Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

11 april 2012


EEN HALVE EEUW GELEDEN:

PROVOLUTIE: BRUG TUSSEN ARBEIDS- EN VRIJETIJDSBESCHAVING?
(1963)




“Het is niet mijn bedoeling een studie te maken van de morele gevolgen die voortspruiten uit een samenleving die essentieel op de vrije tijd zou berusten en niet meer op de arbeid. Maar ik moet toch flink rekening houden met het verschijnsel “vrije tijd”, als ik zo volledig mogelijk het verwante verschijnsel “provo” wil toelichten.”
Zo begon mijn bijdrage in “Kreatief” (1966).

De generatie die toen volwassen werd, was wel de eerste die werkelijk geconfronteerd werd met de vrijetijdsbesteding. Zij was de eerste die dat verschijnsel leerde kennen en de voordelen ervan kon genieten.
Na de Romeinse staatsburger, de ridder, de heilige, de vroede raadsvader, de wijsgeer, de gentleman, na de burger, was toen in het verschiet een mensentype dat toen pas eerst ten volle mogelijk was geworden: het type van de mens, van het menselijk wezen dat als heer van de schepping zijn voltooiing bereikte.

Uit deze nieuwe ervaring is het verschijnsel “provo” gegroeid. Want zij hebben het duidelijkst deze overgang naar een vrijetijdsbeschaving geaccentueerd. Voor het eerst werd een poging gedaan om de vrije tijd creatief te gebruiken, niet met verouderde en traditionele technieken, maar in een werkelijk streven naar originaliteit, waar - voor de cultuur - het element nutteloosheid op de voorgrond geplaatst werd.
De kans bestond dat de arbeider geconditioneerd werd tot weer eens een passieve verbruiker van wat het winstbejag hem voorschotelde. Daartegenover stond de visie van de provo's: de huidige sociëteit onderdrukte de dadendrang van de mens door allerlei conventies; creativiteit was een menselijke drift. De mens moest creatief zijn, en dit kon hij niet. Tonnen dwang lagen op hem. Hij zat in de knel. Het maatschappijbeleid wijzigde zich voortdurend, maar de organen die deze maatschappij in handen hadden (staat, kerk, leger, school, politie, economische lichamen), zaten nog in het patroon van grootvaders tijd. Dat “hangen en liggen”, de uitbarstingen van blinde vernielzucht, dat alles gebeurde maar omdat de maatschappij hun geen gelegenheid gaf om creatief te zijn. Het beste van de menselijke vermogens, de creativiteit, werd onderdrukt. Het aanvoelen van dit ergerlijk tekort aan creatie bracht ook Irene Donner, echtgenote van de Nederlandse schaakkampioen, tot de provobeweging: “Ik vond wat die jongens deden reuze, maar ik had er nog nooit aan gedacht actief mee te doen. Eigenlijk wilde ik een boek schrijven. Ik was er al lang mee begonnen: een werkje over die gekke leeftijd van 14 tot 18, wanneer meiden volstrekt stapel zijn en niet meer kunnen leren; in de bank zitten, impotent, gefrustreerd en niet eens weten wat het betekent. Ik vind dat die periode van 14 tot 18 precies een ontwikkelingstijd zou moeten zijn naar iets goed. Ik dacht: ik ga eens met die provojongens praten. Voor mij is het een uitkomst geworden. Ik heb altijd gezocht naar iets wat ik zelf moest doen. Ik moest mij toch ook voor 100 % kunnen inzetten. En dit kan nu. En niet alleen voor mezelf. Sinds ik provo ben, heb ik het gevoel dat ik iets doe dat zin heeft voor anderen. Het is gewoon of ik op mijn plaats viel.”

Pogingen tot spontane creativiteit waren de zgn. happenings, waarin gestreefd werd naar de grootst mogelijke participatie van de aanwezigen. Zij waren de meest concrete voorbeelden van collectieve creatie. “De happening combineert in uiteindelijke vorm alle soorten kunstuitingen: literatuur + geluidseffecten (zgn. muziek) + beeldende vormen in massale creatie. Benaderende kunstfestijnen zijn tegenwoordig de film, gesproken poëzie en ook protestsongs, hoewel het publiek hierbij nog passief blijft. The living Theatre ziet kans door deze barrière heen te breken en benadert de happening bijna kompleet,” zei Provo.

In een toelichting op het beginselprogramma van de provobeweging schreef Bernhard de Vries, sinds 1 september 1966 gemeenteraadslid voor Amsterdam, in De Volkskrant, “dat er in Amsterdam te weinig gelegenheid is voor de provo om zijn spontaniteit en latente creativiteit te uiten. Er zijn te weinig kelders waar je je eigen muziek kunt maken, waar je kunt dansen, waar je jezelf kunt zijn.” Dat programma was vooral in een politiek perspectief opgesteld. Dat verwondert mij nauwelijks, want vroeg heeft de Nederlandse provobeweging belangstelling betoond voor zuivere staatkundige aangelegenheden. Nadat hij een paar beschouwingen had gewijd aan de rellen van 14 juni n.a.v. de ontevredenheid van de bouwvakarbeiders en “alle psychologen, ministers, politici, sociologen, enz.” over dezelfde kam had gehaald, lichtte De Vries enkele provomotieven toe: “Allereerst is het provo-individu bezorgd over zijn persoonlijke vrijheid. In een land waar dagelijks vele malen met het woord democratie geschermd wordt, constateert hij toch maar dat de vrijheid van meningsuiting zeer beperkt is (het roepen van ‘Republiek!’ kost 50 gulden), dat communicatie op straat met andersdenkenden en gelijkgezinden strafbaar is (deelnemen aan een volksoploop), dat non-conformistisch gedrag op straat eveneens strafbaar is (geven van openbare voorstellingen) en dat het recht van demonstratie niet bestaat. Zelfs het in groepen lopen door de stad komt deelnemers op een nachtje politiebureau te staan... In de tweede plaats leidt de scepsis van de provo over misstanden niet tot een vrijblijvende kritiek. De provo gaat de straat op of grijpt de pen om zijn verontrusting te tonen, of het nu om Vietnam of om politieke acties in Amsterdam gaat. Omdat we weigeren aan de burgemeester te vragen of we asjeblieft mogen protesteren, houden we onze demonstraties spontaan en dus lekker illegaal. De laatste dagen heeft de demonstrant overigens wel geleerd dat aanvragen van demonstraties zinloos is, omdat de burgemeester weigert (met beroep op de geheiligde openbare orde), of wanneer hij niet weigert toch op zijn minst hem niet welgevallige leuzen verminkt of verbiedt.”

In historische beschouwingen, in de politiek-sociale wetenschappen was anarchie een vrij omlijnd, gedefinieerd begrip, maar het leefde niet echt. Toen bleken er opnieuw anarchisten te zijn. Zij gaven een provoblaadje uit, hadden een studiereeks, wekten onrust en opschudding, provoceerden de maatschappij, wat precies de houding was van elke anarchist. Niettemin moet het op zijn minst een merkwaardige sprong hebben geleken: van het anarchisme naar de happenings van de provo's.
Waarom gedroegen die jongeren zich als “volleerde anarchisten”? "Niets meer en niets minder dan wat alle jongeren van alle tijden bewogen heeft tot een bepaald gedragspatroon dat door de oudere generatie als revolutionair hinderlijk of zonder meer als onwijs wordt betiteld. Het is nu eenmaal zo dat de ouderen zich nooit kunnen terugdenken in wat hen zelf vroeger bewogen heeft. Zij zijn gewoon te leven in een tijd, dat gezagsverhoudingen als vanzelfsprekend worden (werden?) aanvaard. De provo's waren op dit stuk heel wat kritischer en onzekerder. Die twijfel uitte zich onder meer in onverschilligheid, in verveling, in verzet, drie stadia die elkaar bliksemsnel opvolgden.
Het anarchisme zoals Provo dat interpreteerde, was in de eerste plaats democratisch, omdat het mikte op een maatschappelijke organisatievorm, waarbij burgers, zich volledig bewust van hun invloed en verantwoordelijkheid, zich lieten vertegenwoordigen in een bestuurslichaam dat hun vertrouwen genoot. Provo was tegen elk bureaucratisch en autoritair gezag, maar het accepteerde volledig de organisatorische noodzaak van een representatie volgens democratische principes. “Enkel en alleen omdat wij onmogelijk met zijn elf, twaalf miljoen Nederlanders tegelijk ons land kunnen regeren, moet er een overheid zijn. Een verkozen en te controleren overheid, zou ik zo zeggen, omdat uiteindelijk in een democratie de soevereiniteit berust bij het volk. In werkelijkheid immers heeft de gemiddelde burger allerminst besef vertegenwoordigd te zijn in de politieke partij waar hij op stemt of in de vakbeweging waaraan hij contributie betaalt” (D. Van Weerlee in Propria Cures).
Het verwondert mij dan ook in hoge mate dat sommige critici toen het bestaan van grondstellingen, van een positieve, niet louter afbrekende waarde van het provotariaat ontkenden. De oppositie die zij voerden tegen de verpolitiekte sfeer (“macht” i.p.v. gezag, de schandalige gedragingen van de politie, de zgn. “economische” redenen voor allerlei onsociale toestanden, zo o.m. oorlogen, e.a.), tegen de algemene nivellering (cf. het kritiekloos gekluisterd zitten aan TV, alleen belangstelling voor “welstand” en “burgerlijkheid”, tegen het negeren van de individuele waarde (“homo ludens”) van elke mens (in relatie met anderen), enz., moest de mensen van toen herinneren aan een aantal hoofdproblemen van de twintigste-eeuwse mens.

De deelneming aan de verkiezingen was een concreet bewijs van hun positieve bedoelingen. “Onze deelname is in de eerste plaats een provocatie aan dit kiessysteem (dat door de kloof kiezer-gekozene nauwelijks democratisch is). Als er provo's in de raad gekozen zijn zullen zij er voor zorgen dat de autoriteiten in de raad gecontroleerd worden. Geheime rapporten die binnen hun bereik komen zullen door Provo onverbiddelijk gepubliceerd worden, opdat het gehele Amsterdamse volk weet waar Amsterdam aan toe is,” beloofde Provo.
De provo's hebben (misschien) geen (traditioneel-)serieus beginselprogramma, maar zij wierpen zich in ieder geval met volle energie op bepaalde problemen en zochten er een oplossing voor. “Wat men ook tegen de provo's heeft, niet dat ze zich vergissen in het aanwijzen van zulke probleemgebieden. Om die reden kan de oorlogsgeneratie zich gelukkig voelen met het signaal van de provo's. Ze lanceren het wittefietsenplan om het begaan van de straten in het stadscentrum mogelijk te houden. Ze maken rapporten bekend over luchtvervuiling. Ze bestrijden de sigaret en de atoombom. Ze hebben hartstocht voor wat men de kwaliteit van het bestaan noemt. Ze theoretiseren daar niet over. Zich bepalend tot het vlak van de praktijk, hakken ze er lustig op in, met meer gevoel voor humor dan voor praktisch effect. De eersten om op de gebreken van onze wereldinzichten te wijzen, zijn ze niet, ze zijn voorlopig ook niet de meest geschikten om de veranderingen zelf ter hand te nemen, maar hun pathos is uniek. Het heeft een irritant overschot van gelijk: ze hebben zozeer gelijk, dat ook al hun tegenstanders het met hen in alles eens zijn, behalve alleen in het willen provoceren. Daarom wordt over hun eisen niet gesproken, maar uitsluitend over hun provocaties. De straat is zo duidelijk niet de plaats waar de democratie beslissingen neemt, dat van de weeromstuit alle burgers-niet-provo's in het voordeel komen: ze delen de juiste inzichten van de provo's, maar gebruiken de meer aangepaste middelen,” schreef Lambert Tegenbosch in Raam. Zij vertikten het niet te protesteren tegen “deze maatschappij met haar uitbuitersmentaliteit, hevig onderbetaalde diensten.”
Voor iemand die dat jarenlang aan den lijve had ondervonden (juist in de tijd dat de geest gevormd werd) wat het betekent in een kapitalistische maatschappij te leven, was het duidelijk dat zijn aanslag op die maatschappij geen misdaad maar een weldaad was. Dat het een sociale functie had, met name een saamhorigheidsgevoel met de anonieme massa, waarvoor hij als woordvoerder optrad.
Het kardinale punt was: het protest tegen het privébezit. Daaruit vloeide bovendien voort dat zij hun verzet tegen elke instantie die zich geroepen voelde dat privébezit te verdedigen: de wet, de politie, partijen, enz.

Hun verzet tegen het huwelijk van Beatrix en Claus was vooral bedoeld als een verzet tegen om het even welk koningshuis, tegen de monarchie. En wie zou nog durven pretenderen dat de monarchie van onze tijd is? Een overleefde traditie. “Wij zijn principieel tegen de monarchie,” schrijft Roel Van Duyn (1966), “we beschouwen haar als iets, dat voortkomt uit een theocratische gezindheid. Die Claus is voor ons gewoon een agitatieobject en als zodanig hebben we hem ook behandeld. Irriterend is namelijk de fascistische sfeer, waaruit hij voortkomt en waarmee het koningshuis zich gaat inlaten, eigenlijk al sinds prins Bernhard en daarna Hugo Carlos, met wie Irene is getrouwd.”

De provobeweging was hoofdzakelijk een Nederlandse beweging, hoewel het verschijnsel geen grenzen kende, want achter die groep provo's stonden nog veel andere jongeren in vrijwel alle overbeschaafde landen die men passieve provo's kon noemen, en die het ook zouden worden als de volwassenenwereld niet op tijd een ruimte schiep, waar de jonge mens, in ontmoeting met andere jongeren vooral zichzelf kon zijn. Al gebeurde dat misschien op een wat provocerende manier.
Ik begrijp dan ook de houding niet van sommige critici in die tijd die beweerden dat “de provobeweging van nu weinig zin heeft. Wanneer de heiden en de menners tien jaar ouder zullen geworden zijn, zullen zij dat eeuwig lanterfanten en bedelen wel moe zijn en een fatsoenlijk bestaan trachten te veroveren in de maatschappij die zij nu zo verfoeien. De voltijdse provo's - dat zijn de knapen die hun dagen en hun nachten vullen met provo zijn - zijn de degelijke huisvaders en de landlopers van morgen. Een deel van hen raakt wel weer op het rechte pad. En wij hebben echt medelijden met alle provo's. In een hoogconjunctuurmaatschappij waarin iedereen knusjes een eigen wagen kan verdienen, maken de provo's zich druk over gemeenschappelijke fietsen. In een tijd waarin gelijk wie die wil werken, zich een vakantie in het zonnige zuiden kan veroorloven, worden de provo's woest omdat hun lucht bevuild wordt door de rook van een industrie, dat die duizenden een behoorlijk bestaan verzekert. Stel u voor dat iedereen, die de hele gemeenschap - waarvoor zij strijden - zou doen zoals zij. Stel u meer dan tien miljoen Nederlanders voor die in hun onderhoud willen voorzien door pamfletjes te verkopen. Een gedecentraliseerde anarchistische droomstaat waar niemand werkt, maar waar iedereen wil eten en drinken en lekker zonnen op de terrasjes van het Leidse plein.” (Karel Sender in Ons Zondagsblad).

In de leefgemeenschap van toen staken gevaren de kop op, of toch verontrustende tendensen: onvoldoende weerstand tegen conditionering; het sociaal relatiesysteem hinderde het engagement; tendens tot passiviteit (anderen treden op in opdracht: sport, spektakel, kinema, televisie); drang naar macht en geweld (autobesturen was de gebruikelijkste compensatievorm of ersatzactiviteit); overdreven aangetrokken worden door het beeldkijken, ten nadele van het redeneren.
Daartegenover stelden de provo's de zelfaffirmatie. “Indien het ideale type van de huidige mens niet zo was (zichzelf affirmerend), dan zou de menselijke maatschappij terugvallen tot de rang van insectengemeenschappen, waarvan de volmaaktheid onveranderlijk en objectief is, maar waarin het besef van de waarden en het bewustzijn van het eigen wezen teloorgaan in sociale automatismen. Wat op het spel staat is niet het geluk van de mensen, want het wegvallen van persoonlijke problemen zou daarvoor kunnen doorgaan; het is de menselijke natuur, uit een lange evolutie geboren, die niet langer iets eigens zou hebben te midden van de levende soorten.”
Zeg nu zelf: wat is er sinds Provo en daarop (snel) volgende mei ’68 veranderd? Weinig. Wat precies is stof voor een nieuwe bijdrage.


Thierry Deleu

NOTEN

Kreatief, 1ste jg., nr. 2, 1966.
Marcel Beaufays, “Bij de dageraad van een nieuw tijdperk – De beschaving van de vrije tijd, voorwoord”, BP-review,  nr. 21, maart 1966.
Bob Carlier, “De provo’s staan links”, Links, 6 juli 1966.
Jaak Veltman, “Praten met de witte jongens – (2) Psychologische revolutie door met creativiteit de straat op te gaan”, Het Nieuwsblad, 11 augustus 1966.
In De Volkskrant, een katholieke Nederlandse krant (overgenomen in Het Wekelijks Nieuws, “Een provo aan het woord”).
H. v.d. Bergh (N.J.G.) en de AO-redactie, Anarchisten, AO-reeks, Boekje 1086.
Lambert Tegenbosch in Raam, uitg. Nelissen, Bilthoven, Nederland (overgenomen in Het Wekelijks Nieuws, “Overschot van gelijk”).
Roel van Duyn in een interview met Zie, nr. 39, 29 september 1966: “Provo: langharige jongens en meisjes brengen Nederlandse overheid in paniek”.
Het Belgisch blad Revo waarvan 2 nummers verschenen zijn, nam ideeën, woordenschat en symboliek van de Nederlandse provo’s over, en had als voornaamste doel het omvangrijke Belgische provotariaat provo-bewust te maken. (Revo in antwoord op “Beknopt Verslag in Het Nieuwsblad.)
Karel Sender, “Herrie op Prinsjesdag, voorbode van provolutie”, Ons Zondagsblad, 2 oktober 1966.
Henri Janne, “Editoriaal – Arbeidsmoraal, Vrijetijdsmoraal: een nieuw mensentype in het vooruitzicht”, BP-review, nr. 21, maart 1966.








Geen opmerkingen: