VOORWOORD
(Roemeense vertaling “Reiziger naar het woord”, Hannie Rouweler, door Liliana Ursu)
Verbeeld je een treinreis langs de Noordzeekust. Je zult de zee, de zoutgeur van de lucht veel meer vermoeden tussen de woorden waarmee je in hetzelfde compartiment reist, haast een ruimtecapsule, klaar om in de onbekende kosmische ruimte te worden geslingerd, maar vooral de stilte die je gedachten bij elkaar brengt, die je herinneringen ordent in de nabijheid van de rivieren. Plotseling hoor je voorbij het gefluit van de trein een gerekt getoet. Geweeklaag. De hese stem, zoals de zang van de matroos gesmoord door de zee maar vooral door de terugkeer aan vaste wal of tenminste door het verlangen naar de wal en naar de vrouw die op hem wacht aan de kade. En het toeten van de hoorn in de mist, dat de schepen in de grijze mist hun steunpunt op vaste bodem helpt vinden, opnieuw grond.
Verbeeld je de witte, asgrijze, paarlemoeren duinen of de scherpe stenen, de ronde stenen, de geheimzinnige paden die de zee werkelijk met het vasteland verbinden, hier, in het Noorden waar alles ruwer is; een walburgische stilte, een angstig geruis van de wind dat de treinramen schoonveegt, een gepolijst licht, en je zou haast zeggen het geloei van de golven dat zich los wikkelt uit de draden van de mist, en in dat landschap met de zee en het paarlemoeren licht, waar de trein stopt in een minuscuul station, vallen je ogen op een wit bord waarop niet de uren van de treinen staan geschreven, hun vertrek en aankomst, maar… een gedicht. Je begreep het al, een gedicht groot en zwart op wit geschreven in elk station op de westkust van Holland, in de onmiddellijke nabijheid van de zee.
De titel van het gedicht: De zee vandaag, en de naam van de dichteres heel eenvoudig: Hannie Rouweler. Verschillende maanden heeft het gedicht alle treinen van de Noordzee vergezeld. De enen hebben het misschien uit het hoofd geleerd, pendelaars, zeer zeker, anderen hebben het minstens opgemerkt, weer anderen hebben het lang geproefd zoals jonge wijn, maar nog anderen zijn eraan voorbijgegaan zoals men een gedicht ignoreert, zonder complexen.
Ergens, getuigt de dichteres over dit gedicht: ”Het is een gedicht over de hoop en een voorbereiding op betere tijden. Ik heb het geschreven voor iemand die blind is en niet ziet”.
Ik ben er zeker van dat die blinde man voor wie Hannie Rouweler het gedicht heeft geschreven enkele keren met de trein reide langs de Hollandse kust en de enige was die in de stationnetjes met hun schaarse licht op het witte bord het wonder van de poëzie niet heeft kunnen zien…
Hannie Rouweler werd geboren op 13 juni 1951 in Goor. Ze debuteerde pas in 1988. Sindsdien publiceerde ze zeven dichtbundels die grote bijval genoten zowel bij critici als lezers. Haar meest bekende bundels, waaruit ik voor de Roemeense lezers deze keuze heb gemaakt zijn Steen en huid en Reiziger naar het woord. Haar poëzie richt haar energie op kleine beschouwingen over het leven, op de kwetsbaarheid van de menselijke wezens maar vooral op hun redding door de hoop. We hebben te maken met een studie van de nuanceringen van de eenzaamheid maar ook van het begin van de verlossing: “want elk begin is op zoek / naar voltooiing in het paradijs”.
Er is in haar poëzie een verborgen oog dat zich binnenin opent en de metafysische diepte van de woorden verlicht, hun iets plechtigs bezorgt, een verlossende bestemming. Ik vergelijk de poëzie van Hannie Rouweler met die van haar Amerikaanse tijdgenote Deborah Digges die schrijft:
“Leer me hoe ik de toekomst en het verleden nodig heb,
die indian summer.
Laat me mezelf bedriegen met de gedachte
dat al wat in mij beweegt me kan redden.”
Een bepaalde tederheid in sfeer beheerst haar poëzie, een bepaald doorzichtig halo waar doorheen je de silhouetten van de dagen kunt zien die gepaard gaan met het metalen heimwee van het koude en afstandelijke heden.
Zoals elke Nederlandse dichter wordt Hannie Rouweler geobsedeerd door het landschap. Enkele gedichten zijn aan Rembrandt gewijd of aan Van Gogh, andere zijn studies van het noordse landschap, met zijn licht en schaduw, met grote kennis van zaken aangebracht in de wortel van de gebeurtenissen en van de gevoelens beschreven met vaste, meesterlijke toets:
“Het landschap zoals het onveranderlijk
in mijn geheugen stond verdween,
viel uit zijn kostbare omlijsting”
rechtstreeks in de verzen met het gevolg, zou je kunnen zeggen, dat ze de donkere dagen van het Noorden verlichten. In de Hollandse delta, beschreven door de dichteres, “hervinden zelfs losgeraakte stenen / een binding met het landschap”. Een organische band, een verlossende, mogen we wel zeggen.
Toegepast op een stal van de werkelijkheid, hetzij een landschap, hetzij een toestand, een gevoel of een obsessie, de dichter filtert ze tot zolang hun schijn begint te wijken en de essentie wordt gegrepen in haar volle mysterie.
Hannie Rouweler bezit die unieke wijze om de omgeving weer te geven, om aan het landschap zijn ziel terug te ven, de bevalligheid van de oorsprong als alle kleuren en gevoelens fris zijn, ongeschonden door de sporen van de tijd of de geleidelijke aftakeling van de nostalgie, waarmee de dichteres het leven tegemoet treedt.
Haar poëzie doet me denken aan een schilderij, waarin door een brede poort van een huis, zoals die in Transilvanië, majestueus en stil een zeilboot voortschrijdt. Een mengeling van oud en nieuw, van beheerste fantasie en getemperde nostalgie.
Wanneer de dichteres zich de dromen herinnert en vooral de herinneringen die geen werkelijkheid zijn geworden, ze hult in de stralende klederen van de woorden, dan kan een soort witte magie de lezer niet onverschillig laten.
De muzikaliteit van haar gedichten doet denken aan de poëtica van de jazz, aan een Harlem dat fascineert door zijn melodie.
Mensen en dingen zoals ze worden gezien door een raam, nu eens bevroren dan druipend van de regen, krijgen een hallucinatorische dimensie, de koude vlammen die de dijken van het Noorden striemen, dat alles doet denken aan de poëzie van Rutger Kopland, maar ook het eenzame loeien van de misthoorn.
De dichteres die er ons aan herinnert dat ook de zee bestaat en ook de liefde, dat ook wij bestaan op het eind van dit millennium, Hannie Rouweler brengt ons haar boodschap over, opgesloten in een fles en werpt hem in zee, in de Noordzee uiteraard, een boodschap voor hen die nog de nieuwsgierigheid bezitten om een dichtbundel te openen, d.w.z. om de fles te breken die de golven op het strand hebben geworpen, een boodschap die samenvalt met die van Roland Barthes: “De schrijver en Orpheus staan tegelijkertijd in het teken van een verbod dat zang wordt, het verbod om terug te keren naar dat wat men liefheeft”.
Liliana Ursu, BOEKAREST, 1995
Liliana Ursu, internationally acclaimed Romanian poet, was born in Sibiu, Romania. Ursu has published eight books of poetry in Romanian. Her first book in English, The Sky Behind the Forest (Bloodaxe Books, 1997), translated by Ursu, Adam J. Sorkin, and Tess Gallagher, became a British Poetry Book Society Recommended Translation and was shortlisted for Oxford's Weidenfeld Prize. Ursu's poetry has also been translated by her with Bruce Weigl and by Sean Cotter. Her most recent volume is Lift Up Your Hearts (Bucharest, Eminescu Publishing House, 2002). Sorkin and Gallagher, in collaboration with Ursu, are readying a second book of her poems in English, to be entitled A Path to the Sea. During 1992-93 and again in 1997-98, Ursu was a Fulbright Lecturer at Penn State's University Park campus; in spring 2000 she served as a visiting professor of creative writing at the University of Louisville. In fall 2003, she was Poet-in-Residence at the Stadler Center for Poetry, Bucknell University. Ursu has worked for Romanian National Radio since 1980, producing a literary magazine of the air.
(Roemeense vertaling “Reiziger naar het woord”, Hannie Rouweler, door Liliana Ursu)
Verbeeld je een treinreis langs de Noordzeekust. Je zult de zee, de zoutgeur van de lucht veel meer vermoeden tussen de woorden waarmee je in hetzelfde compartiment reist, haast een ruimtecapsule, klaar om in de onbekende kosmische ruimte te worden geslingerd, maar vooral de stilte die je gedachten bij elkaar brengt, die je herinneringen ordent in de nabijheid van de rivieren. Plotseling hoor je voorbij het gefluit van de trein een gerekt getoet. Geweeklaag. De hese stem, zoals de zang van de matroos gesmoord door de zee maar vooral door de terugkeer aan vaste wal of tenminste door het verlangen naar de wal en naar de vrouw die op hem wacht aan de kade. En het toeten van de hoorn in de mist, dat de schepen in de grijze mist hun steunpunt op vaste bodem helpt vinden, opnieuw grond.
Verbeeld je de witte, asgrijze, paarlemoeren duinen of de scherpe stenen, de ronde stenen, de geheimzinnige paden die de zee werkelijk met het vasteland verbinden, hier, in het Noorden waar alles ruwer is; een walburgische stilte, een angstig geruis van de wind dat de treinramen schoonveegt, een gepolijst licht, en je zou haast zeggen het geloei van de golven dat zich los wikkelt uit de draden van de mist, en in dat landschap met de zee en het paarlemoeren licht, waar de trein stopt in een minuscuul station, vallen je ogen op een wit bord waarop niet de uren van de treinen staan geschreven, hun vertrek en aankomst, maar… een gedicht. Je begreep het al, een gedicht groot en zwart op wit geschreven in elk station op de westkust van Holland, in de onmiddellijke nabijheid van de zee.
De titel van het gedicht: De zee vandaag, en de naam van de dichteres heel eenvoudig: Hannie Rouweler. Verschillende maanden heeft het gedicht alle treinen van de Noordzee vergezeld. De enen hebben het misschien uit het hoofd geleerd, pendelaars, zeer zeker, anderen hebben het minstens opgemerkt, weer anderen hebben het lang geproefd zoals jonge wijn, maar nog anderen zijn eraan voorbijgegaan zoals men een gedicht ignoreert, zonder complexen.
Ergens, getuigt de dichteres over dit gedicht: ”Het is een gedicht over de hoop en een voorbereiding op betere tijden. Ik heb het geschreven voor iemand die blind is en niet ziet”.
Ik ben er zeker van dat die blinde man voor wie Hannie Rouweler het gedicht heeft geschreven enkele keren met de trein reide langs de Hollandse kust en de enige was die in de stationnetjes met hun schaarse licht op het witte bord het wonder van de poëzie niet heeft kunnen zien…
Hannie Rouweler werd geboren op 13 juni 1951 in Goor. Ze debuteerde pas in 1988. Sindsdien publiceerde ze zeven dichtbundels die grote bijval genoten zowel bij critici als lezers. Haar meest bekende bundels, waaruit ik voor de Roemeense lezers deze keuze heb gemaakt zijn Steen en huid en Reiziger naar het woord. Haar poëzie richt haar energie op kleine beschouwingen over het leven, op de kwetsbaarheid van de menselijke wezens maar vooral op hun redding door de hoop. We hebben te maken met een studie van de nuanceringen van de eenzaamheid maar ook van het begin van de verlossing: “want elk begin is op zoek / naar voltooiing in het paradijs”.
Er is in haar poëzie een verborgen oog dat zich binnenin opent en de metafysische diepte van de woorden verlicht, hun iets plechtigs bezorgt, een verlossende bestemming. Ik vergelijk de poëzie van Hannie Rouweler met die van haar Amerikaanse tijdgenote Deborah Digges die schrijft:
“Leer me hoe ik de toekomst en het verleden nodig heb,
die indian summer.
Laat me mezelf bedriegen met de gedachte
dat al wat in mij beweegt me kan redden.”
Een bepaalde tederheid in sfeer beheerst haar poëzie, een bepaald doorzichtig halo waar doorheen je de silhouetten van de dagen kunt zien die gepaard gaan met het metalen heimwee van het koude en afstandelijke heden.
Zoals elke Nederlandse dichter wordt Hannie Rouweler geobsedeerd door het landschap. Enkele gedichten zijn aan Rembrandt gewijd of aan Van Gogh, andere zijn studies van het noordse landschap, met zijn licht en schaduw, met grote kennis van zaken aangebracht in de wortel van de gebeurtenissen en van de gevoelens beschreven met vaste, meesterlijke toets:
“Het landschap zoals het onveranderlijk
in mijn geheugen stond verdween,
viel uit zijn kostbare omlijsting”
rechtstreeks in de verzen met het gevolg, zou je kunnen zeggen, dat ze de donkere dagen van het Noorden verlichten. In de Hollandse delta, beschreven door de dichteres, “hervinden zelfs losgeraakte stenen / een binding met het landschap”. Een organische band, een verlossende, mogen we wel zeggen.
Toegepast op een stal van de werkelijkheid, hetzij een landschap, hetzij een toestand, een gevoel of een obsessie, de dichter filtert ze tot zolang hun schijn begint te wijken en de essentie wordt gegrepen in haar volle mysterie.
Hannie Rouweler bezit die unieke wijze om de omgeving weer te geven, om aan het landschap zijn ziel terug te ven, de bevalligheid van de oorsprong als alle kleuren en gevoelens fris zijn, ongeschonden door de sporen van de tijd of de geleidelijke aftakeling van de nostalgie, waarmee de dichteres het leven tegemoet treedt.
Haar poëzie doet me denken aan een schilderij, waarin door een brede poort van een huis, zoals die in Transilvanië, majestueus en stil een zeilboot voortschrijdt. Een mengeling van oud en nieuw, van beheerste fantasie en getemperde nostalgie.
Wanneer de dichteres zich de dromen herinnert en vooral de herinneringen die geen werkelijkheid zijn geworden, ze hult in de stralende klederen van de woorden, dan kan een soort witte magie de lezer niet onverschillig laten.
De muzikaliteit van haar gedichten doet denken aan de poëtica van de jazz, aan een Harlem dat fascineert door zijn melodie.
Mensen en dingen zoals ze worden gezien door een raam, nu eens bevroren dan druipend van de regen, krijgen een hallucinatorische dimensie, de koude vlammen die de dijken van het Noorden striemen, dat alles doet denken aan de poëzie van Rutger Kopland, maar ook het eenzame loeien van de misthoorn.
De dichteres die er ons aan herinnert dat ook de zee bestaat en ook de liefde, dat ook wij bestaan op het eind van dit millennium, Hannie Rouweler brengt ons haar boodschap over, opgesloten in een fles en werpt hem in zee, in de Noordzee uiteraard, een boodschap voor hen die nog de nieuwsgierigheid bezitten om een dichtbundel te openen, d.w.z. om de fles te breken die de golven op het strand hebben geworpen, een boodschap die samenvalt met die van Roland Barthes: “De schrijver en Orpheus staan tegelijkertijd in het teken van een verbod dat zang wordt, het verbod om terug te keren naar dat wat men liefheeft”.
Liliana Ursu, BOEKAREST, 1995
Liliana Ursu, internationally acclaimed Romanian poet, was born in Sibiu, Romania. Ursu has published eight books of poetry in Romanian. Her first book in English, The Sky Behind the Forest (Bloodaxe Books, 1997), translated by Ursu, Adam J. Sorkin, and Tess Gallagher, became a British Poetry Book Society Recommended Translation and was shortlisted for Oxford's Weidenfeld Prize. Ursu's poetry has also been translated by her with Bruce Weigl and by Sean Cotter. Her most recent volume is Lift Up Your Hearts (Bucharest, Eminescu Publishing House, 2002). Sorkin and Gallagher, in collaboration with Ursu, are readying a second book of her poems in English, to be entitled A Path to the Sea. During 1992-93 and again in 1997-98, Ursu was a Fulbright Lecturer at Penn State's University Park campus; in spring 2000 she served as a visiting professor of creative writing at the University of Louisville. In fall 2003, she was Poet-in-Residence at the Stadler Center for Poetry, Bucknell University. Ursu has worked for Romanian National Radio since 1980, producing a literary magazine of the air.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten