Op datsi leren moghen wat liefte is ende wat minne
Derek van 't Gulle Zand
Derek van 't Gulle Zand
"The Razor"
Bestaat er zoiets als “ridderkunst”? Neen? Of toch, indien je de ridderpoëzie, de ridderromans, de ridderkronieken, de ridderleerdichten, de ridderlegenden, de ridderliedjes, het riddertoneel, de ridderboerden en de riddersproken “ridderkunst” noemt en niet kiest voor de betekenis stricto sensu: “kunst door ridders gemaakt”. Welnu, de ridderkunst is een realiteit, zowel in haar enge als in haar ruime betekenis. Tussen de haakjes: het behendig gebruik van wapens (de techniek) door de ridders werd eveneens “ridderkunst” genoemd.
Het kan geen kwaad even de historische context te schetsen van wat wij “ridderkunst” noemen.
De vrij strenge scheiding, die in de 13de eeuw nog te maken viel tussen de heldenepiek enerzijds en de hoofse epiek anderzijds, vervaagt in de late(re) Middeleeuwen. Zowel naar de vorm als naar de geest nemen beide van elkaar over. In de beste werken probeert men de ridderidealen te laten uitstralen in een “beschaafde” schittering. Vooral de liefde en de (fictieve) avonturen zijn de thema's. De auteurs tonen het ridderwezen in zijn glans en grootheid aan de wereld. De geschiedenissen om Koning Arthur, de Graal, Lancelot, Merlijn en soortgelijke blijven ook nu nog de aandacht van het volk trekken (volksboeken).
De ridderroman contamineert met de kroniek of het geschiedverhaal. De kronieken nemen de allures aan van heldendichten. Het besef van gebondenheid aan vorst of gewest of het eerste ontluiken van het nationaliteitsgevoel krijgt vorm. De kronieken zijn een spiegel van de maatschappij. Denk aan Van Maerlants’ Spieghel Historiael.
Het leerdicht is een typische uiting van de Middeleeuwen. Naast de uiteenzetting van het ridderwezen en van de symbolische betekenis van de plechtigheden bij de ridderwijding komt hier ook de overgang van oud naar nieuw tot uiting. De Roman van de Roos (van Guillaume de Lorris en Jean Chopinel de Meun, bewerkt door Hein van Aken) is hier een schitterend voorbeeld van: na een allegorie over de liefde wordt het leerdicht veeleer het werk van een polemist, een filosoof, een man van de wetenschap, een natuurdichter, een auteur geëngageerd in de problemen van zijn tijd. Het verhalend element wordt in deel 2 tot een minimum herleid.
Na de hoofse minnelyriek van Hendrik van Veldeke (1170) en de geestelijke minnelyriek van Hadewijch wijzen talrijke getuigenissen op het bestaan van een wereldse minnelyriek (midden 13de eeuw) die het werk zou zijn van edelen voor edelen. Hier wordt voor de eerste keer melding gemaakt van “ridderkunst” in zijn enge betekenis. Krijgsliederen, liederen over strijd en gevechten, dartele, zeer dartele liederen, al dan niet begeleid door muziek en dans. Varende zangers trekken door het land en menestrelen werken in vaste dienst van een edelman.
De oorsprong van een belangrijk deel van het middeleeuwse drama ligt in de Kerk. Gedialogeerde teksten in de kerkelijke liturgie ging men spelen. Het paasspel, het herdersspel bij de kribbe, het Driekoningenspel. Uit dat liturgisch spel ontstond het kerkelijk toneel en kort daarna het profane toneel of het middeleeuws toneel (het episch theater).
De middeleeuwse kunstopvatting wil dat er niet wordt geabstraheerd op de wijze die de rederijkers later deden. De personages staan volop in het aardse leven, zij leven van de aarde, zij zijn concreet. De spelen (abelespelen, sotternieën) zijn ingedeeld in bedrijven, waarbij soms een bedrijf bestaat uit segmenten. De bedrijven worden door monologen afgescheiden en omringd. Het aantal spelers neemt per tafereel toe.
Naast de ridderroman bestaat ook het ridderverhaal. Korte verhalen, doorverteld van mond tot mond, van kermis tot kermis, van hof tot hof. Naast ernstige verhalen (sproken) werden er ook boerden (komische) verteld.
In de Middeleeuwen waren er ook verschillende soorten muziek. De gregoriaanse is de oudste muziek van West-Europa. Een heel ander soort is de muziek van de troubadours (in het zuiden van Frankrijk) en de trouvères (in het noorden van Frankrijk en bij ons). De zangers in Duitsland werden de Minnesänger genoemd. Deze drie groepen brachten kunstliederen (liefdesliederen, drinkliederen, ballades, werkliederen, liederen bij jaarfeesten, strijdliederen). Ze werden door beroepsmuzikanten gebracht en vaak waren dat mannen van adel. Ze maakten gebruik van instrumenten en instrumentale muziek.
In het middeleeuwse denken was de schoonheid van een kunstwerk onlosmakelijk verbonden met de betekenis. Daarin liepen technische en bovennatuurlijke aspecten door elkaar. De allegorische betekenis was in de eerste plaats bedoeld om er van te kunnen leren. De moralistische strekking kwam ongeveer overeen met wat nu het wervende of propagandistische karakter zou heten. Dat was de belangrijkste opgave die aan het kunstwerk werd gesteld met als doel het gedrag van de mensen te beïnvloeden.
Een belangrijk element in de middeleeuwse cultuur is het monachaal karakter. De Benedictijnse abdijen waren de belangrijkste centra van wetenschap en kunst. Uit de Benedictijnen kwam het grootste deel van de kunstenaars voort. Zij leverden een belangrijke bijdrage tot het ontstaan van de Romaanse stijl. Het Romaans in de architectuur is de voortzetting van het ideaal van Karel de Grote, met name het voortbouwen op de laatklassieke en vroegchristelijke vormgeving. Men pleegt de Romaanse architectuur wel eens aan te duiden met de benaming ‘rondbogenstijl’, maar er zijn veel andere kenmerken, zoals driebeukig, met hout gedekt en voorzien van een transept en een halfrond gesloten apsis. De sculptuur is heel decoratief, met een voorkeur voor vlechtornamenten en dierenmotieven.
In het begin van het Romaans ontbrak de beeldhouwkunst. Later bleef deze kunst altijd ondergeschikt aan de architectuur. De Romaanse beeldhouwkunst heeft een typologisch karakter, d.w.z. taferelen uit het Oude Testament worden naast die uit het Nieuwe Testament geplaatst om daarmee het leven, lijden en sterven van Christus te demonstreren. De muurschilderingen dienden om de ongeletterde gelovigen met de Heilige Schrift vertrouwd te maken en hun de christelijke moraal voor ogen te houden. De miniaturen verfijnden dan weer de verluchte handschriften. Vanaf midden 12de eeuw ontstond de edelsmeedkunst, die vooral werd gebruikt voor het kerkmeubilair.
Ongetwijfeld waren niet alle kunstenaars destijds monniken. Ook mannen van adel maakten kunst. Ook bij de ridderorden trof je kunstenaars aan, zoals schrijvers, zangers, schilders, tekenaars (miniaturen b.v.), beeldhouwers. Vooral na de opheffing van de Tempelorde en de vlucht van de ridders naar veiliger oorden wijdden talrijke “tempeliers’ zich aan de kunst. De meesten van onze ‘historische’ broeders vluchtten met een grote vloot naar Schotland, sommigen voegden zich bij andere orden (zoals de Broederschap van Sion, de Rozenkruisers, de Vrijmetselarij), anderen hielpen mee aan de ontdekking van Amerika, enkelen werden piraat en maakten de Middellandse Zee onveilig.
Om de kunst van de Middeleeuwen (in zijn breedste betekenis ‘ridderkunst’) goed te begrijpen, moeten wij haar in verband zien met de Oosterse oorsprong van de christelijke kunst (de Griekse kunst, de kunst van Jeruzalem en de kunst van landstreken van Syrië).
Wat heeft deze cd-rom Op datsi leren moghen wat liefte is ende wat minne met deze historische schets te maken? Op het eerste gezicht weinig, maar denk toch aan de thema’s, de genres (poëzie, epiek), aan de actoren (ridders), aan de eenheid van tijd en plaats (de locatie), aan de geest waarin de ridders van onze Orde werken.
De gedichten op de cd-rom zijn altijd geaccompagneerd door ofwel een muziekstuk (van een van onze betere stadsbeiaardiers), ofwel door een kunstfoto, ofwel door beeldend werk. Uitsluitend ridders en jonkvrouwen zijn voor deze eerste cd-rom geselecteerd.
* Razor’s Edge Editions, cd-rom met ridderkunst in woord, beeld en klank, gratis te verkrijgen via grandmaster@knightrazor.com, verzendkosten: 3 euro.
Bestaat er zoiets als “ridderkunst”? Neen? Of toch, indien je de ridderpoëzie, de ridderromans, de ridderkronieken, de ridderleerdichten, de ridderlegenden, de ridderliedjes, het riddertoneel, de ridderboerden en de riddersproken “ridderkunst” noemt en niet kiest voor de betekenis stricto sensu: “kunst door ridders gemaakt”. Welnu, de ridderkunst is een realiteit, zowel in haar enge als in haar ruime betekenis. Tussen de haakjes: het behendig gebruik van wapens (de techniek) door de ridders werd eveneens “ridderkunst” genoemd.
Het kan geen kwaad even de historische context te schetsen van wat wij “ridderkunst” noemen.
De vrij strenge scheiding, die in de 13de eeuw nog te maken viel tussen de heldenepiek enerzijds en de hoofse epiek anderzijds, vervaagt in de late(re) Middeleeuwen. Zowel naar de vorm als naar de geest nemen beide van elkaar over. In de beste werken probeert men de ridderidealen te laten uitstralen in een “beschaafde” schittering. Vooral de liefde en de (fictieve) avonturen zijn de thema's. De auteurs tonen het ridderwezen in zijn glans en grootheid aan de wereld. De geschiedenissen om Koning Arthur, de Graal, Lancelot, Merlijn en soortgelijke blijven ook nu nog de aandacht van het volk trekken (volksboeken).
De ridderroman contamineert met de kroniek of het geschiedverhaal. De kronieken nemen de allures aan van heldendichten. Het besef van gebondenheid aan vorst of gewest of het eerste ontluiken van het nationaliteitsgevoel krijgt vorm. De kronieken zijn een spiegel van de maatschappij. Denk aan Van Maerlants’ Spieghel Historiael.
Het leerdicht is een typische uiting van de Middeleeuwen. Naast de uiteenzetting van het ridderwezen en van de symbolische betekenis van de plechtigheden bij de ridderwijding komt hier ook de overgang van oud naar nieuw tot uiting. De Roman van de Roos (van Guillaume de Lorris en Jean Chopinel de Meun, bewerkt door Hein van Aken) is hier een schitterend voorbeeld van: na een allegorie over de liefde wordt het leerdicht veeleer het werk van een polemist, een filosoof, een man van de wetenschap, een natuurdichter, een auteur geëngageerd in de problemen van zijn tijd. Het verhalend element wordt in deel 2 tot een minimum herleid.
Na de hoofse minnelyriek van Hendrik van Veldeke (1170) en de geestelijke minnelyriek van Hadewijch wijzen talrijke getuigenissen op het bestaan van een wereldse minnelyriek (midden 13de eeuw) die het werk zou zijn van edelen voor edelen. Hier wordt voor de eerste keer melding gemaakt van “ridderkunst” in zijn enge betekenis. Krijgsliederen, liederen over strijd en gevechten, dartele, zeer dartele liederen, al dan niet begeleid door muziek en dans. Varende zangers trekken door het land en menestrelen werken in vaste dienst van een edelman.
De oorsprong van een belangrijk deel van het middeleeuwse drama ligt in de Kerk. Gedialogeerde teksten in de kerkelijke liturgie ging men spelen. Het paasspel, het herdersspel bij de kribbe, het Driekoningenspel. Uit dat liturgisch spel ontstond het kerkelijk toneel en kort daarna het profane toneel of het middeleeuws toneel (het episch theater).
De middeleeuwse kunstopvatting wil dat er niet wordt geabstraheerd op de wijze die de rederijkers later deden. De personages staan volop in het aardse leven, zij leven van de aarde, zij zijn concreet. De spelen (abelespelen, sotternieën) zijn ingedeeld in bedrijven, waarbij soms een bedrijf bestaat uit segmenten. De bedrijven worden door monologen afgescheiden en omringd. Het aantal spelers neemt per tafereel toe.
Naast de ridderroman bestaat ook het ridderverhaal. Korte verhalen, doorverteld van mond tot mond, van kermis tot kermis, van hof tot hof. Naast ernstige verhalen (sproken) werden er ook boerden (komische) verteld.
In de Middeleeuwen waren er ook verschillende soorten muziek. De gregoriaanse is de oudste muziek van West-Europa. Een heel ander soort is de muziek van de troubadours (in het zuiden van Frankrijk) en de trouvères (in het noorden van Frankrijk en bij ons). De zangers in Duitsland werden de Minnesänger genoemd. Deze drie groepen brachten kunstliederen (liefdesliederen, drinkliederen, ballades, werkliederen, liederen bij jaarfeesten, strijdliederen). Ze werden door beroepsmuzikanten gebracht en vaak waren dat mannen van adel. Ze maakten gebruik van instrumenten en instrumentale muziek.
In het middeleeuwse denken was de schoonheid van een kunstwerk onlosmakelijk verbonden met de betekenis. Daarin liepen technische en bovennatuurlijke aspecten door elkaar. De allegorische betekenis was in de eerste plaats bedoeld om er van te kunnen leren. De moralistische strekking kwam ongeveer overeen met wat nu het wervende of propagandistische karakter zou heten. Dat was de belangrijkste opgave die aan het kunstwerk werd gesteld met als doel het gedrag van de mensen te beïnvloeden.
Een belangrijk element in de middeleeuwse cultuur is het monachaal karakter. De Benedictijnse abdijen waren de belangrijkste centra van wetenschap en kunst. Uit de Benedictijnen kwam het grootste deel van de kunstenaars voort. Zij leverden een belangrijke bijdrage tot het ontstaan van de Romaanse stijl. Het Romaans in de architectuur is de voortzetting van het ideaal van Karel de Grote, met name het voortbouwen op de laatklassieke en vroegchristelijke vormgeving. Men pleegt de Romaanse architectuur wel eens aan te duiden met de benaming ‘rondbogenstijl’, maar er zijn veel andere kenmerken, zoals driebeukig, met hout gedekt en voorzien van een transept en een halfrond gesloten apsis. De sculptuur is heel decoratief, met een voorkeur voor vlechtornamenten en dierenmotieven.
In het begin van het Romaans ontbrak de beeldhouwkunst. Later bleef deze kunst altijd ondergeschikt aan de architectuur. De Romaanse beeldhouwkunst heeft een typologisch karakter, d.w.z. taferelen uit het Oude Testament worden naast die uit het Nieuwe Testament geplaatst om daarmee het leven, lijden en sterven van Christus te demonstreren. De muurschilderingen dienden om de ongeletterde gelovigen met de Heilige Schrift vertrouwd te maken en hun de christelijke moraal voor ogen te houden. De miniaturen verfijnden dan weer de verluchte handschriften. Vanaf midden 12de eeuw ontstond de edelsmeedkunst, die vooral werd gebruikt voor het kerkmeubilair.
Ongetwijfeld waren niet alle kunstenaars destijds monniken. Ook mannen van adel maakten kunst. Ook bij de ridderorden trof je kunstenaars aan, zoals schrijvers, zangers, schilders, tekenaars (miniaturen b.v.), beeldhouwers. Vooral na de opheffing van de Tempelorde en de vlucht van de ridders naar veiliger oorden wijdden talrijke “tempeliers’ zich aan de kunst. De meesten van onze ‘historische’ broeders vluchtten met een grote vloot naar Schotland, sommigen voegden zich bij andere orden (zoals de Broederschap van Sion, de Rozenkruisers, de Vrijmetselarij), anderen hielpen mee aan de ontdekking van Amerika, enkelen werden piraat en maakten de Middellandse Zee onveilig.
Om de kunst van de Middeleeuwen (in zijn breedste betekenis ‘ridderkunst’) goed te begrijpen, moeten wij haar in verband zien met de Oosterse oorsprong van de christelijke kunst (de Griekse kunst, de kunst van Jeruzalem en de kunst van landstreken van Syrië).
Wat heeft deze cd-rom Op datsi leren moghen wat liefte is ende wat minne met deze historische schets te maken? Op het eerste gezicht weinig, maar denk toch aan de thema’s, de genres (poëzie, epiek), aan de actoren (ridders), aan de eenheid van tijd en plaats (de locatie), aan de geest waarin de ridders van onze Orde werken.
De gedichten op de cd-rom zijn altijd geaccompagneerd door ofwel een muziekstuk (van een van onze betere stadsbeiaardiers), ofwel door een kunstfoto, ofwel door beeldend werk. Uitsluitend ridders en jonkvrouwen zijn voor deze eerste cd-rom geselecteerd.
* Razor’s Edge Editions, cd-rom met ridderkunst in woord, beeld en klank, gratis te verkrijgen via grandmaster@knightrazor.com, verzendkosten: 3 euro.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten