreef die naar het hof leidt. Maar het erf, de velden en weiden errond, die had ik sinds mijn jeugd nooit meer betreden.
Nu kon ik niet anders dan op nonkels uitnodiging ingaan. Ik kon niet meer vluchten, ik werd er naartoe gejaagd, gedreven, als een stuk wild, naar die plaats waar mijn moeder op de wereld kwam. Waar mijn vader haar zocht, en vond. Met een groot, maar bang hart, want pépé was streng.

Een gammele gesloten camionette rijdt ons naar de volgende track. We zitten op langszij geplaatste banken, met achttien op elkaar geduwd, kloppers en schutters, stokken en geweren rechtop. En tussen onze benen, vier van spanning trillende honden, tong uit de kwijlbek. Crack, zit! Baron, zit! De witte rammelbak mist een achterdeur. In dat open gat staat één van de jagers. Hij is achterdeur. Dan gaat de chauffeur bruusk op zijn remmen staan. We vliegen allemaal vooruit. Hela! Bruut! Kalmpjes aan hé, wil je!? Hahaha!
“Komaan jongens, allemaal eruit”, gebiedt neef Lieven. “En verspreiden, een klopper, een schutter, van hier tot aan de beek. Honden bijhouden.” Daar gaan we weer, op één linie. Steven stapt stevig naast me, maar maïssstoppels doen me strompelen, bieten doen me wankelen. Dan eensklaps nerveus geritsel tussen de bladeren, de panische roep van een opvliegende fazanthaan. Bàng! Aangeschoten. Crack! Apporte! Apporte! Crack legt de stuiptrekkende haan aan Stevens voeten. Hij neemt hem bij de kop, doet de romp een paar keer om zijn as draaien. Drie seconden later is de vogel dood. “Zo doe je dat”, zegt Steven, “de nek breken, korte pijn.”
Later op de dag doe ik het zelf. Fazanten dansen pirouette, een paar gekwetste hazen geef ik met mijn stok de genadeklop. Het zegt me niets, het doet me niets. November, slachtmaand. Aldus de Druivelaar. Is dit zo? Dat vraag ik me af. Nee, dit is oogsten, na de gewassen van het veld volgt het wild van het veld, alle vruchten van Moeder Aarde. Zo is het al eeuwen, altijd. Zo moet het altijd zijn.
Steven beheert zijn 500 ha grote jacht als een puntstipte econoom. Het jaar door rijdt hij ’s nachts op lichtronde, telt zijn hazen. Dunt kraaien en eksters uit. Centrale stukken van zijn revier worden nooit bejaagd, fazanthennen niet geschoten. Hij belichaamt de ongeschreven code van de edele, zaaiende jachtheer.

Tussen twee tracks door gaat de jeneverfles rond. En één plastic glaasje. Met slijkspatten op, en sporen van gras en bloed. Gezondheid. A la guerre comme à la guerre.

De laatste track gaat breed en wijd rond het hof Omer-Robert-Steven. Vader, broer en neef van mama. En ik, haar zoon. Hoor ik een jonge stralende vrouw zingen in de wind, in het ruisen van de bomen? Zie ik een sterke jonge man op z’n fiets de lange dreef naar het erf opdraaien? Misschien, misschien… Ik kan me beheersen. De verscheurende kreet van het sidderende kalf zonder hinde slaak ik niet.
Nog vier hazen, en twee fazanthanen. In een plas spoel ik het bloed van mijn handen, ik was ze, in onschuld. En dan, in het plaswater dat weer stil en koel wordt, meen ik even hun gelaat te zien…

Het tableau is één grasperk weelde. Overvloedig was het land vandaag.
Het aperitief bruist van sterke jachtverhalen. Tante Laura heeft gekookt, nonkel Robert, -pépé boer zeggen z’n kleinkinderen-, presenteert zijn zelfbereide hazenpastei en hoofdvlees. Ik speel accordeon, en zing, “en in het bos daar zijn de jagers”. Jonge drijvers, stoere schutters, we zingen de duisternis dood.

Elf november. Nu moet ik maar de wapens neerleggen. En aanvaarden…

*****************************************************
In de overtuiging dat de Eerste Wereldoorlog de Westhoek onkennelijk getekend heeft, tot op vandaag, legt Jan Huyghe een wezenlijke interesse aan de dag voor de vele sporen van De Groten Oorlog in de frontstreek van Nieuwpoort tot Ieper.
Overigens bracht hij zeer recent ook een beklijvend bezoek aan de Slagvelden van de Somme.
De exploraties in de eigen Westhoek leidden o.m. tot volgende twee oorlogsgedichten.

Karl Niemand

Karl Niemand (werkelijk zo…) was een Duitse soldaat die sneuvelde op 9 oktober 1917.
Hij ligt begraven op het Deutsche Soldatenfriedhof in Hooglede.

Karl is mijn naam. Duizend in een dozijn.
En voor de rest Niemand.
Verloren in de tijd. In wezen en in zijn.
Al jaren dood. Na één of andere strijd.

Bei mir liegt Georg, auch Gustav und Richard.
Sovielen noch.., allen met zo’n voornaam.
Maar zij zijn echt, als Lehmann of Burghardt:
dat klinkt veel Duitser, dan Niemand achteraan.

Ich war viel lieber ein Soldat unbekannt,
bij lotgenoten, gekerfd in basaltsteen.
Want unbekannt verbergt immer iemand.
Doch als Niemand voel ik mij heel alleen.

Viel ik voor Duitsland? Vlaanderen? Nederland?
Je schrijft toch “niemand” in dez’ of gene taal?
Uit Niemands land, viel ik in niemandsland.
Zo moet ik zwijgen. Geen naam. Ook geen verhaal.

Ach Leutnant, ‘k vergeet je bittere spot.
En jij, vijand, die naamloos op mij schoot:
‘k vergeef je beiden, ik trok een schamel lot.
Wees maar gerust: je hebt niemand gedood.

In ’t hellend Hooglede, op ’t heideveld,
daar is mijn graf. Maar lig ik er wel in?
Avonturier, strijder? Lafaard of held?
Of simpel niemand? Geen einde? Geen begin..?

(Pinkstermaandag 2007)


Spoorwegpad naar Passendale
(Met de familie op 17 mei 2007)

De Slag van Passendale, honderd dagen vanaf 31 juli 1917,
resulteerde in 500.000 doden, gewonden en vermisten,
zegge en schrijve 5.000 per dag, voor een geallieerde terreinwinst
van ca. 8 km, die in de loop van 1918 weer verloren ging.

Tussen Zonnebeke en Passendale,
soldaten, zijn wij uw weg gegaan.
Er waren geen granaten, geen kale
kromme stronken van bladeren ontdaan.

De bunkers, stom, in alle talen,
met stille holle gaten, ze staan
verlaten, in pinkstergras, en schrale
regen, veldgrauw, als straks de herfst breekt aan.

Geen spoor van modder, alleen ’t egale
asfalt op de oude spoorwegbaan,
met wijds alom het pastorale
glooien, van velden, weiden, af en aan.

Dit was het land van ‘t infernale
kwaad, krankzinnigheid en eigenwaan,
omwoeld, doorwroet, verwoest, vermalen
door bommen, schroot en lood tenietgedaan.

Dit was het land van duizend malen
vallen, opstaan, vallen, nièt meer opstaan.
Verglaasde dwaze ogen onder stalen
helmen, roerloos starend naar de maan.

Uit New South Wales, Cornwall of Westfalen,
aan Flandern-Stellung of aan Sint-Juliaan:
kwam vred’op slag op die fatale
morgen? Of met gereutel, langzaamaan?

Gids Jan, mijn neef, vertelt verhalen,
van helden nauwelijks uit ’t veld te slaan.
De bonus voor hun martiale
bloed? ’t Victoria Cross wel te verstaan…

Slachten…, honderd dagen bestiale
razernij, moorden en tenondergaan…
Een half miljoen? O duister dwalen!
Ik zet geen stap, of ‘k denk daaraan

Tyne Cot, totem in zonnestralen,
zinderend dodenschild aan de blue line:
hier zingen ’s morgens nachtegalen
madrigalen. Vrijpostig zelfvoldaan.

Maar de killing fields van Passendale,
èn Congo, èn Irak, Afghanistan...
blijven alom en immer zich herhalen:
het is nog niet gedaan, lang niet gedaan…

(1 november 2007)


Reserveer nu reeds voor Vrijdag 4 september 2009 om 20 uur
Muzikale reis door tijd en ruimte
met Fred Abbingh en Marten Scheffer


Kunstgalerij Mens & Natuur
Maenhoutstraat 75a - 9830 Sint-Martens-Latem
nodigt U van harte uit op de
OPENINGSNAMIDDAG
met receptie en muzikale intermezzo’s door Rudy De Sutter
piano – klassiek, Europese jazz, improvisaties

ZATERDAG 22 AUGUSTUS van 14:00 tot 19:00 uur
TENTOONSTELLING
22 augustus – 4 oktober 2009
Marjolein KRUIJT
Mystieke natuur


Openingsuren Galerie:
donderdag-, vrijdag-, zaterdag- en zondagnamiddag
14:00 t.e.m. 18:00 uur en op afspraak
www.mens-en-natuur.com
Organisatie: Arnold Eloy, Maenhoutstraat 75a, 9830 Sint-Martens-Latem
Tel. 0496-80.57.99 - E-mail: arnold.eloy@skynet.be

15 augustus 2009

Sssst!

Poëzie is als een vlinder,
die van bloem tot bloem
neuriet in één en al gratie.

Poëzie is als een steen,
die kringen maakt in het water!
rondjes die mij doen denken aan planeten.

Poëzie is ,
onzichtbaar contact leggen,
met onze evennaaste

Poëzie is ook,
een uitlaatklep van,
emoties,gevoelens en verlangens.

Lidy De Brouwer

14 augustus 2009

Uit het archief: brief dd. 2 augustus 2001

Jan,


Jij bent het prototype van de (nieuwe) yin-en-yangmens. Ik probeer mijn stelling (term uit de bouwkunst) te bewijzen met behulp van je laatste (mooie) brief dd. 31.07.2001.

Hoop vs. Vertwijfeling
O.K. publicatie brievenboek vs. Ik zie er tegen op.
De fratsen van Jan vs. Werkt hij ook?
Wijs oordeel (dat wel) vs. Maar hun bemoeizucht!
Ambitie alleen vs. schenkt jou geen naam of faam.
Ervaring, ja, vs. maar we zijn stokoud.
Zomer vs. Depressief.
Thuis vs. Ver weg.
Pronken vs. met verleden.
Henk? Ja! vs. In een verloren hoekje!
Leuk belletje uit de Creuse. vs. Een lelijke streep door de rekening.
Vlaamse Leeuw vs. Franse Lelie.
Veel gegeten vs. Klaargestoomd als een kalkoen.
Goede poëzie (van T.D.) vs. heeft Nederland niet bereikt.
De Efteling vs. De schrik sloeg mij om het hart.
Amusant, genot, lekker vs. Ik was bijna een wrak.
‘t Is dubbel vs. ’t Is van den hond zijn kloten.

Beste vriend, pijnlijk te moeten lezen dat “wij” niets hebben gepresteerd. Geen (grote) naam of faam hebben. Juist, maar ik heb dit zelf gewild of belet. Door niet deel te nemen aan wedstrijden, door niet aanwezig te zijn op literaire dagen en zwoele nachten, door mij niet op te dringen (plat liggen voor) bij uitgeverijen (ik had een eigen uitgeverij of klopte aan bij die van vrienden), door geen barnum propaganda op te zetten, door bescheiden mijn geschriften aan de modale man en vrouw te brengen. De kleine wereld van Thierry Deleu. Met de nadruk op “wereld”. Jij legt te veel de nadruk op klein.
Grasduin even mee in mijn bibliografie. Misschien kan ik jou ervan overtuigen dat ik toch niet « literair lui » ben geweest: 13 gedichtenbundels, 2 bloemlezingen, 5 essays, 2 taalboeken; ik redigeerde Boulevard (1970-1980), de Schaap Boeken (1981-1987) en Het Verhaal van 50 jaar Rijksonderwijs (1999); werk in voorbereiding: Eindterm (roman); Amélie Laforêt (roman); à titre Personnel (brievenboek) en Belle (historische roman).

Jan, je schrijft dat je je op je werk “anders” moet gedragen dan je bent. Dit (her)ken ik. Héél goed zelfs. Als directeur moest ik mij ook sociaal prostitueren. Vandaar dat het mij goed uitkwam toen ik na zeven jaar effectief naar het kabinet Onderwijs kon. Door je “anders” te gedragen wordt de afstand met personeel en ouders kleiner, te klein, vervelend klein. Dit proces heeft een neerwaartse beweging: het respect vermindert, de waardering, het ontzag, de impact. Je bent het slachtoffer geworden van je “opstelling”, van je “rol”, je “rollenspel”. Maar ja, wat doe je niet om een goede indruk te wekken, om goede resultaten te behalen, om sympathiek over te komen, om geliefd te zijn, om “niet te vervallen in het verval” van je voorgangers? Opgelet, mijn schooltje boekte flinke winst (+ 40% leerlingen), maar ook na vijf jaar was het effect van het “rollenspel” uitgewerkt (“einde van het effect-Deleu,” zei mijn secretaresse).
“Anders” zijn, je “anders” (ver)tonen, “veranderen”.
Ik voel mij veranderen. Een derde mutatie? Een paar jaar geleden heb ik mezelf verplicht “een ander mens” te worden: rustiger, milder, goedlachs, niet meer (zo gemakkelijk) op stang te jagen, met een grote dosis relativeringsvermogen. Met behulp van een “wonderpil” slaagde ik hierin. Nu ben ik opnieuw aan het veranderen: ik word ongeduldiger, ongedurig vooral, nerveuzer, korter van stof, neen, niet kwaadaardig (nog niet?), maar minder lief, minder lang lief. Heb ik last van het gewoontevirus? Heeft de omgeving opnieuw een steviger greep op mij? Of ben ik betoverd, behekst, gehypnotiseerd? Niet echt. Ben ik het al gewoon gelukkig te zijn, zonder stress? Niets moet, alles kan: is mijn devies aan een opknapbeurt toe? Een zandbestuiving, een anti-roestbehandeling, een roetbijter? Of heb ik gewoon nood aan een ander pilletje? Het is triest in ’t eigen hart te (laten) kijken. Echter, Jan, stel je voor: einde (verplichte) arbeid, einde prestatiegerichte job, einde trein, einde stoute pubers, einde morrend personeel, einde hypocrisie, einde sociale prostitutie, einde schijn, einde nep, pseudo en would-be, begin van de eeuwige vakantie, de reizen, nieuwe uitdagingen, grenzeloze, onmogelijke, bovenaardse liefde, geen water is mij te diep, the sky is the limit, near by you, my God. Ik kreeg een mentaal dreuntje. En ik weet niet uit welke hoek de slag kwam. Was ik te euforisch, liep ik op wolkjes, vloog ik op een Oosters tapijt? Was ik een Icarus in ’t diepste van mijn gedachten? Heb ik mijn vleugels verbrand? Of smelten zij? Of heb ik gewoon een slechte dag? Een slechte dag? Dat is dan de eerste sinds ik van mijn laatste treinreis thuiskwam, mijn vrouw in mijn armen sloot en zei: “Dum vivimus vivamus!”
Vrij zijn! Vrij-zindelijk zijn! Vrij-zinnelijk zijn! Vrij-zinnig zijn! Vrij-denkend. Ik ben al vijfendertig jaar lid van de Vrijmetselarij en pas op mijn eerste dag vrijaf voelde ik mij echt vrij. Ik wist dat ik pas nu een vrij-handelend, vrij-bewegend mens kon zijn. Ni dieu ni maître. Dat wil niet zeggen dat ik geen Meester herken (tekens) en erken (nederigheid), neen, dit betekent dat ik voor de juiste Meester kan kiezen: die van de absolute vrijheid, geen (tien) geboden, geen tafelen, geen (geautoriseerde) bijbel, geen richtlijnen, geen statuten, vrij-blijvend.

Jan, nu ik mijn “archief” samenschoffel om het te schenken aan het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen, vind ik mijn speech terug bij de openstelling van het nieuw Vrijzinnig Centrum te Kortrijk in 1999. Te dezer gelegenheid liep er een tentoonstelling van beeldende kunstenaars (echte en would-be). Bij het recente saneren van mijn bestanden viel mijn oog op deze inleiding. Deze tekst komt niet voor in mijn essaybundel Ik zou liegen als ik het anders zei. Omdat hij mijn overtuiging nuanceert en mijn “filosofie” helpt uitdragen, neem ik hier enkele fragmenten over.
“… Het moderne humanisme vertrekt ondubbelzinnig van het uitgangspunt dat zij “geen enkele openbaring of leergezag aanvaardt van welke instantie die ook uitgaat”. Een humanist accepteert niet dat bepaalde instellingen of personen een bevoorrechte toegang tot de waarheid zouden hebben. Dit moet worden benadrukt in een tijd van groeiende onzekerheid, in een tijd waar met graagte wordt teruggegrepen naar het veilige “autos epha”: de meester heeft het gezegd, “het staat geschreven”, in een tijd van verrechtsing. Dat wil zeggen dat het recht vrij te mogen denken en kritisch te onderzoeken nooit als verworven mag worden beschouwd.
Het behoort tot de taak van de kunstenaar, de hoeder te zijn van die vrijheid. In een tijd waar niet langer de mens de maat van alle dingen is, maar waar de dingen steeds meer bepalen hoe mensen moeten handelen, ja zelfs zijn, heeft de kunstenaar de taak, de mens opnieuw centraal te stellen. In die verbeten strijd om aan de minorisatie van het vrijzinnig volksdeel een eind te maken, worden wij gesteund door schrijvers, mensen van het theater, beeldende kunstenaars en vele andere creatievelingen in Vlaanderen. Laten wij deze kunstenaars de appreciatie geven die hun toekomt...
Het is pas de moderne, geciviliseerde mens geweest die een scherpe scheidingslijn heeft getrokken tussen kunst en ambacht. Toen de kunst nog een onmisbaar onderdeel vormde van het gewone, dagelijkse leven van de mensen, bestond die scheidingslijn niet. Niemand was zich bewust van een onderscheid tussen kunstenaar en ambachtsman. De kunstenaar – indien hij als zodanig werd erkend – was enkel een ambachtsman van buitengewone bekwaamheid, een steenhouwer die beter dan de andere leden van zijn gilde beelden uit steen kon kappen. In onze tijd echter woont de kunstenaar aan de ene kant van de straat en de ambachtsman aan de overkant, en zij spreken geen woord tegen elkaar...
Iedere kunstenaar is op zijn manier een soort “reproducent”. Of zijn “reproductie” ons bevalt, zal hem veel minder interesseren. Zijn act bracht hem al in vervoering. De nachtegaal en de kraai bekommeren zich ook niet om ons. Zij doen wat ze kunnen, in de hoop dat hun lied een andere nachtegaal of kraai zal behagen. De nachtegaal is bedroefd wanneer hij zich omringd ziet door uitsluitend kraaien of omgekeerd. Maar daar is niets aan te doen...
U zult het met mij eens zijn dat er geen zijwegen bestaan in de kunst. Kunst met faciliteiten, kunst met afwijkingen. Succes is geen kwestie van inspiratie alleen, maar van geduld, veel geduld. Zonder inspiratie zal de kunstenaar er niet in slagen grote hoogten te bereiken, dat is juist, maar alle inspiratie van de wereld zal hem niet baten zonder intens werk en intensief werken. Kunst is geen stokpaardje dat je zo af en toe eens berijdt, op zon- en feestdagen en tijdens de vakantie. Kunst is een raspaard, voor de kunstenaar zijn vaste metgezel...
Het ideale Vlaanderen van morgen zou ik willen omschrijven als een open en pluralistisch Vlaanderen waar de vrije gedachte en het vrij onderzoek – zowel in theorie als in de praktijk – een echte kans krijgen. Ook in de politiek... Dit vrij Vlaanderen zal niet zo maar ontstaan van de ene dag op de andere. Ik vrees dat de politieke realiteit weinig zal in beweging brengen. Politiek voeren is meestal in bedwang houden...”

Van vrouwen kunnen wij veel leren, Jan. We stevenen regelrecht af op een vrouwenmaatschappij, op het matriarchaat.
“Het matriarchaat is onhebbelijk omdat ze de grondopvattingen van onze maatschappij verwerpt. Het sluit in dat zowel de vrouwen als de mannen sinds duizenden jaren in een waan hebben geleefd, en dat onze homerische twisten en veldslagen slechts een even homerisch gelach verdienen,” schrijft Jan Vanspauwen in zijn boek Fallocratie: heerschappij van de fallus over de man (Boulevard Uitgaven, Wevelgem, 1975).
Het matriarchaat is niet populair, Jan. Ook niet bij de meeste vrouwen. Het past niet in ons (denk)kraam. Naast de “zondebok” krijgen wij er dan een “zondegeit” bij…Het geeft de status van de mannen een flinke knauw.
“Luister eens, ventje, vroeger waren wij de baas, maar jullie hebben ons overmeesterd en kijk eens naar de rotzooi die jullie ervan maakten!”
De (ontstaans)geschiedenis zou er helemaal anders hebben uitgezien, indien het apenwijfje de eer van de evolutie toekomt. De “mulier sapiens”!
Voor mij is dit een onbelangrijke discussie: patriarchaat of matriarchaat? De vrouwen hebben een sterke mannelijke lobby, met name de priesters en de kunstenaars. De mannen voeren de oorlog van de vrouwen, verwekken de kinderen van de vrouwen, bouwen de steden van de vrouwen”. De kinderen: de gijzelaars in de handen van de vrouwen? In Der dressierte Mann van Ester Villar (1971) lees ik dat “de vrouw leeft door de geslachtsdrift van de man die zijn verstand benevelt en hem zijn vrijheid kost”.
Jan, ik word er pessimistisch door, weemoedig, ontmoedigd, in de war. Denk jij ook, Jan, dat de macht van “onze” vrouwen de enige echte onderbouw van alle machtstructuren is? Amai. Terwijl de mannen zich tooiden met sieraden, werktuigen maakten om vlees te snijden en oorlog te voeren, vonden de vrouwen nuttige voorwerpen uit. Zij leerden vissen, bakten brood en potten en maakten vlechtwerk. Ze deden hierbij de eerste notities op van rekenen en meten. Zij tekenden en beschilderden hun holen en grotten.
Laat mij toe een vergelijking te maken tussen de mens in de Gouden Eeuw en nu. Naar sommigen beweren begon toen “ons” verval:

hij was toen vs. hij is nu:
machtig vs. zenuwachtig
onderdaan vs. onderworpen
bedrijvig vs. gejaagd
stevig vs. afgejakkerd
evenwichtig vs. beangstigd
voortplanters vs. erotisch
ambachtslui vs. robotten
werkers (één graad hoger dan paria) vs. lijfeigenen
individueel vs. gesocialiseerd
persoonlijk vs. naamloos

In 1970 kwam Maryse Choisy’s boek La Guerre des Sexes uit. Volgens haar ziet de ontwikkeling van de mens er als volgt uit:
- De eerste mens was androgyn, tweeslachtig, tegelijk man en vrouw.
- Daarna werd de mens in twee geslachten gesplitst.
- Het matriarchaat ontstaat (een losse seksuele moraal).
- Het matriarchaat wordt door het patriarchaat vervangen (puritanisme).
- Ten slotte zal de mens weer androgyn worden.
A.u.b. Uniseks is een belangrijke stelling van het gnosticisme: de wedervereniging. En toch, Jan, geef ik jou “en vigeur” een doordenkertje: Eva werd gemaakt van een rib van Adam. Dat wil dus zeggen dat Adam voordien Eva bevatte! Eva werd niet naast Adam geschapen maar uit hem. Dus: Adam was androgyn, hermafrodiet. Wanneer Adam haar voor het eerst ziet, zegt hij: “Dit is nu eindelijk vlees van mijn vlees en been van mijn gebeente.”
Wist je, Jan, dat Adam de eerste groene was? De godsdienst heeft hem “verbasterd”, vandaar dat de groenen geen hoge pet ophebben van de kerkelijke bedienaars. Adam, de eerste groene? Welja. Adam werd gemaakt van “aarde” en de goden bliezen hem leven in. Adam, “de man van aarde”, komt niet uit de hemel en zijn bestemming is evenmin de hemel. De hem opgedragen taak is “aards”. Hij moet het aards paradijs bewerken en bewaren. De godsdienst die van hem wordt verwacht is een “aardsdienst”, een ecologische bezorgdheid! Adam mocht doen wat hij wilde, behalve in het Aards Paradijs ingrijpen. Als zijn ongehoorzaamheid wordt bestraft, zegt God: “Totdat gij tot de aardbodem weerkeert, omdat gij daaruit genomen zijt, want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.” (3:19) Indien “tot stof wederkeren” zou betekenen sterven, dan zou er “sterven” (2:17) staan. “Stof” betekent hier “adama”, het fijne stofzand waaruit Adam is gemaakt en waaraan hij zijn naam ontleent.
Voilà.

Jan, op maandag 24 juli reden wij naar Gijverinkhove waar de Stichting George Grard een onderkomen vond in een prachtig gerestaureerde hoeve. Ken je Grard, beste vriend? Natuurlijk! Grard (1901-1984) wordt beschouwd als één van de belangrijkste figuratieve Belgische beeldhouwers van de 20ste eeuw. Het vrouwelijk naakt heeft hem zijn leven lang geïnspireerd. Zijn monumentale bronzen vrouwenfiguren werden blikvangers op de pleinen en in de parken van vele Belgische steden. Ik noem er enkele op: Le Printemps (Antwerpen-Middelheim, Luik, Koksijde); La Naïade (Doornik); Femme drapée (Brussel); La Mer (Oostende); La Caille (Kortrijk-Hallen); L’Eau et la Terre (Luik); Femme regardant le soleil (Hasselt, Doornik, Veurne). Talloze sculpturen en tekeningen maken deel uit van belangrijke binnen- en buitenlandse privé en openbare collecties. Zoals je weet was George Grard goed bevriend met Delvaux, Marcel Caille, Taf Wallet (een museum in Sint-Idesbald).
De Stichting George Grard organiseert nu haar derde zomertentoonstelling. 2001 staat in het teken van de honderdste geboortedag van George Grard: tijd om plaats te maken voor sculpturen en installaties van zijn dochter. Chantal Grard werkt vooral met gips en brons. Ze brengt meerdere sculpturale objecten samen in een installatie: vorm, herhaling, kwantiteit en specifieke opstelling geven het werk een sterke geladenheid en een actuele uitstraling.
.
Na Gijverinckhove reden we naar Abele. Daar exposeert Peter Jonckheere in de Kunstkamers De Queeste. Hij schildert heidense lijven. “Uiteindelijk zijn wij allemaal gewonde dieren,” zegt hij. “Maar de honger naar affectie, naar warmte, naar geborgenheid kan men niet doden.” Ik beaam dan ook volmondig wat Jan Mestdagh schrijft in De heidense lijven van Peter Jonckheere in Kreatief, 2000, 2de trimester: “Deze visie heeft Peter Jonckheere gestalte gegeven in een beperkt, maar door zijn intense uitstraling nu al indrukwekkend oeuvre. De menselijke gedaanten (meestal mannelijke naakten) waarmee hij zijn publiek confronteert zijn allesbehalve salonfähig. Hun lichamen worden geteisterd door haat en liefde, door geile razernij en breekbare pudeur, door tomeloos geweld en ingehouden tederheid. Zij schreeuwen hun niet te stillen honger ook uit in de Dionysische roes van muziek en dans. Eros en Thanatos regeren gelijkelijk het universum van Jonckheere en de spanning tussen deze beide polen is het die dit oeuvre schraagt en voorstuwt.” Jan, die analyse past wonderwel bij Henk Deleu. Beide kunstenaars zijn tol verschuldigd aan Godfried Vervisch. Deleu, Jonckheere en Vervisch in de galerij van de nieuwe bibliotheek: “Verwante zielen”.
Mestdagh schrijft ook: “Het werk van Peter Jonckheere is meer dan een evocatie van de condition humaine of de expressie van een persoonlijke malaise. Het is evenzeer het product van een rationele reflectie over problemen van vormgeving en hoe die moeten worden opgelost. Opvallend is de trefzekere lijnvoering die steeds weer de graficus in hem verraadt. Deze lijnvoering is soms vluchtig, soms hoekig expressief, soms koortsachtig en uitgerafeld – altijd is zij suggestief en sensueel.” En alweer denk ik aan Henk als hij schrijft: “Vaak laat Peter Jonckheere zich leiden door de impulsen van zijn tekenende hand, waarbij het rationele denken op een waakvlam wordt gezet. Vele van zijn werken blijven dan ook voort hun maker zelf levensgrote enigma’s.”

Woensdag 25 juli reden wij naar Beauvoorde (Veurne) om in het kerkje van Vinkem - naar jaarlijkse gewoonte - de thematische tentoonstelling te gaan bekijken. Dit jaar Kunst & Liefde desondanks. Vier kunstenaars worstelen met hun beperkingen in hun kunstbeoefening en in hun liefdesleven. Godfried Vervisch (Ieper, 1930) toont 50 doeken en 10 sculpturen. Picturaal, coloristisch en compositorisch vaardig. Van Kortrijkenaar Marcel Notebaert (1924-1986) zag ik 11 schildertijen en 1 wandtapijt. Dit werk stelt mij (alweer) teleur. Ervaar ik enige pose, schijn, opportuniteiten? Deze Vlamingen confronteren zich met twee Noord-Franse beeldhouwers: Jean Roulland (Croix, 1931), bronzen en keramieken en expressionist. Marie-Christine Remmery (Steenwerck, Frankrijk, 1962). Haar kunst verwijst picturaal-koloristisch naar magische natuurgodsdiensten. Vier kunstenaars die ondanks de menselijke beperktheid proberen de liefde in hun werk te vatten. Vervisch domineert deze tentoonstelling, echter niet altijd in kwaliteit, maar in aantal werken en de grootte van zijn doeken en tekeningen. Hij heeft mij niet bekoord. Hij is voor mij te veel een epigoon van het expressionisme. Hij roept te veel reminiscenties op aan Permeke, Gustave De Smet, Frits Van den Berghe, Slabbinck. Soms merk ik ook raakvlakken met Raveel en Roobjee, maar dit gebeurt maar terloops. Bovendien, Jan, heb ik het werk van Raveel altijd gezien als een meesterlijke symbiose tussen het Vlaamse expressionisme en de nieuwe (bijna)popart in Vlaanderen. De Nieuwe Visie bij Raveel heeft zijn roots in het expressionisme. Ongetwijfeld. Vervisch heeft wel een originele kijk: hij ziet de wereld als een tragisch theater en vertaalt dit in het beeld van een man een vrouw. Hier: de tragische liefde. Bij de omhelzing, zelfs bij het zoenen, kijkt de vrouw weg van het doek naar buiten, ze is onvoldaan. Mooi werk in Vinkem? Een paar werken van Vervisch: Met drie op bankstel (hoewel ik de okergele omtrek van de naakte (of uitgespaard wit) vrouw storend vind), Staand naakt, De kus en Zelfportret in atelier.

In navolging van zijn succesvolle Portugal, een gids voor vrienden heeft J. Rentes de Carvalho met Lissabon een originele en gedetailleerde gids geschreven, die de bezoeker loodst door de geschiedenis van de stad, haar geheime plaatsen, de pittoreske aspecten en gewoonten, de bijzondere winkels, de verrassende aanwezigheid van het verleden. Zo zien we Lissabon door de ogen van Fernando Pessoa, José Saramago en Eça de Queiroz en volgen we hen naar hun cafés, restaurants en favoriete plekken. Nooit, sinds het hoogtij van haar welvaart in de zestiende eeuw, heeft de stad zo'n bloeiperiode meegemaakt, zo'n sfeer getoond. Nieuwe gebouwen bewijzen de vitaliteit en de durf van de architectuur. Monumenten en wijken worden met zorg gerestaureerd. Het aanbod van culturele evenementen zal de bezoeker verbaasd doen staan en dankzij de aanwezigheid van sterke Afrikaanse en Braziliaanse invloeden is het nachtleven, zelfs voor de blasé, een ware verrassing. Ook deze tweede gids van dezelfde auteur staat boordevol mooie taal, stampvol mooie wetenswaardigheden en hij knettert en knispert van het plezier waarmee hij geschreven is. Het is een gids voor vrienden. Onder vrienden verstaat J. Rentes de Carvalho diegenen die een land of een stad bezoeken met de oprechte bedoeling te zien, te leren, te herkennen, niet degenen die met een dwaas neokoloniaal superioriteitsgevoel neerkijken op uiterlijk en gebruiken van de plaatselijke bevolking en bij voorbaat klaarstaan om alles behalve de zon minder progressief, rijk, netjes en schoon te vinden dan ze hoopten of dan het volgens hen zou moeten zijn. Die laatsten beantwoorden aan het stereotiepe beeld van de toerist die bij voorbaat van plan lijkt in zijn eentje of in groepsverband de eigenschappen van een zombie aan te nemen en zich vervolgens half wezenloos, met open mond en verdwaasde blik, van museum naar kerk sleept, van kasteel naar monument, van expositie naar sarcofaag. Dit boek is met andere woorden niet geschreven voor de toerist die slechts bezoekt omdat vakantie een statussymbool is geworden. Sinds de toetreding tot de Europese Unie is Portugal veranderd, en Lissabon veranderde mee, zo sterk dat de auteur de stad soms nog maar met moeite herkende.
Vandaar zijn gids. Het is een sentimental journey, een tocht langs nieuwe plekken en een evocatie van het verleden in één. Ongetwijfeld het instrument om Lissabon te ontdekken zoals de auteur dat deed: een stad waarin mythologie en geschiedenis versmolten zijn, een reële plek met een betoverende keerzijde van legenden.
Een reisgids die zijn gelijke in het Nederlands taalgebied niet kent.

Kevin Davies (werkzaam bij het Howard Hughes Medical lnstitute en oprichter van Nature Genetics, het belangrijkste tijdschrift ter wereld op het gebied van genetica) schreef en boek over de ontdekking van de menselijke DNA-structuur, De Code van het Leven, met een voorwoord van Ronald Plasterk. De mens heeft maar twee keer zo veel genen als een fruitvlieg en maar een paar honderd meer dan de kip. Nu het menselijk genoom volledig in kaart is gebracht, blijkt dat we maar 30.000 genen hebben in plaats van de veronderstelde 100.000. De Code van het Leven is het spannende verslag van de zoektocht naar deze eigentijdse Heilige Graal. Auteur Kevin Davies behandelt alle belangrijke hoofdrolspelers die in een van de twee samenwerkende onderzoeksinstellingen een rol spelen: het publieke Human Genome Project van Francis Collins en het bedrijf Celera Genomics van Craig Venter. Hij beschrijft de indrukwekkende en spannende zoektocht naar het geheim van het menselijk leven. Daarnaast gaat hij uitgebreid in op de vraag wat de wereld met al deze nieuwe kennis kan en moet doen. De Code van het Leven is een uniek en fascinerend boek, bestemd voor iedereen die op de hoogte wil raken van de spannendste zoektocht die de mensheid de afgelopen jaren heeft ondernomen: de ontrafeling van de drie miljard letters van het DNA. Het boek van Kevin Davies probeert een eerlijk beeld te geven van de strijd tussen twee groepen om het menselijke DNA af te lezen. Aan de ene kant het publieke consortium, aangevoerd door Francis Collins, en aan de andere kant het private bedrijf van Craig Venter. Een boek moet simpel zijn, en moet een beperkt aantal karakters hebben. Voor de plot is het beter dat de bad guy ook echt zwaar wordt aangezet, en dus gaat zeer veel aandacht uit naar de Darth Vader van het genoomonderzoek, Craig Venter. Dat is allemaal prima, Venter heeft zijn PR altijd erg goed verzorgd. Het is echter spijtig dat de Europese en vooral de Engelse rol in dit boek onderbelicht blijft. Ik noem een voorbeeld, een detail maar wel typisch. Het gaat over het opsporen van een ziekte-gen in het menselijke DNA. Uitgebreid wordt beschreven hoe een zekere Val Sheffield van de universiteit van Iowa op zoek was naar het gen dat de aanleg voor de ziekte van Bardet-Biedl veroorzaakt (een vorm van mentale retardatie die vaak voorkomt bij bedoeïenen). Van de Amerikaan, die uiteindelijk niet de beslissende ontdekking heeft gedaan van het gen, komen we van alles te weten, maar van de ontdekkers van het gen horen we alleen dat het een stelletje Britten zijn.

Tot dit moment is een intrigerende bundel rond ouderenzorg en aandacht voor dementerenden in een tehuis. Een boek dat de alliantie tussen artistieke schoonheid en maatschappijzorg op een natuurlijke wijze exploreert en bevestigt. Fotograaf Rik Daze (1938) legde honderden ontroerende, verstillende of aangrijpende momenten uit het woon- en zorgcentrum De Wingerd (Leuven) op pellicule vast. Poëziekenner Dirk Hanssens (1962) selecteerde uit die verzameling een zestigtal knappe foto's en plaatste ze in een symbiose met een bloemlezing gedichten van Gerrit Achterberg, Hans Andreus, J. Bernlef, Ben Cami, Herman de Coninck, Thera Coppens, T. van Deel, Ingrid van Delft, Bernard Dewulf, Anton Ent, Hans Faverey, Koos Geerds, Ida Gerhardt, Luuk Gruwez, Judith Herzberg, Mark Insingel, Muus Jacobse, Hester Knibbe, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Maurits Mok, Huub Oosterhuis, Hager Peeters, Hedwig Speliers, Willem van Toorn, Marc Tristmans, Miriam Van hee, M. Vasalis, Ellen Warmond en Anton van Wilderode. Dit samenspel tussen tekst en beeld staat garant voor een boeiende kijk- en leeservaring én een onuitwisbare indruk van een innerlijke reis door de denk- en gevoelswereld van jong én oud. Tot dit moment nodigt uit tot een aangename kuur van gewenning aan vele (vaak verdrongen) aspecten van het levensverhaal. Vooral ook omdat journalist Jaak Dreesen (1934) het geheel doorspekte met een aantal herkenbare schetsjes en dialogen van bedrieglijke eenvoud.
Manu Keirse (1946), klinisch psycholoog, sluit het boek af met enkele deskundige notities en een toekomstvisie rond ouderenzorg.

Beste vriend, wijlen Johan Sonneville (de ex van Suzy die met wijlen Willem Deneckere was) gaf in de nadagen van de golden sixties Het rode boekje van de vrouw(en) uit. Zoals je weet had ik met zowel Johan als Willem een speciale relatie: hecht maar op afstand, gereserveerd maar innig. In mij zagen zij een lotgenoot die niet ten onder gegaan was. Maar deze verdienste heb ik in hoofdzaak aan mezelf te danken: nicht raisonieren, marchieren, niet opgeven, doorgaan. Ik kon gelukkig van bij het begin rekenen op een crème van een vrouwtje. Johan heb ik pas goed leren kennen na De Galge (zijn uitgeverij): hij dook ineens op aan de tempelpoort van het Plein te Kortrijk om er een bouwstuk te geven over de “nouveau roman”. We hebben gedronken, gefeest, gelald, gefilosofeerd, tot het grauwen van de morgen ons naar huis joeg. Hoe ik thuis ben gekomen blijft een raadsel. Ergens vanuit Frankrijk stuurde hij mij later kopij die ik dan probeerde te plaatsen in enkele Vlaamse tijdschriften, zoals in Gierik (toen nog niet Gierik/NVT). Willem kwam mij in 1976 opzoeken in de Voorstraat te Kortrijk waar ik (uiterst zelden) verbleef na het huis uit te zijn gevlucht, zogezegd om na te denken, maar ik wist toen al beter: ik zou een nieuw leven beginnen. (Akkoord, het verliep niet zo fraai als ik het hier schrijf, maar hierover kun je lezen in mijn drie romans.) Willem was op de sukkel en soms bleef hij bij mij overnachten. Als ik dan op de noen van school kwam, vond ik een kattebelletje: “Bedankt, maat, tot een volgende keer”. Johan en Willem zijn naar het Eeuwige Oosten vertrokken. Weet je wie mij daar ook vaak opzocht? Dokter Raymond Wouters, Harelbekenaar, dokter, alcoholicus en kunstschilder. Op een avond gaat de bel. Ik doe open en in het schijnsel van de maan zie ik Raymond staan in het gezelschap van zijn (tweede) vrouw. Hij heeft een pakje onder de arm.
“Mogen we even binnen, Thierry?”
“Ja natuurlijk, Raymond.”
Ze komen beiden binnen en gaan zitten in de sofa.
“Mijnheer,” begint zijn vrouw het gesprek, “het schijnt dat hij hier dag en nacht over jouw zielenheil moet waken. Welnu, ik ben het beu, mijnheer Deleu, nu moet jij maar eens voor hem zorgen. Bij mij komt hij er niet meer in!”
Ik heb toen een groot stuk van de nacht op beiden ingepraat, zodat ze dan toch weer samen vertrokken. Maar voor niet lang meer.
Op een morgen, tijdens het eerste lesuur, klopt iemand aan de deur. Ik ga opendoen en ja, daar staat dokter Wouters. Wij omhelzen elkaar en hij zegt: “Ik vlucht naar het Zuiden bij mijn moeder. Palmer zal mij over de grens brengen. Mijn tekeningen en schilderijen laat ik bij hem achter. Kies eruit wat je graag ziet.” Hij keert zich om en verdwijnt als een dief… bij klaren dag. Veel later kwam hij terug naar België, woonde een tijdje met moeder aan zee en ging uiteindelijk in de vlammen op als gast van “het logement” te Kortrijk. Drie vrienden die mij in de Voorstraat in Kortrijk hun leed kwamen vertellen, zijn overleden. Willem sukkelde verleden jaar in het water (van de Reien?) terwijl hij stond te plassen.

Het schrijven van mijn derde (en laatste?) roman vraagt een veel grotere voorstudie dan bij de vorige twee. Een historische roman moet voor een groot deel, zeker voor wat het decorum betreft, steunen op historische waarheid.
Het decorum?
1. Na de dood van Lodewijk de Vrome (840), zoon van Karel de Grote, betwistten zijn drie erfgenamen zijn staten. In 843 werden ze het eens over de verdeling. Het verdrag van Verdun bepaalde dat Karel de Kale West-Francia (Frankrijk) kreeg (met Vlaanderen); Lodewijk de Duitser nam Oost-Francia (Duitsland) en Lotharius I regeerde over het middengedeelte (dat België behalve Vlaanderen bevatte). In 855 werd Zuid-Francia (na de dood van Lotharius I) in drie koninkrijken verdeeld: Italië, Bourgondië en Lotharingen. In 870, bij de dood van Lotharius II, verdeelden zijn ooms Lotharingen. Karel de Kale kreeg het Westelijk deel en Lodewijk de Duitser het Oostelijk deel. In 879, na het overlijden van Karel de Kale, kwam Lotharingen volledig bij Duitsland.
2. De leenroerige maatschappij bestond enkel uit leden die de één van de andere afhankelijk waren. Van de koning of keizer (de leenheer) hingen de hertogen, markgraven of graven af (de leenmannen) die op hun beurt leenheren waren van een groot aantal kleinere leenmannen. Deze sociale groep vormde de adel. De edelen waren samen met de geestelijkheid de grote grondbezitters. Ze verbleven in burchten. Voor de edelen werkten een heel leger van half vrijen en horigen. De half vrijen, die men ook dorpelingen of boeren noemde, bewerkten van vader op zoon de adelijke gronden waarvoor zij huur (cijns) betaalden. Bovendien verrichtten zij karweien en stonden een groot deel van hun oogst en vee af aan de burchtheer. De lijfeigenen waren landbouwwerklieden, aan de grond verbonden, slaven.
3. De kruistochten:
1099: de eerste kruistocht (inname van Jeruzalem).
1113: oprichting Orde van de Hospitaalridders van Sint-Jan.
1120: oprichting Orde van de Tempel (de tempeliers).
1307: gevangenneming van de tempeliers in Frankrijk.
1312: opheffing van de Orde.
1314: Jacques de Molay op de brandstapel.

Belle speelt zich af in het prille begin van de 14de eeuw. Op twee plans die door elkaar lopen: nu (een 40-tal bladzijden) en toen (de hoofdbrok). Ik maak mij sterk dat ik het boek af heb tegen einde 2002.

Zoals je weet, Jan, zijn Ginette en ik van plan om ons huis in Harelbeke te verkopen aan de meest biedende en aan zee te gaan wonen, liefst op de dijk (bij voorkeur Sint-Idesbald), ofwel in het hinterland (bij voorkeur Alveringem). Vooraleer deze (definitieve) stap te zetten, blijven wij enkele jaren in La Vallade (de Creuse) wonen. Om te genieten van de natuur, de rust, het land, de dieren, de megalieten, de legenden, de historische sites. Dit betekent echter niet dat wij niet meer zullen reizen. Neen, neen, op het programma staan (in willekeurige volgorde): Toscane en Elba, Zuid-Afrika, Israël, Lapland, Wales, Ierland, Malta, Canada, Australië, Kenia… Ik besef dat ik niet veel tijd meer overhoud om dit alles te doen. We kunnen toch beginnen, we zien wel waar we uitkomen. Bij de dood natuurlijk. Deze vermoedelijkheid is het ideale slot van deze brief: plannen maken, ook na de dood.


Thierry

Uit à titre Personnel, Gopher Publishers, Groningen, 2001