HENDRIK CONSCIENCE IN KORTRIJK
Een depressieve Conscience
Conscience kende een heel ongelukkige kindertijd. Zijn moeder
stierf als hij acht jaar was. Zijn vader, een ingeweken Fransman, was vaak
uithuizig. Als opgroeiende jongen was Hendrik dikwijls ziek. De jongen zocht
soelaas in zijn verbeelding en schoof de werkelijkheid voor zich uit. Op die
manier voelde hij zich minder eenzaam. Hij kon erg neerslachtig zijn, op de
rand van een zenuwoverspanning. Hij had vaak ups en downs. Bij de minste
tegenwind werd hij uit zijn evenwicht gebracht.
Conscience werd op rijpere leeftijd ook hypochonder. Vooral
in zijn Kortrijkse tijd regende het klachten over zijn gezondheid, over
kwaaltjes en ongemakken.
Iedere keer dat het met hem slecht ging, voelde hij de drang
om van huis te vluchten en te gaan zwerven. Hij logeerde toen in afspanningen
of bij goede mensen. Ook in Kortrijk poetste hij
herhaaldelijk de plaat. In 1859 schreef hij: "Mijn zenuwen zijn ontsteld. Dezer dagen ben ik uit Kortrijk gaan loopen en heb mij naer de zee
begeven, tusschen Veurne en Duinkerke, waer ik vier dagen in eenzaemheid langs
het strand heb gedwaeld".
Bij vrienden kwam Conscience wel los en kon hij boeiend
vertellen. Hij had een grote behoefte aan vriendschap, liefde en geborgenheid.
Werd hij niet omringd door echo's van sympathie, dan voelde hij zich eenzaam in
"eene woestijn", zoals te Kortrijk .
In 1865 schreef hij aan zijn vriend Van Beers: “In mijne ballingschap worstel ik al voort tegen de uitputting der
eenzaamheid".
Conscience was ook een natuurliefhebber. Zijn liefde voor de
natuur was geworteld in zijn diepe behoefte om te genezen van zijn mensenvrees.
Hij vond in de natuur, de planten, bloemen en insecten, partners in
eenzaamheid, met wie hij kon spreken. De natuur schonk hem troost, licht en
sterkte.
Vanaf 1853 kon hij van zijn pen leven. Hij voelde zich
gevleid toen hij in 1856 benoemd werd tot arrondissementscommissaris in Kortrijk . Daar probeerde
hij zijn stand op te houden. Hij leidde er een rijkelijk leventje en was een
hoge gast op diners, recepties en andere uithuizigheden. Geregeld kwam hij daardoor
in geldnood.
Een katholieke liberaal
De invloed van zijn vrome moeder is op de jonge Conscience
waarschijnlijk groot geweest. De diep godsdienstige aard van Conscience kwam
heel sterk tot uiting in zijn werk. Enkel in Hlodwig en Clothildis (1854) gaf hij kritiek op het geloof. Als
liberaliserende mens hield hij niet van een "clericaal" katholicisme
dat macht demonstreerde in de politiek en het openbaar leven. Hij hield zich
ver van een demonstratieve katholiciteit. Hij eiste voor zichzelf een persoonlijke
vrijheid op en verzette zich tegen de bemoeiingen van de clerus in het openbaar
leven. De meeste van zijn vrienden waren liberalen: Gustaaf Wappers, directeur
van de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen, Jan van Beers, Emmanuel Hiel,
Julius Hoste.
In de typisch burgerlijke geest die hem in zijn
hooggeplaatste situatie te Kortrijk
kenmerke, schonk hij veel aandacht aan geldkwesties en status. In De burgers van Darlingen (1861) -
waarmee hij de Kortrijkse burgerij bedoelde - zijn geld en kleinburgerlijkheid
de rode draad in het verhaal. Conscience was het Kortrijkse milieu blijkbaar
niet gunstig gezind.
Uit de armoede omhoog gekropen en erg gesteld op materiële en
sociale vooruitgang, stelde Conscience zich heel zijn leven conservatief op. Het
gezag was onaantastbaar; politiek en godsdienst moesten in verzoening leven
maar niet op elkaars terrein komen; onder de standen moest vrede heersen.
Conscience zou levenslang een diepe gehechtheid aan de
vrijheid bewaren. Vooral in De Kerels van
Vlaenderen (1870) wekte hij de indruk zijn geloof te hebben verloren. Hij
was een vurig liberaal katholiek geworden. Hij pleitte voor vrijheid van
godsdienst en trok van leer tegen het misbruiken van de geestelijke macht door
de hogere geestelijkheid.
Zoals alle liberaal-geïnspireerden van die tijd wilde hij het
katholieke wereldbeeld verruimen. Hij was voorstander van de autonome van de
kunst: geen dogma’s of clericale censuur of betutteling.
In 't Wonderjaer
In 't Wonderjaer (1837) verheerlijkte hij de geuzen en als liberaal gelovige
had hij weinig sympathie voor het kerkelijk gezag.
In ons land kenden wij onder Willem I een korte, maar
vruchtbare samenwerking van liberalen en katholieken, die samen ijverden voor
persvrijheid, vrijheid van het individu en voor de scheiding van Kerk en Staat.
Maar in 1832 vaardigde Gregorius XVI zijn encycliek "Mirari vos" uit
die de aanzet betekende van een heftige anti-liberale actie in de Kerk. Vanaf
1832 gingen de politieke conflicten tussen liberalen en katholieken crescendo.
De Belgische liberalen werden vrijzinnig en anticlericaal.
Conscience stemde toe dat zijn In ’t Wonderjaer werd
gezuiverd door een paar katholieke geestelijken. Het boek werd omgewerkt tot
een verheerlijking van het conservatieve katholicisme. De oorspronkelijke
uitgave was niet meer te herkennen.
Die capitulatie voor de dwang van de Kerk viel hem zwaar. Hij
had het gedaan om een zo ruim mogelijke verspreiding van zijn werk te bereiken.
Het volk was in die jaren immers voor het grootste deel katholiek. Conscience
had te maken met een oerdiep conservatief wantrouwen van de Kerk tegenover het
literair genre dat hij beoefende. Bovendien was er het strenge anti-liberale
verzet van de clerus sedert "Mirari vos".
In kleine steden zoals Kortrijk ,
waar de katholieken heer en meester waren, vergde het heel wat moed om zich nog
vrijzinnig te durven noemen. De katholieke militante houding had veel te maken
met de stijgende onvrede over Willem I, die weldra zou uitgroeien tot een
georganiseerd verzet en een revolutie. In Kortrijk
kozen de meeste notabelen voor het nieuwe België.
In zijn historisch verhaal In 't Wonderjaer beschreef Conscience enkele "historische
taferelen uit de zestiende eeuw" met de beeldenstorm als middelpunt. De
strijd van de geuzen tegen de Spaanse bezetting vormde de hoofdintrige.
Het boek was pro-geus en anti-Spaans, pro-Germaans en
anti-zuiders. Vooral de verheerlijking van de geuzen schokte de katholieke
gemoederen. Conscience was gewonnen voor de liberale geest en de vrijheidsroes
van de Belgische revolutie. Ook later bleef hij diep gehecht aan die vrijheid.
Ook in De Kerels van Vlaenderen
getuigde hij van die vrijheidsdrang.
Heeft Conscience in deze periode zijn geloof verloren? Is hij
vrijzinnig geworden? In een artikel in de krant “Den Antwerpenaer" (1837)
brak Conscience een lans voor het exposeren van vrouwelijk naakt. Hij dreef de spot met de preutsheid
en de "belachelijke zondevrees".
Na de publicatie van De Leeuw van Vlaenderen (1838) was
Conscience in de toen nog vrij beperkte milieus van de Vlaamsgezinden een
belangrijke figuur geworden. In eigen land werd hij leraar Nederlands aan het
Hof.
In Antwerpen ging hij aan politiek
doen en richtte een onafhankelijke Vlaamse partij op. Die partij wilde een
neutrale koers varen tussen de katholieken en de liberalen.
Zijn politiek experiment bekwam hem
slecht. In de verhitte strijd tussen de beide partijen kreeg Conscience het van
beide zijden hard te verduren. Hij trok zich gedeprimeerd terug en
verhuisde spoedig - en opgelucht - naar
Kortrijk.
Naar
Kortrijk
Zijn ambt als
arrondissementscommissaris te Kortrijk verplichtte hem in politiek opzicht tot
strikte neutraliteit. Hij was vierenveertig jaar geworden, een man van aanzien,
een beroemde schrijver, gerijpt door tegenslagen en desillusies.
Een van de bedoelingen van eerste
minister Pierre de Decker was dat Conscience de vrede in dat onrustige
arrondissement en in het verscheurde Kortrijk zou herstellen. De streek aan de
Franse grens was méér dan een andere aan de Franse invloed blootgesteld.
Na de eedaflegging bij de
provinciegouverneur te Brugge arriveerde Conscience op 16 januari in het hotel
“De Gouden Leeuw" bij Louis Janssens-Vercruysse te Kortrijk, waarna hij
zijn intrek nam bij zijn vriend Pierre Nicolas Croquison in de Jan
Palfijnstraat nr. 16. Croquison was hoofdbouwmeester (architect) van de Stad
Kortrijk.
Overal was men ingenomen met
Conscience. Hij bleek een man van het gezond verstand en de verzoening te zijn.
Op 1 april nam het gezin Conscience zijn intrek in een ruim woonhuis in de
Rijselsewijkstraat nr. 486 (nu Consciencestraat).
De taak van
arrondissementscommissaris bestond o.m. uit de administratieve controle over de
gemeenten, over de kiezerslijsten en de buurtwegen, over de recrutering van
dienstplichtigen onder het lotingstelsel.
Conscience vreesde evenwel dat zijn
literaire arbeid door tijdsgebrek lelijk in de verdrukking zou komen. Een vage
hoop op overplaatsing naar Gent knapte af met de val van het ministerie-De
Decker, dat in oktober 1857 plaats moest maken voor de homogeen liberale
regering W. Frère-Orban.
Consciences dochter,
Marie-Sébastienne, huwde met de student, dichter en componist Gentil Antheunis.
Met de zoon, Hildevert, wilde het maar niet lukken. Hij verkwistte veel geld,
zocht het vermaak en bezorgde zijn ouders veel verdriet. Conscience deed al wat
in zijn kunnen lag: hij kocht hem vrij van (militaire) dienst en bezorgde hem
een job op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat liep op niets uit en
Conscience liet zijn zoon een wijn- en likeurhandel uitbaten, wat alweer
mislukte. In 1866 vertrok Hildevert naar Kentucky. Na drie jaar kwam hij
berooid terug.
In april 1887 verhuisde het gezin
Conscience naar de O.L.Vrouwestraat nr. 26.
Conscience had later geen goed woord
over voor zijn Kortrijkse periode die hij beschreef als een ballingschap in een
klein stadje "vol vooroordelen,
beheerscht door eene financiële aristocratie, die hare medeburgers minacht, met
eene ongeloofelijke verwaandheid bezield is, zich opsluit in woningen somber en
naar als kloosters, en treurig als lag in elk huis een doode".
Conscience maakte er nochtans een
aantal vaste vrienden, zoals de familie Philippe Janssens, huisarts Edward
Tilleux, architect Pierre Nicolas Croquison, de vertrouweling Adolf van den
Peereboom en schoolinspecteur Adhemar Camille van der Cruyssen. Deze laatste
voerde bij Consciences begrafenis, op 16 september 1883 op het Antwerpse
Kielkerkhof, het woord namens de persoonlijke vrienden. Hij noemde daarbij de
Kortrijkse jaren Consciences wellicht gelukkigste tijd. Wat een contradictio in
terminis. Wie had gelijk?
Ere-voorzitter
van de “Société litteraire de Courtrai”
In 1812 richtten enkele kunstminnende
Kortrijkenaren de “Société des Amis des Beaux-Arts" op. Vanaf 1833 stond de vereniging bekend
onder de naam "Société pour l'Encouragement des Beaux-Arts et de
l'Industrie". In
1858 ging zij een fusie aan met de concurrerende vereniging “Maetschappij der
Minnaers van Schoone Kunsten". Conscience werd de eerste voorzitter.
De "Société des Beaux Arts"
organiseerde enkele markante kunsttentoonstellingen. Binnen de schoot ervan
werd een bibliotheek aangelegd die later de kern zou vormen van de Kortrijkse
stadsbibliotheek.
Van een heel andere aard waren de
activiteiten van de "Société littéraire de Courtrai", een Franstalige
discussiegroep van plaatselijke intellectuelen die samenkwamen in het
"Café Belge" op de Grote Markt. Op 16 oktober 1863 ging Conscience en
meester Adolf Verriest (de oudere broer van Hugo) over tot de stichting van de
nieuwe "Société" die als doel had de belangstelling voor wetenschap,
kunst en schone letteren te bevorderen.
Tot de stichters (1863) behoorden:
Hendrik Conscience, ere-voorzitter; Adolf Verriest, voorzitter; Adhemar Camille
van der Cruyssen, ondervoorzitter; August Debedts, beheerder; Néotère Verbeke, beheerder; Hippoliet Van
Brabander, schatbewaarder; Hildevert Conscience (zijn zoon), secretaris en de leden: Antoine Classen,
Jules Coucke, August Dathis, Emile Debrauwere, Félix Denucé, Edouard Paul
Depratere, Victor Gantier, Jean Ghyoot, H.-Jos. Leclercq, Charles Petithan,
Gustave Preux, Guillaume Vandenhoek, Adolphe Vanwymelbeke en Charles Weemaes.
Adolf Verriest werd nadien bevriend
met Guido Gezelle, zijn klasgenoot in het Klein Seminarie van Roeselare, en
vestigde zich als advocaat te Kortrijk. Hij werd de eerste rechter die de eed
aflegde in het Nederlands.
Conscience was een graag geziene gast
in dat milieu van Franstalige burgers. Hij hield er enkele voordrachten, haast
alle in het Frans, over het verplichtend onderwijs, het tweegevecht, het
alcoholisme, de bewaarscholen, de vrouw en haar taak, de theogonie, de
onaantastbaarheid van het menselijke leven, de christelijke kunst, de spelling,
de dichter Emmanuel Hiel.
Op 10 september 1868 werd Conscience
benoemd tot conservator van het Wiertzmuseum te Elsene. Een maand later nam de
"Société littéraire" in "Café Belge" met een banket
afscheid van haar ere-voorzitter. De vriendschapsbanden bleven echter bestaan;
vanuit Elsene bleef Conscience de activiteiten volgen.
De "Société" weerde alle
discussies over de lokale politiek uit haar vergaderingen. Ze telde drie
soorten leden: de actieve leden, de ere-leden en de corresponderende leden. Die
laatsten werden gekozen onder de niet-Kortrijkenaren die op een of andere wijze
een dienst hadden bewezen aan de vereniging of bijgedragen hadden tot kunst en
wetenschap. Een normaal fenomeen. Nieuwaangekomenen in een stedelijke
gemeenschap hadden behoefte aan socializing, teneinde zich in te burgeren,
relaties te krijgen en een sociale rol te vervullen. Vooral voor ambtenaren die
vaak van standplaats veranderden, was het niet onaardig onmiddellijk op een
"Société" te kunnen terugvallen.
Om lid te worden moest men zich
schriftelijk kandidaat stellen. De kandidatuur werd acht dagen ad valvas in het
vergaderlokaal uitgehangen. Bij geheime stemming en met een gewone meerderheid
werd de kandidaat aangenomen. Het lidmaatschapsgeld bedroeg in 1871 12 frank.
Het reglement van de "Société littéraire de Courtrai" vertoonde in
zijn hoofdstuk "Commission Administrative et séances" veel gelijkenis
met de gewoonten en gebruiken in een loge.
De "Société" verdween niet
met Consciences vertrek, maar zou pas verdwijnen in de beginjaren '20.
Een
vrijzinnige Conscience?
Is die "Société littéraire"
een verzamelplaats van mannen geweest die niet bepaald tot het gelovigste deel
van de Kortrijkse bevolking behoorden? Het type van de "verlichte
bourgeois" uit de 19de eeuw, die de intensieve godsdienstige praktijk aan
vrouw en kinderen overlaat? Behoorden enkele leden tot de anticlericale
liberalen? Vooral na 1833 was de splitsing clericaal-liberaal duidelijker
geworden.
In Consciences tijd was Kortrijk
zonder loge. Op de ledenlijsten van de loges te Gent komen tussen 1833 en 1866
50 namen voor van logebroeders uit Kortrijk, Menen, leper en Roeselare. In 1855
stichtten zij een "Cercle Philantropique de l'Ours" ("De
Beeren") en organiseerden muziekconcerten ten voordele van de armen in
Kortrijk en Zwevegem. Vanaf 1859 vergaderden zij in "Café du Parnasse"
in de Korte Steenstraat. In 1873 vonden wij Honoré Bouvier bij de "membres
fondateurs" van de "Société littéraire de Courtrai", maar ook in
het archief van de loge "La
Liberté " in Gent.
Hield Conscience contact met de leden
van deze filantropische vereniging?
De aandacht van Conscience ging
vooral uit naar het onderwijs. Toen in 1864 een einde kwam aan het liberale
bewind van burgemeester Danneel, die in september werd vervangen door de
katholiek Henri Nolf, vreesden de voorstanders van de gemeentelijke scholen
tegenwind. Na een uiteenzetting van meester Emile Crouckhants in de
"Société littéraire" nam Conscience het initiatief om financiële
steun te zoeken bij particulieren. Een "Comiteit ter ondersteuning van het
kosteloos onderwijs" kwam tot stand. Spoedig daarop kon het comité
overgaan tot de oprichting van een gemeenteschool voor meisjes. Die actie droeg
bovendien bij tot de bloei van het rijksonderwijs in Kortrijk. Conscience had
daarin - ongewild - een doorslaggevende rol gespeeld.
Na zes jaar inactiviteit - van 1914
tot 1920 - hernam de "Société littéraire" haar activiteiten. Het
bestuur koos een nieuw lokaal op de eerste verdieping van café
"Excelsior" op de Grote Markt. Het lokaal was elke dag toegankelijk,
maar het moest worden gedeeld met "Les Amitiés Françaises", een
nieuwe vereniging.
De bibliotheek van de
"Littéraire" werd heringericht en de halfmaandelijkse literaire
avonden begonnen een nieuw leven.
Joseph Verbeke was de na-oorlogse
voorzitter, majoor Georges Dobbelaere fungeerde als onder- voorzitter en Paul
De Coninck was de nieuwe secretaris. Het lidmaatschapsgeld bedroeg 12,50 fr.;
een gezinskaart kostte 15,50 fr. De "Société" telde nog 65 leden.
In "La
Liberté " van 4 december 1920 berichtte P.D.C.: “La
Société Littéraire
s'est bellement vengée, la semaine dernière, des longues années de silence lui
imposées par le régime teuton, par l’organe de monsieur Robert de Smet, qui est
venu nous entretenir de Bernard Shaw et de son oeuvre".
Louis Crouckhants (zoon van Emile),
lid van de "Société" sedert 1898, werd op 28 maart 1903 de eerste
voorzitter van de “Cercle Fraternel de Courtrai". Het stichtingsbanket had
plaats in “Café Français" op de Grote Markt. Die broederschap zou later
uitgroeien tot de loge "L'Amitié”.
Van een bijzonder toeval gesproken!
Op 14 maart 1803 werd in de Kapittelstraat te Kortrijk de loge
"L'Amitié" opgericht. De broeders werden “Les Ours - De Beeren"
genoemd. Honderd jaar later, dag op dag, werd de "Cercle Fraternel"
erkend door "Het Groot Oosten van België". Hun lokaal "Café
Français" had eveneens een uitweg in de Kapittelstraat en hun toenmalige
voorzitter heette De Beer!
Verscheidene leden van deze
broederschap waren bovendien lid van de "Société littéraire":
Philippe Baut (1893), Alfred Centner (1893), Charles Verwee (1895), Louis
Crouckhants (1898), Gerard Putman (1898), Medard Putman (1898), Prudent Trachet
(1899), Adrien Matton (1900), Hippolite Samoey (1900), Charles Van Eecke
(1900), Charles De Beer (1902), Jules Thibau (1903) en Joseph Verbeke (1903).
Hoewel er geen eenstemmigheid werd
bereikt in de "Cercle Fraternel" over de wederoprichting van een
Kortrijkse loge, kocht Alfred Centner in 1906 een huis op de Houtmarkt, samen
met een aanpalende woning die uitgaf op het Plein. Op 26 november 1906 werd de
loge "L'Amitié” opnieuw opgericht.
De burgers van Darlingen
Met "Darlingen" in het boek
De burgers van Darlingen (1861) is
Kortrijk bedoeld. Het verhaal situeert zich in de hongerjaren na 1845. Bonifaas
Romijs wil zijn dochter uithuwelijken aan de rijke Francis Pottewal, maar zij
kiest voor de niet gefortuneerde ingenieur De Cock. Haar zus “offert zich op”
en kiest Pottewal.
De tegenstelling tussen het huwelijk
uit liefde en het huwelijk uit berekening wordt levendig uitgewerkt. In het
boek wordt ook roddeltante Madame Kwas ten tonele gevoerd.
In de Leiestad herkent iedereen
iedereen behalve zichzelf. Het boek is geen afrekening met de Kortrijkse
burger. Het is een “zedenschildering" met bijbehorende zedenles.
Conscience’s oordeel over de benepen provinciestad Darlingen is echter niet zo
vleiend.
Dat de tijd te Kortrijk voor
Conscience een moeilijke tijd is geweest, wordt algemeen beweerd. Het ging hem
familiaal noch financieel voor de wind. Herhaaldelijk bekloeg hij zich erover
dat het ambt van arrondissementscommissaris niet zo goed betaald werd. Hij had
er wel enkele hechte vrienden van wie Adolf van den Peereboom zijn
vertrouweling was. Die laatste kreeg alle nieuwe manuscripten te lezen.
Gedurende de elf jaar die Conscience
te Kortrijk doorbracht, publiceerde hij precies twintig boeken. Een materiële
noodzaak: zijn gezin, twee meiden en een knecht inbegrepen, leefde op grote
voet.
Thierry Deleu
1 opmerking:
sterk essay, proficiat aan de literatuurhistoricus
staf
Een reactie posten