Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

14 augustus 2009

Uit het archief: brief dd. 2 augustus 2001

Jan,


Jij bent het prototype van de (nieuwe) yin-en-yangmens. Ik probeer mijn stelling (term uit de bouwkunst) te bewijzen met behulp van je laatste (mooie) brief dd. 31.07.2001.

Hoop vs. Vertwijfeling
O.K. publicatie brievenboek vs. Ik zie er tegen op.
De fratsen van Jan vs. Werkt hij ook?
Wijs oordeel (dat wel) vs. Maar hun bemoeizucht!
Ambitie alleen vs. schenkt jou geen naam of faam.
Ervaring, ja, vs. maar we zijn stokoud.
Zomer vs. Depressief.
Thuis vs. Ver weg.
Pronken vs. met verleden.
Henk? Ja! vs. In een verloren hoekje!
Leuk belletje uit de Creuse. vs. Een lelijke streep door de rekening.
Vlaamse Leeuw vs. Franse Lelie.
Veel gegeten vs. Klaargestoomd als een kalkoen.
Goede poëzie (van T.D.) vs. heeft Nederland niet bereikt.
De Efteling vs. De schrik sloeg mij om het hart.
Amusant, genot, lekker vs. Ik was bijna een wrak.
‘t Is dubbel vs. ’t Is van den hond zijn kloten.

Beste vriend, pijnlijk te moeten lezen dat “wij” niets hebben gepresteerd. Geen (grote) naam of faam hebben. Juist, maar ik heb dit zelf gewild of belet. Door niet deel te nemen aan wedstrijden, door niet aanwezig te zijn op literaire dagen en zwoele nachten, door mij niet op te dringen (plat liggen voor) bij uitgeverijen (ik had een eigen uitgeverij of klopte aan bij die van vrienden), door geen barnum propaganda op te zetten, door bescheiden mijn geschriften aan de modale man en vrouw te brengen. De kleine wereld van Thierry Deleu. Met de nadruk op “wereld”. Jij legt te veel de nadruk op klein.
Grasduin even mee in mijn bibliografie. Misschien kan ik jou ervan overtuigen dat ik toch niet « literair lui » ben geweest: 13 gedichtenbundels, 2 bloemlezingen, 5 essays, 2 taalboeken; ik redigeerde Boulevard (1970-1980), de Schaap Boeken (1981-1987) en Het Verhaal van 50 jaar Rijksonderwijs (1999); werk in voorbereiding: Eindterm (roman); Amélie Laforêt (roman); à titre Personnel (brievenboek) en Belle (historische roman).

Jan, je schrijft dat je je op je werk “anders” moet gedragen dan je bent. Dit (her)ken ik. Héél goed zelfs. Als directeur moest ik mij ook sociaal prostitueren. Vandaar dat het mij goed uitkwam toen ik na zeven jaar effectief naar het kabinet Onderwijs kon. Door je “anders” te gedragen wordt de afstand met personeel en ouders kleiner, te klein, vervelend klein. Dit proces heeft een neerwaartse beweging: het respect vermindert, de waardering, het ontzag, de impact. Je bent het slachtoffer geworden van je “opstelling”, van je “rol”, je “rollenspel”. Maar ja, wat doe je niet om een goede indruk te wekken, om goede resultaten te behalen, om sympathiek over te komen, om geliefd te zijn, om “niet te vervallen in het verval” van je voorgangers? Opgelet, mijn schooltje boekte flinke winst (+ 40% leerlingen), maar ook na vijf jaar was het effect van het “rollenspel” uitgewerkt (“einde van het effect-Deleu,” zei mijn secretaresse).
“Anders” zijn, je “anders” (ver)tonen, “veranderen”.
Ik voel mij veranderen. Een derde mutatie? Een paar jaar geleden heb ik mezelf verplicht “een ander mens” te worden: rustiger, milder, goedlachs, niet meer (zo gemakkelijk) op stang te jagen, met een grote dosis relativeringsvermogen. Met behulp van een “wonderpil” slaagde ik hierin. Nu ben ik opnieuw aan het veranderen: ik word ongeduldiger, ongedurig vooral, nerveuzer, korter van stof, neen, niet kwaadaardig (nog niet?), maar minder lief, minder lang lief. Heb ik last van het gewoontevirus? Heeft de omgeving opnieuw een steviger greep op mij? Of ben ik betoverd, behekst, gehypnotiseerd? Niet echt. Ben ik het al gewoon gelukkig te zijn, zonder stress? Niets moet, alles kan: is mijn devies aan een opknapbeurt toe? Een zandbestuiving, een anti-roestbehandeling, een roetbijter? Of heb ik gewoon nood aan een ander pilletje? Het is triest in ’t eigen hart te (laten) kijken. Echter, Jan, stel je voor: einde (verplichte) arbeid, einde prestatiegerichte job, einde trein, einde stoute pubers, einde morrend personeel, einde hypocrisie, einde sociale prostitutie, einde schijn, einde nep, pseudo en would-be, begin van de eeuwige vakantie, de reizen, nieuwe uitdagingen, grenzeloze, onmogelijke, bovenaardse liefde, geen water is mij te diep, the sky is the limit, near by you, my God. Ik kreeg een mentaal dreuntje. En ik weet niet uit welke hoek de slag kwam. Was ik te euforisch, liep ik op wolkjes, vloog ik op een Oosters tapijt? Was ik een Icarus in ’t diepste van mijn gedachten? Heb ik mijn vleugels verbrand? Of smelten zij? Of heb ik gewoon een slechte dag? Een slechte dag? Dat is dan de eerste sinds ik van mijn laatste treinreis thuiskwam, mijn vrouw in mijn armen sloot en zei: “Dum vivimus vivamus!”
Vrij zijn! Vrij-zindelijk zijn! Vrij-zinnelijk zijn! Vrij-zinnig zijn! Vrij-denkend. Ik ben al vijfendertig jaar lid van de Vrijmetselarij en pas op mijn eerste dag vrijaf voelde ik mij echt vrij. Ik wist dat ik pas nu een vrij-handelend, vrij-bewegend mens kon zijn. Ni dieu ni maître. Dat wil niet zeggen dat ik geen Meester herken (tekens) en erken (nederigheid), neen, dit betekent dat ik voor de juiste Meester kan kiezen: die van de absolute vrijheid, geen (tien) geboden, geen tafelen, geen (geautoriseerde) bijbel, geen richtlijnen, geen statuten, vrij-blijvend.

Jan, nu ik mijn “archief” samenschoffel om het te schenken aan het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen, vind ik mijn speech terug bij de openstelling van het nieuw Vrijzinnig Centrum te Kortrijk in 1999. Te dezer gelegenheid liep er een tentoonstelling van beeldende kunstenaars (echte en would-be). Bij het recente saneren van mijn bestanden viel mijn oog op deze inleiding. Deze tekst komt niet voor in mijn essaybundel Ik zou liegen als ik het anders zei. Omdat hij mijn overtuiging nuanceert en mijn “filosofie” helpt uitdragen, neem ik hier enkele fragmenten over.
“… Het moderne humanisme vertrekt ondubbelzinnig van het uitgangspunt dat zij “geen enkele openbaring of leergezag aanvaardt van welke instantie die ook uitgaat”. Een humanist accepteert niet dat bepaalde instellingen of personen een bevoorrechte toegang tot de waarheid zouden hebben. Dit moet worden benadrukt in een tijd van groeiende onzekerheid, in een tijd waar met graagte wordt teruggegrepen naar het veilige “autos epha”: de meester heeft het gezegd, “het staat geschreven”, in een tijd van verrechtsing. Dat wil zeggen dat het recht vrij te mogen denken en kritisch te onderzoeken nooit als verworven mag worden beschouwd.
Het behoort tot de taak van de kunstenaar, de hoeder te zijn van die vrijheid. In een tijd waar niet langer de mens de maat van alle dingen is, maar waar de dingen steeds meer bepalen hoe mensen moeten handelen, ja zelfs zijn, heeft de kunstenaar de taak, de mens opnieuw centraal te stellen. In die verbeten strijd om aan de minorisatie van het vrijzinnig volksdeel een eind te maken, worden wij gesteund door schrijvers, mensen van het theater, beeldende kunstenaars en vele andere creatievelingen in Vlaanderen. Laten wij deze kunstenaars de appreciatie geven die hun toekomt...
Het is pas de moderne, geciviliseerde mens geweest die een scherpe scheidingslijn heeft getrokken tussen kunst en ambacht. Toen de kunst nog een onmisbaar onderdeel vormde van het gewone, dagelijkse leven van de mensen, bestond die scheidingslijn niet. Niemand was zich bewust van een onderscheid tussen kunstenaar en ambachtsman. De kunstenaar – indien hij als zodanig werd erkend – was enkel een ambachtsman van buitengewone bekwaamheid, een steenhouwer die beter dan de andere leden van zijn gilde beelden uit steen kon kappen. In onze tijd echter woont de kunstenaar aan de ene kant van de straat en de ambachtsman aan de overkant, en zij spreken geen woord tegen elkaar...
Iedere kunstenaar is op zijn manier een soort “reproducent”. Of zijn “reproductie” ons bevalt, zal hem veel minder interesseren. Zijn act bracht hem al in vervoering. De nachtegaal en de kraai bekommeren zich ook niet om ons. Zij doen wat ze kunnen, in de hoop dat hun lied een andere nachtegaal of kraai zal behagen. De nachtegaal is bedroefd wanneer hij zich omringd ziet door uitsluitend kraaien of omgekeerd. Maar daar is niets aan te doen...
U zult het met mij eens zijn dat er geen zijwegen bestaan in de kunst. Kunst met faciliteiten, kunst met afwijkingen. Succes is geen kwestie van inspiratie alleen, maar van geduld, veel geduld. Zonder inspiratie zal de kunstenaar er niet in slagen grote hoogten te bereiken, dat is juist, maar alle inspiratie van de wereld zal hem niet baten zonder intens werk en intensief werken. Kunst is geen stokpaardje dat je zo af en toe eens berijdt, op zon- en feestdagen en tijdens de vakantie. Kunst is een raspaard, voor de kunstenaar zijn vaste metgezel...
Het ideale Vlaanderen van morgen zou ik willen omschrijven als een open en pluralistisch Vlaanderen waar de vrije gedachte en het vrij onderzoek – zowel in theorie als in de praktijk – een echte kans krijgen. Ook in de politiek... Dit vrij Vlaanderen zal niet zo maar ontstaan van de ene dag op de andere. Ik vrees dat de politieke realiteit weinig zal in beweging brengen. Politiek voeren is meestal in bedwang houden...”

Van vrouwen kunnen wij veel leren, Jan. We stevenen regelrecht af op een vrouwenmaatschappij, op het matriarchaat.
“Het matriarchaat is onhebbelijk omdat ze de grondopvattingen van onze maatschappij verwerpt. Het sluit in dat zowel de vrouwen als de mannen sinds duizenden jaren in een waan hebben geleefd, en dat onze homerische twisten en veldslagen slechts een even homerisch gelach verdienen,” schrijft Jan Vanspauwen in zijn boek Fallocratie: heerschappij van de fallus over de man (Boulevard Uitgaven, Wevelgem, 1975).
Het matriarchaat is niet populair, Jan. Ook niet bij de meeste vrouwen. Het past niet in ons (denk)kraam. Naast de “zondebok” krijgen wij er dan een “zondegeit” bij…Het geeft de status van de mannen een flinke knauw.
“Luister eens, ventje, vroeger waren wij de baas, maar jullie hebben ons overmeesterd en kijk eens naar de rotzooi die jullie ervan maakten!”
De (ontstaans)geschiedenis zou er helemaal anders hebben uitgezien, indien het apenwijfje de eer van de evolutie toekomt. De “mulier sapiens”!
Voor mij is dit een onbelangrijke discussie: patriarchaat of matriarchaat? De vrouwen hebben een sterke mannelijke lobby, met name de priesters en de kunstenaars. De mannen voeren de oorlog van de vrouwen, verwekken de kinderen van de vrouwen, bouwen de steden van de vrouwen”. De kinderen: de gijzelaars in de handen van de vrouwen? In Der dressierte Mann van Ester Villar (1971) lees ik dat “de vrouw leeft door de geslachtsdrift van de man die zijn verstand benevelt en hem zijn vrijheid kost”.
Jan, ik word er pessimistisch door, weemoedig, ontmoedigd, in de war. Denk jij ook, Jan, dat de macht van “onze” vrouwen de enige echte onderbouw van alle machtstructuren is? Amai. Terwijl de mannen zich tooiden met sieraden, werktuigen maakten om vlees te snijden en oorlog te voeren, vonden de vrouwen nuttige voorwerpen uit. Zij leerden vissen, bakten brood en potten en maakten vlechtwerk. Ze deden hierbij de eerste notities op van rekenen en meten. Zij tekenden en beschilderden hun holen en grotten.
Laat mij toe een vergelijking te maken tussen de mens in de Gouden Eeuw en nu. Naar sommigen beweren begon toen “ons” verval:

hij was toen vs. hij is nu:
machtig vs. zenuwachtig
onderdaan vs. onderworpen
bedrijvig vs. gejaagd
stevig vs. afgejakkerd
evenwichtig vs. beangstigd
voortplanters vs. erotisch
ambachtslui vs. robotten
werkers (één graad hoger dan paria) vs. lijfeigenen
individueel vs. gesocialiseerd
persoonlijk vs. naamloos

In 1970 kwam Maryse Choisy’s boek La Guerre des Sexes uit. Volgens haar ziet de ontwikkeling van de mens er als volgt uit:
- De eerste mens was androgyn, tweeslachtig, tegelijk man en vrouw.
- Daarna werd de mens in twee geslachten gesplitst.
- Het matriarchaat ontstaat (een losse seksuele moraal).
- Het matriarchaat wordt door het patriarchaat vervangen (puritanisme).
- Ten slotte zal de mens weer androgyn worden.
A.u.b. Uniseks is een belangrijke stelling van het gnosticisme: de wedervereniging. En toch, Jan, geef ik jou “en vigeur” een doordenkertje: Eva werd gemaakt van een rib van Adam. Dat wil dus zeggen dat Adam voordien Eva bevatte! Eva werd niet naast Adam geschapen maar uit hem. Dus: Adam was androgyn, hermafrodiet. Wanneer Adam haar voor het eerst ziet, zegt hij: “Dit is nu eindelijk vlees van mijn vlees en been van mijn gebeente.”
Wist je, Jan, dat Adam de eerste groene was? De godsdienst heeft hem “verbasterd”, vandaar dat de groenen geen hoge pet ophebben van de kerkelijke bedienaars. Adam, de eerste groene? Welja. Adam werd gemaakt van “aarde” en de goden bliezen hem leven in. Adam, “de man van aarde”, komt niet uit de hemel en zijn bestemming is evenmin de hemel. De hem opgedragen taak is “aards”. Hij moet het aards paradijs bewerken en bewaren. De godsdienst die van hem wordt verwacht is een “aardsdienst”, een ecologische bezorgdheid! Adam mocht doen wat hij wilde, behalve in het Aards Paradijs ingrijpen. Als zijn ongehoorzaamheid wordt bestraft, zegt God: “Totdat gij tot de aardbodem weerkeert, omdat gij daaruit genomen zijt, want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.” (3:19) Indien “tot stof wederkeren” zou betekenen sterven, dan zou er “sterven” (2:17) staan. “Stof” betekent hier “adama”, het fijne stofzand waaruit Adam is gemaakt en waaraan hij zijn naam ontleent.
Voilà.

Jan, op maandag 24 juli reden wij naar Gijverinkhove waar de Stichting George Grard een onderkomen vond in een prachtig gerestaureerde hoeve. Ken je Grard, beste vriend? Natuurlijk! Grard (1901-1984) wordt beschouwd als één van de belangrijkste figuratieve Belgische beeldhouwers van de 20ste eeuw. Het vrouwelijk naakt heeft hem zijn leven lang geïnspireerd. Zijn monumentale bronzen vrouwenfiguren werden blikvangers op de pleinen en in de parken van vele Belgische steden. Ik noem er enkele op: Le Printemps (Antwerpen-Middelheim, Luik, Koksijde); La Naïade (Doornik); Femme drapée (Brussel); La Mer (Oostende); La Caille (Kortrijk-Hallen); L’Eau et la Terre (Luik); Femme regardant le soleil (Hasselt, Doornik, Veurne). Talloze sculpturen en tekeningen maken deel uit van belangrijke binnen- en buitenlandse privé en openbare collecties. Zoals je weet was George Grard goed bevriend met Delvaux, Marcel Caille, Taf Wallet (een museum in Sint-Idesbald).
De Stichting George Grard organiseert nu haar derde zomertentoonstelling. 2001 staat in het teken van de honderdste geboortedag van George Grard: tijd om plaats te maken voor sculpturen en installaties van zijn dochter. Chantal Grard werkt vooral met gips en brons. Ze brengt meerdere sculpturale objecten samen in een installatie: vorm, herhaling, kwantiteit en specifieke opstelling geven het werk een sterke geladenheid en een actuele uitstraling.
.
Na Gijverinckhove reden we naar Abele. Daar exposeert Peter Jonckheere in de Kunstkamers De Queeste. Hij schildert heidense lijven. “Uiteindelijk zijn wij allemaal gewonde dieren,” zegt hij. “Maar de honger naar affectie, naar warmte, naar geborgenheid kan men niet doden.” Ik beaam dan ook volmondig wat Jan Mestdagh schrijft in De heidense lijven van Peter Jonckheere in Kreatief, 2000, 2de trimester: “Deze visie heeft Peter Jonckheere gestalte gegeven in een beperkt, maar door zijn intense uitstraling nu al indrukwekkend oeuvre. De menselijke gedaanten (meestal mannelijke naakten) waarmee hij zijn publiek confronteert zijn allesbehalve salonfähig. Hun lichamen worden geteisterd door haat en liefde, door geile razernij en breekbare pudeur, door tomeloos geweld en ingehouden tederheid. Zij schreeuwen hun niet te stillen honger ook uit in de Dionysische roes van muziek en dans. Eros en Thanatos regeren gelijkelijk het universum van Jonckheere en de spanning tussen deze beide polen is het die dit oeuvre schraagt en voorstuwt.” Jan, die analyse past wonderwel bij Henk Deleu. Beide kunstenaars zijn tol verschuldigd aan Godfried Vervisch. Deleu, Jonckheere en Vervisch in de galerij van de nieuwe bibliotheek: “Verwante zielen”.
Mestdagh schrijft ook: “Het werk van Peter Jonckheere is meer dan een evocatie van de condition humaine of de expressie van een persoonlijke malaise. Het is evenzeer het product van een rationele reflectie over problemen van vormgeving en hoe die moeten worden opgelost. Opvallend is de trefzekere lijnvoering die steeds weer de graficus in hem verraadt. Deze lijnvoering is soms vluchtig, soms hoekig expressief, soms koortsachtig en uitgerafeld – altijd is zij suggestief en sensueel.” En alweer denk ik aan Henk als hij schrijft: “Vaak laat Peter Jonckheere zich leiden door de impulsen van zijn tekenende hand, waarbij het rationele denken op een waakvlam wordt gezet. Vele van zijn werken blijven dan ook voort hun maker zelf levensgrote enigma’s.”

Woensdag 25 juli reden wij naar Beauvoorde (Veurne) om in het kerkje van Vinkem - naar jaarlijkse gewoonte - de thematische tentoonstelling te gaan bekijken. Dit jaar Kunst & Liefde desondanks. Vier kunstenaars worstelen met hun beperkingen in hun kunstbeoefening en in hun liefdesleven. Godfried Vervisch (Ieper, 1930) toont 50 doeken en 10 sculpturen. Picturaal, coloristisch en compositorisch vaardig. Van Kortrijkenaar Marcel Notebaert (1924-1986) zag ik 11 schildertijen en 1 wandtapijt. Dit werk stelt mij (alweer) teleur. Ervaar ik enige pose, schijn, opportuniteiten? Deze Vlamingen confronteren zich met twee Noord-Franse beeldhouwers: Jean Roulland (Croix, 1931), bronzen en keramieken en expressionist. Marie-Christine Remmery (Steenwerck, Frankrijk, 1962). Haar kunst verwijst picturaal-koloristisch naar magische natuurgodsdiensten. Vier kunstenaars die ondanks de menselijke beperktheid proberen de liefde in hun werk te vatten. Vervisch domineert deze tentoonstelling, echter niet altijd in kwaliteit, maar in aantal werken en de grootte van zijn doeken en tekeningen. Hij heeft mij niet bekoord. Hij is voor mij te veel een epigoon van het expressionisme. Hij roept te veel reminiscenties op aan Permeke, Gustave De Smet, Frits Van den Berghe, Slabbinck. Soms merk ik ook raakvlakken met Raveel en Roobjee, maar dit gebeurt maar terloops. Bovendien, Jan, heb ik het werk van Raveel altijd gezien als een meesterlijke symbiose tussen het Vlaamse expressionisme en de nieuwe (bijna)popart in Vlaanderen. De Nieuwe Visie bij Raveel heeft zijn roots in het expressionisme. Ongetwijfeld. Vervisch heeft wel een originele kijk: hij ziet de wereld als een tragisch theater en vertaalt dit in het beeld van een man een vrouw. Hier: de tragische liefde. Bij de omhelzing, zelfs bij het zoenen, kijkt de vrouw weg van het doek naar buiten, ze is onvoldaan. Mooi werk in Vinkem? Een paar werken van Vervisch: Met drie op bankstel (hoewel ik de okergele omtrek van de naakte (of uitgespaard wit) vrouw storend vind), Staand naakt, De kus en Zelfportret in atelier.

In navolging van zijn succesvolle Portugal, een gids voor vrienden heeft J. Rentes de Carvalho met Lissabon een originele en gedetailleerde gids geschreven, die de bezoeker loodst door de geschiedenis van de stad, haar geheime plaatsen, de pittoreske aspecten en gewoonten, de bijzondere winkels, de verrassende aanwezigheid van het verleden. Zo zien we Lissabon door de ogen van Fernando Pessoa, José Saramago en Eça de Queiroz en volgen we hen naar hun cafés, restaurants en favoriete plekken. Nooit, sinds het hoogtij van haar welvaart in de zestiende eeuw, heeft de stad zo'n bloeiperiode meegemaakt, zo'n sfeer getoond. Nieuwe gebouwen bewijzen de vitaliteit en de durf van de architectuur. Monumenten en wijken worden met zorg gerestaureerd. Het aanbod van culturele evenementen zal de bezoeker verbaasd doen staan en dankzij de aanwezigheid van sterke Afrikaanse en Braziliaanse invloeden is het nachtleven, zelfs voor de blasé, een ware verrassing. Ook deze tweede gids van dezelfde auteur staat boordevol mooie taal, stampvol mooie wetenswaardigheden en hij knettert en knispert van het plezier waarmee hij geschreven is. Het is een gids voor vrienden. Onder vrienden verstaat J. Rentes de Carvalho diegenen die een land of een stad bezoeken met de oprechte bedoeling te zien, te leren, te herkennen, niet degenen die met een dwaas neokoloniaal superioriteitsgevoel neerkijken op uiterlijk en gebruiken van de plaatselijke bevolking en bij voorbaat klaarstaan om alles behalve de zon minder progressief, rijk, netjes en schoon te vinden dan ze hoopten of dan het volgens hen zou moeten zijn. Die laatsten beantwoorden aan het stereotiepe beeld van de toerist die bij voorbaat van plan lijkt in zijn eentje of in groepsverband de eigenschappen van een zombie aan te nemen en zich vervolgens half wezenloos, met open mond en verdwaasde blik, van museum naar kerk sleept, van kasteel naar monument, van expositie naar sarcofaag. Dit boek is met andere woorden niet geschreven voor de toerist die slechts bezoekt omdat vakantie een statussymbool is geworden. Sinds de toetreding tot de Europese Unie is Portugal veranderd, en Lissabon veranderde mee, zo sterk dat de auteur de stad soms nog maar met moeite herkende.
Vandaar zijn gids. Het is een sentimental journey, een tocht langs nieuwe plekken en een evocatie van het verleden in één. Ongetwijfeld het instrument om Lissabon te ontdekken zoals de auteur dat deed: een stad waarin mythologie en geschiedenis versmolten zijn, een reële plek met een betoverende keerzijde van legenden.
Een reisgids die zijn gelijke in het Nederlands taalgebied niet kent.

Kevin Davies (werkzaam bij het Howard Hughes Medical lnstitute en oprichter van Nature Genetics, het belangrijkste tijdschrift ter wereld op het gebied van genetica) schreef en boek over de ontdekking van de menselijke DNA-structuur, De Code van het Leven, met een voorwoord van Ronald Plasterk. De mens heeft maar twee keer zo veel genen als een fruitvlieg en maar een paar honderd meer dan de kip. Nu het menselijk genoom volledig in kaart is gebracht, blijkt dat we maar 30.000 genen hebben in plaats van de veronderstelde 100.000. De Code van het Leven is het spannende verslag van de zoektocht naar deze eigentijdse Heilige Graal. Auteur Kevin Davies behandelt alle belangrijke hoofdrolspelers die in een van de twee samenwerkende onderzoeksinstellingen een rol spelen: het publieke Human Genome Project van Francis Collins en het bedrijf Celera Genomics van Craig Venter. Hij beschrijft de indrukwekkende en spannende zoektocht naar het geheim van het menselijk leven. Daarnaast gaat hij uitgebreid in op de vraag wat de wereld met al deze nieuwe kennis kan en moet doen. De Code van het Leven is een uniek en fascinerend boek, bestemd voor iedereen die op de hoogte wil raken van de spannendste zoektocht die de mensheid de afgelopen jaren heeft ondernomen: de ontrafeling van de drie miljard letters van het DNA. Het boek van Kevin Davies probeert een eerlijk beeld te geven van de strijd tussen twee groepen om het menselijke DNA af te lezen. Aan de ene kant het publieke consortium, aangevoerd door Francis Collins, en aan de andere kant het private bedrijf van Craig Venter. Een boek moet simpel zijn, en moet een beperkt aantal karakters hebben. Voor de plot is het beter dat de bad guy ook echt zwaar wordt aangezet, en dus gaat zeer veel aandacht uit naar de Darth Vader van het genoomonderzoek, Craig Venter. Dat is allemaal prima, Venter heeft zijn PR altijd erg goed verzorgd. Het is echter spijtig dat de Europese en vooral de Engelse rol in dit boek onderbelicht blijft. Ik noem een voorbeeld, een detail maar wel typisch. Het gaat over het opsporen van een ziekte-gen in het menselijke DNA. Uitgebreid wordt beschreven hoe een zekere Val Sheffield van de universiteit van Iowa op zoek was naar het gen dat de aanleg voor de ziekte van Bardet-Biedl veroorzaakt (een vorm van mentale retardatie die vaak voorkomt bij bedoeïenen). Van de Amerikaan, die uiteindelijk niet de beslissende ontdekking heeft gedaan van het gen, komen we van alles te weten, maar van de ontdekkers van het gen horen we alleen dat het een stelletje Britten zijn.

Tot dit moment is een intrigerende bundel rond ouderenzorg en aandacht voor dementerenden in een tehuis. Een boek dat de alliantie tussen artistieke schoonheid en maatschappijzorg op een natuurlijke wijze exploreert en bevestigt. Fotograaf Rik Daze (1938) legde honderden ontroerende, verstillende of aangrijpende momenten uit het woon- en zorgcentrum De Wingerd (Leuven) op pellicule vast. Poëziekenner Dirk Hanssens (1962) selecteerde uit die verzameling een zestigtal knappe foto's en plaatste ze in een symbiose met een bloemlezing gedichten van Gerrit Achterberg, Hans Andreus, J. Bernlef, Ben Cami, Herman de Coninck, Thera Coppens, T. van Deel, Ingrid van Delft, Bernard Dewulf, Anton Ent, Hans Faverey, Koos Geerds, Ida Gerhardt, Luuk Gruwez, Judith Herzberg, Mark Insingel, Muus Jacobse, Hester Knibbe, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Maurits Mok, Huub Oosterhuis, Hager Peeters, Hedwig Speliers, Willem van Toorn, Marc Tristmans, Miriam Van hee, M. Vasalis, Ellen Warmond en Anton van Wilderode. Dit samenspel tussen tekst en beeld staat garant voor een boeiende kijk- en leeservaring én een onuitwisbare indruk van een innerlijke reis door de denk- en gevoelswereld van jong én oud. Tot dit moment nodigt uit tot een aangename kuur van gewenning aan vele (vaak verdrongen) aspecten van het levensverhaal. Vooral ook omdat journalist Jaak Dreesen (1934) het geheel doorspekte met een aantal herkenbare schetsjes en dialogen van bedrieglijke eenvoud.
Manu Keirse (1946), klinisch psycholoog, sluit het boek af met enkele deskundige notities en een toekomstvisie rond ouderenzorg.

Beste vriend, wijlen Johan Sonneville (de ex van Suzy die met wijlen Willem Deneckere was) gaf in de nadagen van de golden sixties Het rode boekje van de vrouw(en) uit. Zoals je weet had ik met zowel Johan als Willem een speciale relatie: hecht maar op afstand, gereserveerd maar innig. In mij zagen zij een lotgenoot die niet ten onder gegaan was. Maar deze verdienste heb ik in hoofdzaak aan mezelf te danken: nicht raisonieren, marchieren, niet opgeven, doorgaan. Ik kon gelukkig van bij het begin rekenen op een crème van een vrouwtje. Johan heb ik pas goed leren kennen na De Galge (zijn uitgeverij): hij dook ineens op aan de tempelpoort van het Plein te Kortrijk om er een bouwstuk te geven over de “nouveau roman”. We hebben gedronken, gefeest, gelald, gefilosofeerd, tot het grauwen van de morgen ons naar huis joeg. Hoe ik thuis ben gekomen blijft een raadsel. Ergens vanuit Frankrijk stuurde hij mij later kopij die ik dan probeerde te plaatsen in enkele Vlaamse tijdschriften, zoals in Gierik (toen nog niet Gierik/NVT). Willem kwam mij in 1976 opzoeken in de Voorstraat te Kortrijk waar ik (uiterst zelden) verbleef na het huis uit te zijn gevlucht, zogezegd om na te denken, maar ik wist toen al beter: ik zou een nieuw leven beginnen. (Akkoord, het verliep niet zo fraai als ik het hier schrijf, maar hierover kun je lezen in mijn drie romans.) Willem was op de sukkel en soms bleef hij bij mij overnachten. Als ik dan op de noen van school kwam, vond ik een kattebelletje: “Bedankt, maat, tot een volgende keer”. Johan en Willem zijn naar het Eeuwige Oosten vertrokken. Weet je wie mij daar ook vaak opzocht? Dokter Raymond Wouters, Harelbekenaar, dokter, alcoholicus en kunstschilder. Op een avond gaat de bel. Ik doe open en in het schijnsel van de maan zie ik Raymond staan in het gezelschap van zijn (tweede) vrouw. Hij heeft een pakje onder de arm.
“Mogen we even binnen, Thierry?”
“Ja natuurlijk, Raymond.”
Ze komen beiden binnen en gaan zitten in de sofa.
“Mijnheer,” begint zijn vrouw het gesprek, “het schijnt dat hij hier dag en nacht over jouw zielenheil moet waken. Welnu, ik ben het beu, mijnheer Deleu, nu moet jij maar eens voor hem zorgen. Bij mij komt hij er niet meer in!”
Ik heb toen een groot stuk van de nacht op beiden ingepraat, zodat ze dan toch weer samen vertrokken. Maar voor niet lang meer.
Op een morgen, tijdens het eerste lesuur, klopt iemand aan de deur. Ik ga opendoen en ja, daar staat dokter Wouters. Wij omhelzen elkaar en hij zegt: “Ik vlucht naar het Zuiden bij mijn moeder. Palmer zal mij over de grens brengen. Mijn tekeningen en schilderijen laat ik bij hem achter. Kies eruit wat je graag ziet.” Hij keert zich om en verdwijnt als een dief… bij klaren dag. Veel later kwam hij terug naar België, woonde een tijdje met moeder aan zee en ging uiteindelijk in de vlammen op als gast van “het logement” te Kortrijk. Drie vrienden die mij in de Voorstraat in Kortrijk hun leed kwamen vertellen, zijn overleden. Willem sukkelde verleden jaar in het water (van de Reien?) terwijl hij stond te plassen.

Het schrijven van mijn derde (en laatste?) roman vraagt een veel grotere voorstudie dan bij de vorige twee. Een historische roman moet voor een groot deel, zeker voor wat het decorum betreft, steunen op historische waarheid.
Het decorum?
1. Na de dood van Lodewijk de Vrome (840), zoon van Karel de Grote, betwistten zijn drie erfgenamen zijn staten. In 843 werden ze het eens over de verdeling. Het verdrag van Verdun bepaalde dat Karel de Kale West-Francia (Frankrijk) kreeg (met Vlaanderen); Lodewijk de Duitser nam Oost-Francia (Duitsland) en Lotharius I regeerde over het middengedeelte (dat België behalve Vlaanderen bevatte). In 855 werd Zuid-Francia (na de dood van Lotharius I) in drie koninkrijken verdeeld: Italië, Bourgondië en Lotharingen. In 870, bij de dood van Lotharius II, verdeelden zijn ooms Lotharingen. Karel de Kale kreeg het Westelijk deel en Lodewijk de Duitser het Oostelijk deel. In 879, na het overlijden van Karel de Kale, kwam Lotharingen volledig bij Duitsland.
2. De leenroerige maatschappij bestond enkel uit leden die de één van de andere afhankelijk waren. Van de koning of keizer (de leenheer) hingen de hertogen, markgraven of graven af (de leenmannen) die op hun beurt leenheren waren van een groot aantal kleinere leenmannen. Deze sociale groep vormde de adel. De edelen waren samen met de geestelijkheid de grote grondbezitters. Ze verbleven in burchten. Voor de edelen werkten een heel leger van half vrijen en horigen. De half vrijen, die men ook dorpelingen of boeren noemde, bewerkten van vader op zoon de adelijke gronden waarvoor zij huur (cijns) betaalden. Bovendien verrichtten zij karweien en stonden een groot deel van hun oogst en vee af aan de burchtheer. De lijfeigenen waren landbouwwerklieden, aan de grond verbonden, slaven.
3. De kruistochten:
1099: de eerste kruistocht (inname van Jeruzalem).
1113: oprichting Orde van de Hospitaalridders van Sint-Jan.
1120: oprichting Orde van de Tempel (de tempeliers).
1307: gevangenneming van de tempeliers in Frankrijk.
1312: opheffing van de Orde.
1314: Jacques de Molay op de brandstapel.

Belle speelt zich af in het prille begin van de 14de eeuw. Op twee plans die door elkaar lopen: nu (een 40-tal bladzijden) en toen (de hoofdbrok). Ik maak mij sterk dat ik het boek af heb tegen einde 2002.

Zoals je weet, Jan, zijn Ginette en ik van plan om ons huis in Harelbeke te verkopen aan de meest biedende en aan zee te gaan wonen, liefst op de dijk (bij voorkeur Sint-Idesbald), ofwel in het hinterland (bij voorkeur Alveringem). Vooraleer deze (definitieve) stap te zetten, blijven wij enkele jaren in La Vallade (de Creuse) wonen. Om te genieten van de natuur, de rust, het land, de dieren, de megalieten, de legenden, de historische sites. Dit betekent echter niet dat wij niet meer zullen reizen. Neen, neen, op het programma staan (in willekeurige volgorde): Toscane en Elba, Zuid-Afrika, Israël, Lapland, Wales, Ierland, Malta, Canada, Australië, Kenia… Ik besef dat ik niet veel tijd meer overhoud om dit alles te doen. We kunnen toch beginnen, we zien wel waar we uitkomen. Bij de dood natuurlijk. Deze vermoedelijkheid is het ideale slot van deze brief: plannen maken, ook na de dood.


Thierry

Uit à titre Personnel, Gopher Publishers, Groningen, 2001

Geen opmerkingen: