Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

31 oktober 2012


De jaren 80


Op 21 oktober 1988 kreeg Mark Braet de 3de Schaap Prijs die hem werd overhandigd in het Ontmoetingscentrum te Harelbeke tijdens de opening van de tentoonstelling tekeningen en schilderijen van Henk Deleu. De Prijs was een initiatief van de “Orde van het Zwarte Schaap”. Dit genootschap werd opgericht te Beveren (Roeselare) op 6 maart 1982. Ik werd voorzitter in continuo. De “Orde” is al bijna twee decennia “in slaap” (in het Frans en het vaakst gebruikt: “en sommeil”). 
Na de uitreiking zongen wij in café “Brouwputje” op de Marktstraat in Harelbeke luidkeels de Internationale. Ik geef het toe: onder invloed van (veel) drank.

De “Orde van het Zwarte Schaap” is een confrérie van mannen en vrouwen die ijvert voor een open, verdraagzaam en pluralistisch Vlaanderen. Zij steunt op het modern humanisme dat aanzet tot nadenken en creatieve bezinning. Zij doet een beroep op menselijke vermogens die zij als positief ervaart, zoals redelijkheid, verantwoordelijkheid en kritische zin.

De 3de Schaap Prijs werd aan Mark uitgereikt voor zijn ijver om het humanistisch ideeëngoed ingang te doen vinden bij de Vlaamse intelligentsia, voor zijn bijdrage tot de Zuid-Nederlandse cultuur als auteur, vertaler en uitgever en voor zijn inspanningen om de toenadering tussen de volkeren te bevorderen.
Terloops: de 1ste Schaap Prijs werd in 1984 toegekend aan Guy Commerman. Guy publiceerde bij uitgeverij Het Schaap: Hoe iets aan het licht komt, gedichten, in 1982 en Kreet in krijt, gedichten, in 1986.

Mark en ik werden vrienden einde jaren ’70 toen wij elkaar af en toe ontmoetten op activiteiten van de Belgo-Sovjetse vereniging (vanaf 1977 Vereniging België-USSR). Hij werd in 1969 nationaal secretaris van de Vereniging. Ter gelegenheid van zijn opruststelling in januari 1986 hield ik de feestrede in café “Au Casino” (nu restaurant) op de Doorniksewijk in Kortrijk waar hij door de plaatselijke afdeling werd gehuldigd.

Toen hij in 1986, met Bart Vonck, het Pablo Nerudafonds oprichtte, vroeg hij aan Guy van Hoof om een essay over mijn poëzie te schrijven. Het essay kreeg als titel Aan wat overblijft heb ik genoeg.
Op verzoek van Koen D’Haene van de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers schreef diezelfde Van Hoof een monografie over mij voor de reeks VWS-cahiers. Als ik mij niet vergis, had Christiaan Germonpré (toen nog redacteur van de Cahiers) dit eerst aan Jan Van Herreweghe gevraagd.
Nog voor die vraag er kwam, was ik al op eigen initiatief bezig met een essay over Guy van Hoof, omdat het voor mij bovendien een gelegenheid zou zijn om mijn literaire carrière mee uit te schrijven. Het essay Dichter zonder kroon verscheen bij De Gebeten Hond in 2001.

Van Hoof en ik werkten 30 jaar samen. Eerst was hij vanaf 1972 redacteur bij Boulevard en later, in 1981, richtten wij uitgeverij Het Schaap op. Dit is de achtergrondgeschiedenis, maar ik geef grif toe dat dit alles mij goed uitkwam. In Dichter zonder kroon schrijf ik ook over Boulevard, Het Schaap, mijn poëzie, mijn standpunten vis-à-vis de literaire wereld en enkele figuren en figuranten. Via o.a. André Velghe (Verslag van een literaire ontmoeting met André Velghe. De Gebeten Hond, 1998) vertel ik mijn eigen ding. Voor het nageslacht? Voor de herinnering? Voor de eeuwigheid? Drie retorische vragen.

Wie komt nog aan de beurt? Ik word oud. Nu eisen ook anderen hun plaats op in dit literaire tranendal door inleidingen te schrijven bij mijn werk. Ik denk aan In de weelde van de liefde en Ik zou liegen als ik het anders zei, ingeleid door Jan Van Herreweghe (2000 en 2001). Intussen publiceerde ik een essay over de poëzie van een van de betere dichters in de Lage Landen bij de zee, met name Fernand Florizoone.

Ik herinner mij dat ik mij toen (in de jaren ’80 en ’90) nog druk kon maken om het feit dat de (regionale) pers de laatste tijd door de fusies en de besparingen werd gemuilkorfd en de fotografen vaker thuis zaten duimen te draaien, gelukkig waren er toen veel accidenten en branden, moorden en zelfmoorden. Gelukkig. Wat zou het leven anders saai zijn.

Op 27 februari 1986 viel het VWS-cahier van Guy van Hoof over mij in mijn bus. Sober, verzorgd, mooie foto’s (beter dan de originele), boeiende tekst. Op 9 maart werd het voorgesteld in de leesput van de bibliotheek van Harelbeke.

Mark Braet was 78 toen hij op 6 februari 2003 overleed. Guy Commerman schreef een mooi huldedicht: Zijn lach, een zachtheid,/zijn beweging, zeilen naar de tijd/van wachten en vertwijfeling./…/Zijn blik, een baken,/zijn verbazing, jagen op het uur/van licht en schoonheid./…/Zijn hand, een zekerheid,/zijn echo, dwalen in het dal/van labyrint en het verlorene.

Marks vader stamde uit de burgerij. Hij was een liberaal, progressief en vrijdenkend man die zijn afkeer verkondigde tegenover Kerk, gezag en geloof. Aannemer van openbare werken. Moeder Bertha Loobuyck kwam uit een heel katholiek landbouwersgezin met twaalf kinderen.

Hij kreeg les Nederlands van Karel Jonckheere aan de RMS te Nieuwpoort. Jonckheere inspireerde tientallen leerlingen tot het schrijven van gedichten of wat ervoor doorging. Op 23 juli 1939 schreef Mark zijn eerste gedicht: Ik/speel/een lied/op een viool,/idool,/uit mijn versmolten dromen.//Ik weet mijn handen beven gaan,/en ‘k voel mijn benen/knikkend staan,/terwijl mijn ogen wenen.

In 1950 verscheen zijn eerste gedichtenbundel. Daarop volgden nog 15 andere bundels en 2 essays. Hij maakte vertalingen van werken uit het Duits (Bertolt Brecht, Heinrich Heine), het Frans, en het Spaans (Pablo Neruda). Een keuze van zijn gedichten werden vertaald in Moscou, Leningrad en (Oost-)Berlijn. Gedichten verschenen in vertaling in buitenlandse tijdschriften (in Frankrijk, Hongarije, Griekenland, Bulgarije).

Hij was sterk maatschappelijk-cultureel geëngageerd als drager van een humanistisch ideeëngoed en getuigde van een bijzonder menselijk-gevoelige dichtkunst. In die zin is hij nog brandend actueel, omdat de samenleving zeker vandaag mensen met zijn waarden en talenten kan gebruiken.

Mark Braet was lid van de loge “La Flandre” Brugge (GOB) en “Tanchelijn” Brugge (GOB). Ook in de Tempel hebben wij elkaar enkele keren ontmoet.
Vrijmetselaars zijn mensen van vlees en bloed. Iedere vrijmetselaar kan van de broederschap een bijna fulltime bezigheid maken. Iedere week of om de twee weken woont hij de vergadering van zijn werkplaats bij, die in de vooravond begint. Het formele gedeelte duurt ongeveer anderhalf uur, tenzij met rituele omkledingen een nieuw lid wordt ingewijd of de spreker een uitgebreide uiteenzetting houdt en een levendige discussie op gang brengt. Daarna gaat hij aanzitten aan het broedermaal en blijft hij nakaarten in de bar of “vochtige kamer”. Als hij nog maar recent ingewijd is en als leerling een “salarisverhoging” wil verkrijgen en opklimmen tot gezel en weldra tot meester, woont hij regelmatig de “instructieloges” bij om zich vertrouwd te maken met de eigen wereld van de loges.
Om zijn kijk op de vrijmetselarij te verruimen, meldt hij zich regelmatig aan als bezoeker bij één of andere loge van de eigen of van een bevriende obediëntie.
Zo heb ik Mark ontmoet.

Op 27 februari 2007 vroeg ik mijn “inslaapstelling”.
Ik werd ingewijd in 1966 (toen de jongste maçon in Vlaanderen). Twintig jaar later werd ik Achtbare Meester. (Ik doorliep het hele gamma van functies: van ceremoniemeester over redenaar, secretaris, eerste opziener tot voorzitter). Tijdens mijn triënnium kwam “L’ Amitié” significanter dan voorheen op de kaart van de Belgische loges. Als tweetalige loge vervulde zij een voorbeeldfunctie. De Commissie schaarde zich unaniem achter haar voorzitter. Talrijke prominente broeders kwamen op bezoek. Er was “leven in de brouwerij”, letterlijk en figuurlijk.
In 1987 werd ik parlementair medewerker (bijberoep), in 1988 directeur secundair onderwijs. Ik werd veel gesolliciteerd en mijn maandagen waren benomen. Ik kon niet meer aanwezig zijn in mijn eigen werkplaats. Ik trad wel op als spreker op andere dagen in andere loges. Soms vergezelde ik mijn vrouw naar de gemengde loge Droit Humain “Klimop” (Kortrijk).
In 1995 werd ik kabinetsattaché van resp. Vlaams minister van Onderwijs, Luc Van den Bossche en Eddy Baldewijns. In deze laatste functie (vóór mijn oppensioenstelling) hielp ik een aantal broeders om aan hun eigen carrière of die van hun kinderen vorm te geven.
Toen ik in deze periode twee kandidaten voorstelde om lid te worden van onze werkplaats, werden die door de Commissie geweigerd. De reden van hun afwijzing was resp. tekort aan integriteit en mooipraterij. Uit betrouwbare bron kwam ik te weten dat vooral een joodse (aangespoelde) broeder uit Antwerpen zijn antipathie voor de politiek ventileerde op elke kandidaat-politicus. Anderen handelden als “mijn” inquisiteurs omdat “ik” niet meer naar de werkplaats kwam. Die laatste groep kwam vooral uit het onderwijs. Revancheerden zij zich uit naijver op mijn “manier van leven en handelen” (carrière)?
In al die jaren (twintig jaar) kwam er vanwege de werkplaats geen teken van leven. De Achtbare Meesters volgden elkaar op en blijkbaar was er geen enkele in staat om zich als een “sterke figuur” te profileren. Tot een telefoontje kwam begin 2007.
Ondertussen bleef ik een ijverige vrij onderzoeker, een vrijdenker à la lettre. Zowel in mijn creatief werk als in mijn essayistisch werk gaf ik de maçonnerie een plaats. Wat niet betekent dat ik mij niet kritisch zou hebben opgesteld (en opstel) en niet de durf had om mijn denken te confronteren en aan te passen aan nieuwe ideeën en feiten. Zes jaar geleden begon ik aan het essay Schoon volk in de hemel? dat normaliter in 2012 moet verschijnen. Hierin zoek ik een brug te slaan tussen het spirituele en de wetenschap. Hieruit blijkt eveneens dat ik afstand neem van de “stupid atheist” (van de religieuze fundamentalist was ik al veertig jaar verlost).

Deze nieuwe opstelling heeft mijn houding tegenover de Vrijmetselarij niet in die mate beïnvloed dat ik ervan afstand zou nemen. Neen, ik blijf een maçon. Een vrijmetselaar die zich echter vrij heeft gemaakt van elke hang naar “ingekapselde” en “geleide” structurering. Ik heb afstand genomen van om het even welk “a-priori aanvaard” gedrag, ik zoek ijverig naar de nuances in het leven, de mens en de wetenschap.
Neen, ik koester geen slechte gevoelens tegenover de maçonnerie in het algemeen en mijn broeders in het bijzonder. Ik blijf bij dat wedervaren sereen.

Ook met Mark Braet had ik in de loop van 1986 (publicatie Aan wat overblijft, heb ik genoeg) en daarna enkele gesprekken over het feit dat sommige broeders of zusters zijn na enige tijd ontgoocheld of niet meer geïnteresseerd door wat zich in de tempels afspeelt, hun activiteiten stopzetten. Meningsverschillen, beroepsnaijver, of uiteenlopendheid van karakters spelen soms een rol. Het is ook ontegensprekelijk dat een aantal leden naar de vrijmetselarij komen, omdat ze hierin een uitdrukking van hun steun aan de vrijzinnigheid zien, zonder dat ze zich daarvoor verder daadwerkelijk willen of kunnen inzetten. Anderen beschouwen hun lidmaatschap als een verzekeringspolis voor de dag dat ze de steun van de broederschap zouden behoeven.

Het boekje aforismen dat ik in 1981 publiceerde, onder de titel Ik heb de pastoors van mijn spijskaart geschrapt (Het Schaap), bracht Mark en ik voor de eerste keer samen. Toen het boekje een week uit was (tegen een briefje van 100), kwam E.H. Deken De Jaeger bij mij thuis en kocht een exemplaar. We hadden een leuke babbel. Op het einde van ons gesprek vroeg hij: “En mijnheer Deleu, is het waar dat u bij de Loge bent? Ik kan het niet geloven.”
De aforismen die ik toen bundelde, waren alle van Jan Vanspauwen, een goede vriend en vaste medewerker aan "Boulevard". Hij overleed in 1979. Vanspauwen werd (zoals Persijn en Bolland) door de doelgroep voor wie hij schreef verdonkeremaand: een uitgelezen publiek, zijn bêtes noires, de intellectuelen (het venijnigste mensentype). In zijn Inleiding tot het manuscript De Mens, een Prototype (1970) schrijft hij verbitterd over die z.g. intellectuelen die “zich boven iedereen verheven voelen, maar zich bukken voor primitieve geesten, om wier gunst zij bedelen”.

Enkele aforismen en aforistische citaten van Vanspauwen:
- Geen mens trekt meer op een ouderwetse pastoor dan een vrijmetselaar.
- De penis staat vaak een bezadigd oordeel over de vrouw in de weg.
- De zwakke kant van de vrouw is haar oor.
- De meeste revolutionairen zijn slechts gefrustreerde bourgeois.
- Het einde van de vriendjespolitiek is het einde van de politiek!
- De eeuwige waarheden zijn de dagelijkse leugens.
- De schijnheiligen moet je tussen de heiligen zoeken.

Op 12 november 2004 werd het bestaan van “The Knights of the Razorblades” openbaar gemaakt. “The Knights of the Razorblades” is de eerste significante oneline ridderorde in Vlaanderen. Ik was nauw betrokken bij de (her)oprichting ervan.
Het genootschap is zowel een ludieke als een creatieve orde. “Kousenband”, “Halsband”, “Eikenkroon”, “Cordon Bleu”, “Gulden Vlies” waren (zijn) ook geen diepzinnige symbolen en toch waren (zijn) zij ridderorden.
“The Knights of the Razorblades” is nog wel iets anders zijn dan een serviceclub. De leden gaan verder in het promoveren van ethische waarden en persoonlijke vervolmaking. Op basis van symbolen en instructies ontwikkelen zij een originele methode van zelfkennis, zelfverbetering en universele solidariteit die verder reikt dan wat een serviceclub aanbiedt.
Los van een collectieve geloofsovertuiging ontwikkelen zij een wereldvisie waar gelovigen en ongelovigen zonder probleem kunnen samenwerken. Zij willen een maatschappij bouwen op basis van de vier absolute normen: waarheid, eerlijkheid, reinheid en onzelfzuchtigheid.
Hoewel “The Knights” voor een quasi middeleeuwse constructie kiezen, zijn zij toch geen epigonen die retrogevoelens koesteren en bang weg vluchten in de veilige schoot van de duistere Middeleeuwen. “The Knights” transponeren het gedachtegoed in de toekomst. Ze zijn op hun tijd vooruit. Ze bevinden zich in de Melkweg van het Internet. Op zoek naar de Ultieme Verbinding. Ze willen helemaal niet het middelpunt van de wereld zijn, veeleer en met nadruk een Centrum van Eenheid.

Tijdens de vervolging van de Tempeliers zijn velen van hen gevlucht naar veilige oorden. Na verloop van tijd verenigden sommige ingewijde Tempeliers zich opnieuw en stichtten een nieuwe orde. Om alle kans op vervolging te voorkomen werd er gezocht naar een veilige naam: de “Orde van de Scheermessen”. Deze naam verwijst naar het feit dat vele ridders, tijdens hun vlucht, zich van hun baard ontdeden om iedere kans op herkenning te vermijden. In modernere tijden werd deze naam gewijzigd in de “Orde van de Scheermesjes”.
Op heden wordt dit ritueel symbolisch overgedaan door aan de leek de vraag te stellen of hij of zij (ridder of jonkvrouw) bereid is zich te laten scheren door zijn broeders en zusters. Via het scheren wordt de overgang van de Tempeliers naar de nieuwe orde gesymboliseerd.
Dit ritueel impliceert niet dat alle leden baardloos zijn. Dit is geen vereiste. De Orde laat zijn ridders volledig vrij. De symbolische bereidheid is voldoende en zorgt ervoor dat de ridder op de hoogte wordt gebracht van de voorgeschiedenis van de Orde.

De geopenbaarde “Knights of the Razorblades” streeft naar de totstandkoming van een netwerksamenleving met het internet als belangrijkste medium. De ingebakken flexibiliteit van het internet biedt de ridders ongekende voordelen in een omgeving gekenmerkt door constante verandering. Het internet is hun geprefereerd communicatiemiddel. Het maakt communicatie mogelijk tussen verschillende personen, op zelfgekozen tijdstippen en op globale schaal.
“The Knights of the Razorblades” moedigt haar ridders en jonkvrouwen aan tot het verwerven van doorgedreven muis en toetsenbordkennis. Via deze kennis tracht men de Ultieme Verbinding te verkrijgen.
Via de website http://www.knightsrazor.be/ bij sectie “ridders” krijgt de leek meer informatie over toetreding tot de orde. Man of vrouw, computeringewijde of leek, iedereen met een gezonde drang naar kennis en absurditeit, komt in aanmerking.

Vrijheid is de centrale waarde. De ridderorde wil zich niet integreren in het spanningsveld politiek civiele maatschappij internet. Ze wil zich wel organiseren via het net, niet alleen omdat het perfect aansluit bij haar losse netwerkstructuur, maar ook omdat het netwerk de dynamiek verandert van de samenleving.
In een wereld gekenmerkt door wijd verspreide crisis van politieke legitimiteit en onvrede vanwege burgers tegenover politici, acht “The Knights of the Razorblades” het internet een perfect middel om rust en evenwicht, respect en sereniteit te brengen, eerst bij haar leden en daarna in de omgeving van elk van hen. Deze ridderorde beschouwt het internet als bevrijdende technologie.
Een groot deel van de leden zijn héél creatieve mensen zijn. Auteurs, fotografen, beeldende kunstenaars, musici, maar ook onderwijsmensen, ambtenaren.

Razor’s Edge Editions huisvest de POD-uitgeverij van “The Knights of the Razorblades”. De modaliteiten om bij Razor’s Edge Editions een boek te laten drukken zijn eenvoudig: de auteurs mailen hun kopij door. In het geval van gedichten en korte verhalen maken zij zelf vooraf een selectie van wat zij wensen te publiceren. Dit maakt het de redactie gemakkelijker om een oordeel te vormen. Bij hun inzending voegen zij suggesties bij over de lay-out. Razor’s Edge Editions neemt het initiatief tot nieuw contact.

Het scheermesje staat symbool voor rein, ongekunsteld, eenvoudig, zonder aanstellerij, recht voor zijn raap, een man, een man, een vrouw, een vrouw, een woord, een woord, onbevooroordeeld, onbevangen, eerlijk. Deze principes zijn bovendien verwant met “goed voor de dag komen”, voortreffelijk, vriendelijk, deugdzaam, goedaardig, goedgeefs, goedheilig.
Terwijl de “Wereldlijke Arrogantie” zich afkeert van de Ultieme Verbinding en zich slechts met de zwakken gaat inlaten indien zij hierdoor macht verwerft en bovendien de wijdvertakte “wereldse verbinding” als het enige goed uitroept, moet “The Knights of the Razorblades” een beweging op het getouw zetten die soepel en minder evolutionistisch de slinger van Foucault zijn werk laat doen.
Het genootschap verzet zich hardnekkig tegen deze nieuwe “Wereldse Arrogantie” die alle krachten bundelen wil om een “cordon sanitaire” op te werpen tegen vrije en eerlijke mannen die door ideologie, altruïsme en onbaatzuchtigheid het ideaal van het gemeenschappelijk welzijn wil ontwikkelen.

De ware traditie van het ridderschap ligt in haar progressiviteit. Het prijst de scheppende arbeid waar hand en hoofd de levenloze stof tot schoonheid vervormen, arbeid die bevrijdt en waarin de mens zichzelf verwezenlijkt. Het is ook deze arbeid waaruit wetenschap en technologie gegroeid zijn die ons de mogelijkheden zal bieden om de Ultieme Verbinding te maken. Wetenschap en technologie zijn slechts middelen: zij kunnen hun taak alleen vervullen in een rechtvaardig georganiseerde maatschappij waar vrijheid en gelijkheid worden nagestreefd.

Het riddergenootschap overweegt Mark Braet postuum de titel van “Prins van de Tempel” toe te kennen.


Thierry Deleu

Geen opmerkingen: