Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

10 januari 2012


STAF DE WILDE DICHT ALS EEN HST,
MAAR VERRASSEND GOED -
EEN EIGENGEREIDE KIJK OP POËZIE



Staf De Wilde schrijft als een HST: op zijn minst één gedicht per dag. Doorgaans stel je je daar vragen bij. Logisch. Je denkt aan wat Godfried Bomans ooit zei: “Schrijven is schrappen.”
Kun je elke dag een gedicht publiceren dat het lezen waard is? Is het de moeite waard om bijna dwangmatig elke dag een gedicht te schrijven? Schrijf je voor jezelf? Of schrijf je voor het publiek dat je hoopt te bereiken?

Staf De Wilde wil vooral gelezen worden. Een specifiek specialisme heeft hij niet. Of toch: hij schrijft over wat hem ergert of deert. Waar haalt hij zijn inspiratie? Juist, uit het dagdagelijkse leven. Hij doet het vaak lichtvoetig waarmee ik niet wil zeggen: vrijblijvend.

Staf De Wilde is zeker de meest vruchtbare dichter van Vlaanderen. De lijst met gedichten die de afgelopen jaren van zijn hand zijn verschenen, is indrukwekkend. Hij produceert niet-aflatend. Toch etaleert hij keer op keer een brede kennis van de samenleving.

Wat daarbij opvalt, is zijn hang naar vrijheid, naar democratie waarin de mensen hun rechtmatige plaats verdienen. Uitgangspunt is het onrecht dat onvermijdelijk een spanningsveld creëert. Hij toont de wisselwerking aan tussen deze spanningen en de samenleving. Hij heeft een scherp oog voor de onderlinge verschillen tussen mensen die zich allen beroepen op menselijkheid. Hij attendeert op situaties die inherent onverenigbaar zijn met democratie.

Wat ik hierboven heb geschreven, is de teneur van de gedichten die hij elke dag opstuurt naar de e-zine “De Geletterde Mens”.

Zijn nieuwe bundel Fluohesjes & Andere Breekbaarheden vertoont een weloverwogen structuur, met als hoofdthema zijn jeugd, zijn adolescentie, de liefde, zijn plaats in de wereld en de kosmos.

Staf De Wilde heeft mij gepakt. Hoe kan een veeldichter zo’n mooie poëzie schrijven?
Ik probeer hem te volgen in zijn vijf kamers.
Al in “het huis aan de kade” tref ik de paradox die vaker zal terugkeren in de bundel: er was een rust in huis/al vond de wet het bouwvallig. In het tweede gedicht verrast hij de lezer al met een statement: wat een dichter dient te weten,/heel simpel, zeg maar alles.
Hij somt zijn ‘personages’ op en de ‘accessoires’ die erbij horen: engelen, goden, de aarde, de volken, de profeten. Maar hij aarzelt hem zomaar te volgen, het zou ook een ontsporing van de apen kunnen zijn.
In het derde gedicht van “Binnenskamers” gaat hij even door op zijn elan: woorden zijn moeizaam. Woorden voor De Wilde zijn praten en zien.
In een volgend gedicht blijkt dat de dichter ook symbolen een plaats geeft in zijn poëzie. De menhir, de pagode als symbolen voor ‘naar de hemel klimmen’, naar de oorsprong van onze soort.

Na dit decorum zet hij de spelers op de scène: zij die liefhebben of geliefd worden. Misschien is liefde toch vooral/afzien van plotse doodslag.
Liefde en dood. Troost in trieste dagen.
De dichter heeft een rijke verbeelding, dat blijkt uit vele gedichten, maar hij toont ook veel realiteitszin, lees: hij blijft met zijn voeten op de grond, zijn fantasie hangt vast aan wat hij ziet en interpreteert.

Zijn aandoenlijke poëzie straalt de warmte van een recent verleden af zonder daarbij in nostalgie of utopie te vervallen.

Zoals ik al schreef, bestaat zijn bundel uit kamers op verschillende niveaus die door deuren met elkaar verbonden zijn. Hierdoor is hij betrokken bij wel eens op uiterst vreemde of uiterst normale menselijke verschijnselen en gedragingen. De verbeelding (en het leven) is niet simpel en complexer dan je zou denken.
Deze met elkaar in- en uitgangen verbonden kamers worden inzichtelijker naarmate de bundel vordert. De verbeelding van deze dichter ligt in de spanning en de kanteling. 
De vraag is: vanuit welke richting verbeeldt de dichter naar wie of wat toe?

De dichter Staf De Wilde onderzoekt waardoor zijn verbeelding geënt is op tijd en ruimte als op gefragmenteerde realiteiten. Hij probeert de chaos te ordenen. Hij probeert taal met verbeelding in dialoog te krijgen.
Poëzie is het beste medium om realiteiten te verbeelden en verbeeldingen te realiseren.

In “Valentijn en Valentina” - één van de mooiste liefdesgedichten - schrijft Staf De Wilde in één adem zonder hapering noch in vorm noch qua inhoud over ‘hij en zij’. Met alweer zijn favoriete benadering: de tegenstelling.

koel is zijn kant
maar zij is een wal
van warmte
zij ronkt
de geluiden zijn hem lief
de avond is zalig ondanks
de wind

(p. 21)

Valentijn is smoorverliefd:

hij zal dromen
als een veerman, haar meenemen
naar een oever waar de waterlelie
bloeit, de iris en narcis, al het schone
en ze zullen elders wonen: daar
waar de vrede ruist in duizend
halmen

In 2008 is de dichter jarig. In zijn gedicht “bijna 60” schrijft hij in dichtvorm zijn korte levensgeschiedenis: leeftijd wordt ouderdom, dames loven zijn jeugdig voorkomen, zijn ogen ogen als een vis.

je bent jong zolang/je verwondert
en smadelijk/oud eens een blik zich afwendt/en een stap versnelt
Zijn liefdesgedichten zijn verbale pareltjes. Poëzie is bij De Wilde in zijn wieg gelegd. Hij is een raspaard, het lijkt of hij poëzie vomeert, maar zijn ‘producten’ zijn af en lezen als een verhaal dat beeld noch vergelijking schuwt. Ik hou van zijn poëzie.

Woorden bieden zich aan
alsof de tijd een butler is,
stijfjes buigt en vraagt:
are you being served, sir

(p. 27)

De dichter is met woorden bezig, - dat is een cliché -, maar toch wil ik bij De Wilde deze gemeenplaats poneren, om te duiden hoe hij in de kelder van de taal goud vindt

Goud dat zich vertaalt in het blijvende en het grootse dat zich onthult in het eenvoudige en steeds hetzelfde. Hij lokaliseert dat grootse onbekende in de dingen en ontneemt het daarbij al zijn bovennatuurlijke associaties. Hij zet het middenin alles dat ons omringt. Dat is ongetwijfeld een specifieke eigenschap van zijn poëzie.
Van een mysterie is pas sprake als we ons over het eenvoudige en steeds hetzelfde verwonderen. Als we beseffen dat bloemen bloeien zoals ze moeten bloeien: met bloesems. Als we heel even voorbijgaan aan de vanzelfsprekendheid en de essentie zien.
De Wilde is sterk in het scheppen van verwondering die het oneindige in het eindige, het eeuwige in het vergankelijke, tastbaar maakt. Hij slaagt erin taal en verbeelde te doen samenwerken, één facet van het alledaagse boven het cliché uit te tillen.
In beeldende en klankrijke woorden slaagt hij erin de tijd te beheersen.

Wanneer hij zijn (binnen)kamer verlaat en buitenshuis komt, blijkt ineens dat hij chronisch ziek is. Het bos, het duinenbos, sporen van sneeuw, de koereiger zijn de ingrediënten.
Vooral “koereiger” valt mij op: mooi gestructureerd gedicht dat met woorden nieuwe woorden maakt en die vult met nieuwe inhouden: zetelwoord, kooiwoord, scheermeswoord, tafelwoord, rinkelwoord, albumwoord, koereigerwoord, zonwoord, nevelwoord, vingerwoord.
Als lakse woorden/die te lamlendig waren/om zich bij te schaven bij te scholen/en plots ontwaken zij, springen op/uit een boek.

Het gedicht ”de tederheden” is het laatste van “Buitenshuis”. Wat ontroert de dichter? Waardoor wordt hij gepakt? Kortweg: wat treft hem het meest? Ik som even op: water dat kabbelt, het woud dat zwijgt en ritselt, korstmos op een schors, een koolmees, witomrande zwam, lorken, beuken. Om hiervan te genieten moet je pas houden, vertragen, je verleden dragen, in het oude spoor lopen, rusteloos onderweg naar tederheden.

Staf De Wilde is ook een zielzoeker. Kosmosgevoelig. Liefhebben in spiritualiteit. Hij is meer een zielzoeker dan een plezierzoeker. Hij maakt tijd om het oude los te laten en ruimte te maken voor het nieuwe. Hij wil gezien worden, waargenomen,/ vastgenomen door een blik. Hij draagt een hesje als een lichtvlek/die schittert in de nacht.
Hij is bezorgd om de Aarde, de mensheid en alle levende dingen. Soms voert hij een telepathische communicatie met wat hij ziet en hoort. En wekelijks beklimt hij de katheder en strooit een manna van verbrokkelde woorden uit.
Hij waagt zich aan een “universele verklaring”: ga (op zijn minst eenmaal per jaar) naar een oase in de woestijn, ga naast de nomade staan, de kruik aanvaarden van een ander mens.

zie je, we zijn schepen in het zand,
praten met lichtsignalen, vuurpijlen
in onze nacht – ja, we vallen
en kruisen elkaar als stenen
afkomstig van sterren
die het hebben begeven

en toch, wie spreken wil zal ten minste
naar een bron toe gaan, het water
delen van ware woorden

(p. 57)

In “Leermeesters” brengt De Wilde eerbetoon aan György Konrád, Haruki Murakami, Leonard Cohen, Bob Dylan, Sándor Márai, Hugo Claus, Franz Schubert, Franciscus van Assisië, Osip Mandelsjtam en Amos Oz.

Over Claus schrijft De Wilde:

dorpsidioot van een hele
wereld, potsenmaker,
heerser over schaduwbeeld
en openbaring, meester
in vermomming, speler
met pietjesbak en leugen
als of hij paus en koning
bij hun pietje had

(p. 70)

Het laatste luik van de bundel heeft als titel “umsonst, trotzdem”.
In dezelfde stijl, met dezelfde vaart, serveert De Wilde hier enkele pareltjes: hij probeert het narratieve in bedwang te houden en loopt lyrisch te pronken met de liefde.
Zijn gedicht voor J. “oevergras” getuigt van een ontroerende verkenning van twee geliefden: jouw vingers in de eerste/haartjes van haar nek/verder niet, zegt ze//wees vingers van water/en verder niets. Het meisje voelt al waar ze heen wil: een huis en kindjes.
In “il tuo passo leggero ha riaperto il dolore” verrast de dichter mij. Ik ervaar een enigszins andere De Wilde, zuiniger in zijn verwoording, maar o zo treffend. Spijtig dat hij hier de tweeregelige strofe niet volhield. 9 strofen van 2 verzen had gekund.

De bundel eindigt met het gedicht “mocht deze winteravond zijnen toon behouden” (Gerrit Achterberg).
Een typisch De Wilde-gedicht: een waterval van woorden, vol vergelijkingen, zich koesterend in dit woordenbad, met verwijzingen en uitweidingen, mooi in (wankel) evenwicht.

je lichaam frêler dan een vrouw
en vrouwelijk als een boomgaard
het wonder van je borsten o als
eieren van een struise vogel
zo groot, de pinksterbloem
van je mond: met hoeveel tongen

heeft die gesproken al die nachten
die we neerlagen tussen spiegel
en kade.

(p. 91)

Staf De Wilde bewijst met Fluohesjes dat hij hoort bij de betere dichters in Vlaanderen.
Staf De Wilde heeft al heel wat gedichten gepubliceerd. Hij heeft een eigenzinnige visie op poëzie. Ook deze bundel is enerzijds een terugblik en anderzijds zijn poëtische credo. De toegankelijkheid van zijn verzen is opvallend groot.


Thierry Deleu

Staf De Wilde, Fluohesjes & Andere Breekbaarheden, Demer Uitgeverij, 2011

Geen opmerkingen: