Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

21 januari 2012

Gedichtendag 2012



De 12 stromen van de dichter


Stroom (1)

In de stroomlijn van je lenig lijf,
op ‘t achterluik met roeispaan  
leegstromende kruik, drijf ik mee
naar zee, verzwelg, opgezogen,

welk triest lot is mij beschoren,
mijn naam wordt niet genoemd
niet door hen aan land of op zee,
gedoemd te lijden een trieste

jeugd door oevers begrensd.
Toen kwam engel uit de hemel  
met verlossend woord: zing!
Nu heet ik Najade, zij die jou

met zang geleidt, mijn waterzachte
huid vaartuig voor geliefden.
Ik ben de drift in je woorden,
kompas naar warme oorden.


Stroom (2)

Bevroren, of door zon ontdooid,
bevaren, door wind gebrusht,
- watervogels opzij vliegen
bang op voor ‘t gulzig schuim

in de hoeken van je mond, -
jij bent stroom ik ben het kind
dat tussen hoge riet schuilend
het schouwspel ziet, traag zoek je

je weg naar zee, straatlengte
ver van terminus, ik volg
het pad van je loop, ook als je
omweg maakt of dode arm

creëert, wat je ook doet, wringt,
perst, samentrekt, danst of
gekke sprongen maakt, ook jij
ontsnapt niet aan de dood.


Stroom (3)

In de stroom van mensen loop ik
het land uit perpetuum mobile
tergend traag als je jong bent
te snel nu en onomkeerbaar

fel wanneer de morgen roept
ik voel de drive van de jeugd
hoe zij pusht tegen mij aan
soms steekt een yuppie mij voorbij

of een carrièrevrouw
wanneer ik op de rem ga staan
botsen wij builen en ideeën
soms vol begrijpen voor elkaar

meestal misprijzen in hun
gefocuste blik, de stroom van
het leven trekt groeven waar
land even weerstand biedt

wij hebben de tijd niet om te
aarden genieten van intens
moment wij komen op de
wereld om er snel af te gaan.


Stroom (4)

Riviertje gaat van bil met Stroom
dagelijks spektakel dat
wandelaars fietsers opboeit
op plaats delict wordt heftig

gepraat over integratie
Riviertje trekt het zich niet aan
rebelleert masturbeert inhaleert
het zout van de zee, tot ineens

Mens toegang ontzegd Riviertje
wordt arm dode arm nieuw game
voor vissers en hun kinderen
die rust herwinnen in haar schoot.


Stroom (5)

Stroomopwaarts tegen richting
naar de bron plek van geboorte
de hang van de ouderling naar
die goede oude tijd alsof

daar te vinden valt wat nog niet
is aangekomen de vrede
van de Heer het antwoord op
altijd dezelfde vragen

wie ben ik? wat doe ik hier?
zou hij niet beter het leven
onbelangrijk vinden zijn
schouders ophalen en voortgaan

op de stroom die hem leidt naar
eeuwige rust? of creëren
wij graag afstand tussen toen
en nu geboorte en dood?


Stroom (6)

Aan oevers opgehangen
bedding een hangmat van rust
stroom kabbelt door laagvliegende
vogels bewogen, zijn kracht

neemt af hij koestert zich in de
zon glimlacht bij het geluid van
kinderen parende mensjes
zijn droom is nooit uitgekomen

hermafrodiet als eerste
diviene voorouder, dichters
zouden hem als langbenige
schoonheid hebben bezongen.


Stroom (7)

Haast en drukte van elke dag
dwingen mij om de stilte te
aanbidden zoals je met
goden doet het aan je vrouwtje

liegt, ik ontsnap graag aan de
realiteit sta graag even stil
om met milde aandacht mensen
en dingen te observeren

zo put ik iedere keer moed
creativiteit om door te gaan
om op reis de vrijheid
te zoeken die ik hier niet altijd

vind om schrijvend een eigen
wereldje te creëren
vluchtend in de verbeelding,
zeg nu zelf: zijn wij niet gebonden

aan handen en voeten regels
regeltjes? Ik vaar graag stroomopwaarts
mis de kracht om het even
niet in fictie te proberen.


Stroom (8)

Stroom is ritme flow ongrijpbaar
bewegend van bron naar monding
de stroom waar ik mij aan laaf
bestaat uit woorden gedachten

gevoelens mijn stroom is ancestraal
doordesemd van genen nu eens
dominant dan weer recessief
of intermediaire bastaard

moeilijk te decoderen mijn
stroom is het sap dat leven
mogelijk maakt ik drijf erop
mee hij ontlaadt de spanning in

mij hij is mijn inspiratie
stroomt naar monding zonder teken
van duur of tijdstip. Stroom beweegt
zijn DNA is mijn boodschap.


Stroom (9)

Mijn huis groen beslagen frêle stroom
waar kille regen hangt gras dat beeft
waar leeft met blozende wangen de wind

hoe hij betast onzeglijk geil dit huis
van glas onaanraakbaar broos de gewelven.
Ik droog beschroomd mijn tranen af met gras

op mijn lippen de smaak van wilde vinnen.
Ik hoor de vogels op hun hoge masten
op schrale vingers van een vuist verdriet

windwijzers aan mijn uitgeregend water.
Ik kan het huis niet uit alvoor de
monding bereikt het tranend in zee valt.


Stroom (10)

In het gras aan de stroom toen ik
languit liggen ging, zag ik
negerjongetjes opklimmen
tegen de palmbomen, vliegtuigen

rakelings overvliegen -
­reuzenschermen uitgespannen
als verhoogde landingsbanen, -
en net boven mij hingen grote

 klokken, wijd open muilen,
slangentongen, toen dook, in
het oerwoud daar beneden,
een negerkaravaan op, druk

in de weer als wriemelende
mieren: een dode rups moest
worden meegesjouwd, naar alle
kanten werd getrokken, geduwd,

boomstammen omvergelopen
rotsen moeizaam beklauterd
plots ontdekte ik een oerwoudpad
en volgde dit met, de ogen,

in de verte zag ik toen een
Incastad; dit gaf mij een zelfde
gevoel, als toen ik, vanaf een
toren naar de mensen zag.


Stroom (11)
           
Ik lig in mezelf te grienen droog
mijn tranen af met gras. De stroom
mijn bed vredig dier rekt zich uit
tot zacht bespringen. Mijn droom heeft

waterende ogen. Tussen de
berken en het water wijd de herfst
in enge trui. De stroom strekt zijn
welsprekende armen, een vis

gelijk met wilde vinnen snel en
breekbaar als geluid. De vissers
aan de overkant klappen als
vleugels de handen tegen elkaar.


Stroom (12)

Licht is de aarde om te dragen
in mijn stroombed vol witte brasem,
de zon is mes, met lemmers van lis,
het heft als een gebalde vuist

die openspringt in flitsen licht.
Fallusgelijk staan zij rond mij
de berken in hun kroongeluid,
de keien die het water slijpt

met honderd vingers tegelijk.
Met het kind dat mij zadelt
galoppeer ik de weiden in.
Onder de bloesems van zijn gezicht

koeren de duiven als water.
Overmoedig vergaart hij hemel
en aarde voor ruiter en paard,
dat tochtig zich stalwaarts rept.


Thierry Deleu



Geen opmerkingen: