De 12 stromen van de dichter
Stroom
(1)
In de stroomlijn van je lenig lijf,
op ‘t achterluik met
roeispaan
leegstromende kruik, drijf
ik mee
naar zee, verzwelg, opgezogen,
welk triest lot is mij beschoren,
mijn naam wordt niet genoemd
niet door hen aan land of
op zee,
gedoemd te lijden een trieste
jeugd door oevers begrensd.
Toen kwam
engel uit de hemel
met
verlossend woord: zing!
Nu heet
ik Najade, zij die jou
met zang
geleidt, mijn waterzachte
huid
vaartuig voor geliefden.
Ik ben de
drift in je woorden,
kompas
naar warme oorden.
Stroom (2)
Bevroren, of door zon
ontdooid,
bevaren, door wind
gebrusht,
- watervogels opzij
vliegen
bang op voor ‘t gulzig
schuim
in de hoeken van je mond,
-
jij bent stroom ik ben
het kind
dat tussen hoge riet
schuilend
het schouwspel ziet,
traag zoek je
je weg naar zee,
straatlengte
ver van terminus, ik volg
het pad van je loop, ook
als je
omweg maakt of dode arm
creëert, wat je ook doet,
wringt,
perst, samentrekt, danst
of
gekke sprongen maakt, ook
jij
ontsnapt niet aan de
dood.
Stroom (3)
In de stroom van mensen
loop ik
het land uit perpetuum
mobile
tergend traag als je jong
bent
te snel nu en
onomkeerbaar
fel wanneer de morgen
roept
ik voel de drive van de
jeugd
hoe zij pusht tegen mij
aan
soms steekt een yuppie
mij voorbij
of een carrièrevrouw
wanneer ik op de rem ga
staan
botsen wij builen en
ideeën
soms vol begrijpen voor
elkaar
meestal misprijzen in hun
gefocuste blik, de stroom
van
het leven trekt groeven
waar
land even weerstand biedt
wij hebben de tijd niet
om te
aarden genieten van
intens
moment wij komen op de
wereld om er snel af te
gaan.
Stroom (4)
Riviertje gaat van bil
met Stroom
dagelijks spektakel dat
wandelaars fietsers
opboeit
op plaats delict wordt
heftig
gepraat over integratie
Riviertje trekt het zich
niet aan
rebelleert masturbeert
inhaleert
het zout van de zee, tot
ineens
Mens toegang ontzegd
Riviertje
wordt arm dode arm nieuw
game
voor vissers en hun
kinderen
die rust herwinnen in
haar schoot.
Stroom (5)
Stroomopwaarts tegen
richting
naar de bron plek van
geboorte
de hang van de ouderling
naar
die goede oude tijd alsof
daar te vinden valt wat
nog niet
is aangekomen de vrede
van de Heer het antwoord
op
altijd dezelfde vragen
wie ben ik? wat doe ik
hier?
zou hij niet beter het
leven
onbelangrijk vinden zijn
schouders ophalen en
voortgaan
op de stroom die hem
leidt naar
eeuwige rust? of creëren
wij graag afstand tussen
toen
en nu geboorte en dood?
Stroom (6)
Aan oevers opgehangen
bedding een hangmat van
rust
stroom kabbelt door
laagvliegende
vogels bewogen, zijn
kracht
neemt af hij koestert
zich in de
zon glimlacht bij het
geluid van
kinderen parende mensjes
zijn droom is nooit
uitgekomen
hermafrodiet als eerste
diviene voorouder,
dichters
zouden hem als langbenige
schoonheid hebben
bezongen.
Stroom (7)
Haast en drukte van elke
dag
dwingen mij om de stilte te
aanbidden
zoals je met
goden
doet het aan je vrouwtje
liegt,
ik ontsnap graag aan de
realiteit
sta graag even stil
om met milde aandacht mensen
en dingen te observeren
zo put ik iedere keer moed
creativiteit om door te gaan
om op reis de vrijheid
te zoeken die ik hier niet altijd
vind om schrijvend een eigen
wereldje te creëren
vluchtend in de verbeelding,
zeg nu zelf: zijn wij niet gebonden
aan handen en voeten regels
regeltjes? Ik vaar graag stroomopwaarts
mis de kracht om het even
niet in fictie te proberen.
Stroom (8)
Stroom is ritme flow ongrijpbaar
bewegend van bron naar monding
de stroom waar ik mij aan laaf
bestaat uit woorden gedachten
gevoelens mijn stroom is ancestraal
doordesemd van genen nu eens
dominant dan weer recessief
of intermediaire bastaard
moeilijk te decoderen mijn
stroom is het sap dat leven
mogelijk maakt ik drijf erop
mee hij ontlaadt de spanning in
mij hij is mijn inspiratie
stroomt naar monding zonder teken
van duur of tijdstip. Stroom beweegt
zijn DNA is mijn boodschap.
Stroom (9)
Mijn huis groen beslagen
frêle stroom
waar kille regen hangt gras
dat beeft
waar leeft met blozende wangen
de wind
hoe hij betast onzeglijk
geil dit huis
van glas onaanraakbaar broos
de gewelven.
Ik droog beschroomd mijn
tranen af met gras
op mijn lippen de smaak van
wilde vinnen.
Ik hoor de vogels op hun
hoge masten
op schrale vingers van een
vuist verdriet
windwijzers aan mijn
uitgeregend water.
Ik kan het huis niet uit
alvoor de
monding bereikt het
tranend in zee valt.
Stroom (10)
In
het gras aan de stroom toen ik
languit
liggen ging, zag ik
negerjongetjes
opklimmen
tegen
de palmbomen, vliegtuigen
rakelings
overvliegen -
reuzenschermen
uitgespannen
als
verhoogde landingsbanen, -
en
net boven mij hingen grote
klokken, wijd open muilen,
slangentongen,
toen dook, in
het
oerwoud daar beneden,
een
negerkaravaan op, druk
in
de weer als wriemelende
mieren:
een dode rups moest
worden
meegesjouwd, naar alle
kanten
werd getrokken, geduwd,
boomstammen
omvergelopen
rotsen
moeizaam beklauterd
plots ontdekte ik een oerwoudpad
en volgde dit met, de ogen,
in de verte zag ik toen een
Incastad; dit gaf mij een zelfde
gevoel, als toen ik, vanaf een
toren naar de mensen zag.
Stroom (11)
Ik lig in mezelf te grienen
droog
mijn tranen af met gras. De
stroom
mijn bed vredig dier rekt
zich uit
tot zacht bespringen. Mijn
droom heeft
waterende ogen. Tussen de
berken en het water wijd de
herfst
in enge trui. De stroom
strekt zijn
welsprekende armen, een vis
gelijk met wilde vinnen snel
en
breekbaar als geluid. De
vissers
aan de overkant klappen als
vleugels de handen tegen
elkaar.
Stroom (12)
Licht is de aarde om te
dragen
in mijn stroombed vol witte
brasem,
de zon is mes, met lemmers
van lis,
het heft als een gebalde
vuist
die openspringt in flitsen
licht.
Fallusgelijk staan zij rond mij
Fallusgelijk staan zij rond mij
de berken in hun
kroongeluid,
de keien die het water
slijpt
met honderd vingers
tegelijk.
Met het kind dat mij zadelt
galoppeer ik de weiden in.
Onder de bloesems van zijn
gezicht
koeren de duiven als water.
Overmoedig vergaart hij hemel
Overmoedig vergaart hij hemel
en aarde voor ruiter en
paard,
dat tochtig zich stalwaarts
rept.
Thierry Deleu
Geen opmerkingen:
Een reactie posten