Kreunende
tijd
bij foto's van Joep Eijkens
I
Als mensen iets vertellen weten
ze, meestal,
waar ze zijn. Toch blijft het soms
bij stamelen.
Dan vervagen grenzen. Dan ruisen
geruchten,
veel meer niet echt. Maar ze zeggen wel iets.
Over klaarte, vreemde klaarte.
Over fonteinen
die pas bestaan als water. Over
ferme zerken
die later langzaam bezwijken gelijk lui verdriet.
II
Vastbesloten als handen voor ogen
zicht. Dat
duister. Het valt niet mee om te
willen wachten
op de schaduw van weggegleden
woorden. Wees
geen wees, blijf verkleefde groeten zenden naar
aflijvigen. In hun oren sluimert
nog de hoop op
de edelmoedigste wraak die
bestaat: vergiffenis.
In het voordeel van de dood speelt leven.
III
Vergis u niet van gevecht:
natuurlijk zijn er
mannen zonder vrouwen, en vrouwen
zonder
mannen. Maar geen dochters zijn er
die geen
vader hebben. Nergens. Geen zonen zonder
moeder heb je. Dat besef je zelfs
wanneer je
stilstaat bij verzakte graven.
Kreunende tijd.
Ook als niemand luistert zingt er de merel.
IV
Toen je hier ter aarde werd
besteld met die
gedoofde blik naar de ontelbare
sterren van het
noorden gericht sneeuwde het. Toen
wel. Om te
sterven volstond het om met ademen te stoppen.
Dat wel. Maar dat allengs muller
zwijgen van alle
geliefden valt heel wat zwaarder.
O hemel toch,
een heel leven lang vergat je dit te schrijven.
V
Hier, op de grens tussen verlangen
en weemoed,
kijken geen ogen meer die gezien
hebben hoe deze
plaat over dit graf geschoven
werd. Wat rest is
een stenen treurzang. Toch vermoed ik nog die
rondgang met wierook, met
wijwater, echo's van
In paradisum, ijl als stengels van de
vroegeling.
Lang geleden hergeboorte. Jaren vol geduldig gras.
VI
In hora mortis
nostrae vergeten
we toch zeker niet
al die kruisjes op het voorhoofd?
Want dan zouden
die nergens goed voor zijn
geweest. Vertrouwen is het
immers dat nimmer mag verdwijnen. Dat straks achter
de lome poort van de dageraad
huldeliederen na zullen
zinderen geloven we wel, maar hier
liggen we voorlopig
mooi alleen, met tegen onze zin verdwijnende verbeelding.
VII
Een kindergraf is kleiner. Lijkt
op het korte leven dat
niet tot ontplooiing kwam, op een
veulen dat nooit heeft
leren galopperen. In het donker
denken van de zomer
dolf men hier ooit zand dat zich inmiddels om u heen
veranderde in zware klei. Hoe
herinnering verdort, rauwe
rouw tot vermoeden verwordt. Ach,
hoe gij elkander
verlaten moest. En moet. Nacht na nacht na nacht na nacht.
VIII
Verloochen verleden nooit. Het is
er voor altijd. Het gaat
gewoon niet weg. Het zingt lang
na. Zinder maar. Doe maar.
Keer maar rustig eeuwig weer,
aarzelende treurengel en
maak alles maar mooier dan het is. Ik zie mensen rondlopen
met een donker gemoed, met de
koele zekerheid van een profeet.
Of ze aan galgen zijn gehangen
slaan achter hen schaduwen
neder. In de verte blaft een hond een brandweerwagen na.
IX
Kijken maakt amper geluid, maar
als de regens komen
blijven wij hier langer weg. We
weten dan in onze warme
kamers wel dat eeuwige rust
geruislozer is dan wat we
onlangs nog september noemden, uiteenzettingen schuiven
we echter voor ons uit. We hopen
dat straks azalea's weer
gonzen, proberen het droge kraken
van altaren te vergeten.
Iedere fout vindt wel iemand die haar maken wil.
X
De spiegel der waarheid, zo zegt
men, krijgt altijd gelijk.
Maar soms is hij wat te vroeg, of
te laat. Natuurlijk weet ik
wat ik niet vergeet, maar niet wat
jíj niet vergat. Tegen
regen zei ik vuur bijvoorbeeld, maar dat wist je niet meer.
Al die nachten slapen waren de
generale repetities voor
dit latere noodgedwongen lange
zwijgen. Vertel ik je. Voor
respijt geen tijd. Ik hoop dat je me hier hebt voelen staan.
Bert Bevers
Geen opmerkingen:
Een reactie posten