Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

12 november 2011

G1000


HET VERDRIET VAN BELGIË

De weg naar een nieuwe politieke partij die het vertrouwen van de mensen (her)wint!


Vrijheid zonder een gevoel van verantwoordelijkheid is willekeur en willekeur is een schip op zee zonder roer of zeil.
(Mary Wollstone-Craft)


1


De mensen steken hun tong uit naar de politiek. Wantrouwen tegenover het openbare gezag heeft altijd bestaan, maar de kloof is nooit zo diep geweest. In de ogen van de mensen is er een nadrukkelijk verschil ontstaan tussen wat zij willen en wat een politicus doet. 
Buiten de eigenlijke politiek bestaan er echter vele andere vormen van burgerlijke samenwerking: vakbonden, mutualiteiten, spaarkassen, landbouwersverenigingen. Geleidelijk aan zijn de politici, samen met de zuilen, uitgegroeid tot een apart lichaam in de maatschappij, een externe factor. Burger en politiek zijn twee totaal verschillende zaken geworden.
De mensen zitten nu met het gevoel dat de politicus “andere” belangen verdedigt dan de hunne: de belangen van “standen”, drukkingsgroepen en organisaties.
Burger en politieke klasse zijn daardoor van elkaar vervreemd, ondanks de veelvuldige “contacten”. De mensen voelen dat de politicus in grote mate met zichzelf (zijn portemonnee) en zijn “achterban” bezig is.

Het negeren van verkiezingsuitslagen, het weigeren van door de kiezer gevraagde koerswijzigingen, het doof blijven voor zijn “signalen”, leveren de mensen het bewijs, dat niet hun stem belangrijk is, maar de interne regels en de eigen logica van het politieke bedrijf.
Een politicus die verkondigt dat hij een maatschappelijk ideaal heeft, waarvoor hij wil leven en moeite doen, wordt door niemand meer geloofd. Het grote publiek heeft al te veel van die valse “roepingen” meegemaakt, te veel valse kaarten zien uitspelen.
Er is nood aan een politieke beweging, die tot in  het merg gehecht is aan de stelling: de democratie is er voor de mensen, door de mensen en van de mensen.
Niet de zogezegde onverschillige, stiekem frauderende burger moet naar de politiek worden “teruggebracht”. Maar de politicus moet opnieuw een beweging richting burger maken. Hij moet oplossingen kunnen aanbieden voor de spanningen tussen de bevolkingsgroepen, het aangetaste leefmilieu, de onveiligheid, de hoge criminaliteit, de gerechtelijke achterstand.
Indien burger en politiek niet opnieuw een eenheid vormen, zal uiteindelijk de politieke democratie zelf worden aangetast.
Dat “de mediatisering” het werk van de politicus heeft bemoeilijkt, is een vals argument.  De ware politicus moet geen twee rollen spelen, geen bepaalde redeneringen of antwoorden ontwijken. Hij moet spreken zoals hij denkt. De ware politicus moet de taal van de mensen spreken!
De politiek opnieuw verzoenen met de mensen betekent ook dat vele bemoeienissen vermeden moeten worden. De politiek moet iedereen zijn kamer aanwijzen, niet zeggen waar de deur en de trap hoort te staan. Van zodra de politiek dat laatste doet, wordt ze voor de mensen iets vijandigs. Echte politiek is het oplossen van conflicten die zich in elke maatschappij voordoen. Maar ze moet niet andermans leven willen inrichten.

De mensen stemmen tegen de politiek: ze blijven weg van de stembus, kiezen blanco of geven hun voorkeur aan extremistische en antipolitieke lijsten. De oorzaken zijn niet op één hand te tellen. Het beleid is er ongetwijfeld één van. Kibbelende ministers, ondoorzichtig gedoe rond de staatshervorming, schendingen van de grondwet. Het is niet te verwonderen dat de mensen zich afkeren van de politiek.

Het (foute) beleid verklaart echter niet alles. Het heeft ongetwijfeld de afkeer tegenover de politiek versneld, dat wel. Er is echter een dieper liggende oorzaak. De afkeer voor de politieke democratie en voor de traditionele partijen verraadt een diepe stroming van ongenoegen en ontgoocheling.
Wat er ook van zij, er is iets fundamenteels aan de hand: waarom haken de mensen af, waarom pikken zij zo gretig in op partijen die de politiek en de democratie willen ridiculiseren?

Een belangrijke reden is ongetwijfeld het verdwijnen van de ideologische “zekerheden”. Velen voelen zich bedrogen. Eén voor één storten de totalitaire regimes in en de vrije democratie komt in de plaats.
De implosie die zich de jongste jaren heeft voorgedaan, is het resultaat van twee fenomenen. Het eerste is het meest zichtbare: het economische failliet van het communistische systeem. Geplanifieerde economieën zijn niet geschikt om een moderne, postindustriële samenleving op te bouwen. Het tweede fenomeen is ongetwijfeld de kentering die zich in de derde wereld heeft voltrokken. Vele ontwikkelingslanden vragen vandaag om economische liberalisering en democratie als hefboom om uit de onderontwikkeling te geraken.
Niemand verdedigt nog een door de staat geplande economie. Geen mens haalt het nog in zijn hoofd om openlijk en ronduit te pleiten voor nationalisering of het onder collectief gezag plaatsen van ondernemingen.
De mensen krijgen hierdoor wel de indruk dat alle partijen en politici in feite hetzelfde zeggen en dat er geen echte verschillen meer bestaan. De ideologische verschillen worden nog wel eens uit de kast gehaald, maar niet meer uit overtuiging. Het zijn veeleer dekmantels geworden die moeten verhullen dat het in onze politieke democratie in wezen om wat anders gaat: om macht en eigenbelang. De mensen weten dit, voelen dit en balen.
De politiek spuit ideeën, waarden en programma's, niet uit overtuiging, niet om de samenleving vooruit te helpen, maar om macht om de macht te verwerven, om het eigenbelang te laten zegevieren. In de ogen van de mensen is de politiek verworden tot een spektakel waarbij de woorden al lang niet meer de daden dekken en waarbij zijn ideeën, noch zijn verzuchtingen of verwachtingen aan bod komen.
Naast het verdwijnen van de “ideologische verschillen”, doet zich in ons land een tweede verontrustend verschijnsel voor, met name de corruptie en het cliëntelisme. Er gaat geen dag voorbij of we worden via krant, radio, of televisie opgeschrikt door een of ander geval van politieke oplichting. Deze corruptie vindt haar verspreiding in de steeds groter wordende bemoeizucht van de overheid.
Even schadelijk voor de democratie is echter het cliëntelisme. De politieke benoeming en “het iets regelen”. In de politieke wereld maakt men er zich nog nauwelijks druk over, maar men onderschat het afgrijzen waarmee de mensen tegen dit alles aankijken. Politiek dienstbetoon ervaart de burger vaak als een vernedering, waarbij hij de politici moet smeken ogenschijnlijk “kleine”', maar voor hem levensbelangrijke problemen op te lossen, problemen die in feite niet zouden mogen opduiken of die zichzelf zouden moeten oplossen indien de staat en de administratie naar behoren zouden werken.
Vele politici nestelen zich graag in dit cliëntelisme: hun intuïtie vertelt hun dat ze de mensen op die manier afhankelijk maken. Zo afhankelijk dat zij er bij de verkiezingen niet meer onderuit kunnen om voor de behulpzame politicus te stemmen. De mensen pikken dit niet langer. Deze afhankelijkheid of politieke lijfeigenschap nemen zij niet meer. Zij hebben de politici door:  ze azen op hun stem.
Naast de implosie van de ideologieën en het cliëntelisme is de almacht van drukkingsgroepen, het corporatisme, de derde belangrijke oorzaak voor de afkeer van de mensen voor de politiek. Zij voelen aan dat het niet meer het parlement is, - diegenen die zij hebben gekozen, - die de macht heeft om beslissingen te nemen, maar de belangengroepen. Zij voelen aan dat wat ook de uitslag van de verkiezingen is, er toch niets zal veranderen, omdat achter de schermen van het politieke spektakel “anderen” staan die de touwtjes in handen hebben. Deze “anderen” zijn de drukkingsgroepen. De politici zijn het verlengstuk, de “politieke arm”, geworden van deze organisaties. Deze organisaties, ook zuilen genoemd, bezitten schoolnetten, hospitalen, mutualiteiten, werknemers- en werkgeversorganisaties, socio-culturele verenigingen, banken, reisbureaus en noem maar op. Zij beheren het overheidsapparaat. Zij controleren de staatsbedrijven. Iedere stap die de mens in zijn leven zet, wordt door hen georganiseerd, staat onder hun controle, letterlijk van de wieg tot het graf.
Deze zuilen beheersen grote delen van het maatschappelijk leven. Op zichzelf is daar echter niets op aan te merken. Maar de zuilen worden wel een probleem van zodra ze zich ook met het politieke leven inlaten. Dan worden ze een staat in de staat, die buiten het concept van het algemeen stemrecht en de parlementaire controle valt, met groepen die steeds groter willen worden en meer middelen willen vergaren.
Beetje bij beetje voelen de mensen zich in de steek gelaten. En dat ondanks hun waarschuwingen, keer op keer, bij elke stembusgang. Tot de schok niet meer te vermijden zal zijn.


2

De problemen, waarmee onze moderne samenleving worstelt, files, migrantenrellen, armoede, hooliganisme, werkloosheid, worden in de schoenen geschoven van de mensen: zij zijn schuldig en moeten op hun plaats worden gezet. Files vinden hun oorzaak niet in een gebrekkig openbaar vervoer, maar in een teveel aan auto's. Spanningen tussen de eigen bevolking en de migranten zijn niet te wijten aan het ontbreken van enig beleid, maar aan een foute ingesteldheid van de mensen. Schrijnende armoede is niet het gevolg van een slecht functionerend sociaal systeem, maar van een gebrek aan middelen, van een tekort aan belastinggeld, van fraude. 
De ideeën achter dit alles zijn duidelijk. Het staatsapparaat waarop de zuilen teren, moet intact blijven. De greep van de overheid op het dagdagelijkse leven van de mensen moet ongeschonden gehouden worden. In plaats van de mensen aan te moedigen om zelf hun verantwoordelijkheid op te nemen, worden zij ontmoedigd om nog zelf een inspanning te doen. Van enige zelfredzaamheid of vorm van spontane samenwerking mag geen sprake zijn.
Ondanks het gigantische overheidsapparaat zijn er geen middelen en mensen genoeg om een integere openbare service te verlenen. Niet in de spoorwegstations, op de postkantoren, aan het loket van de autonummerplaten, in de gerechtsgebouwen, de diensten voor ruimtelijke ordening of milieuzaken, voor studiebeurzen, bij de fiscale autoriteiten of de verleners van economische vergunningen. De lijst van dit Belgisch verdriet is eindeloos.


3

De tegenstelling in de Belgische politiek is niet meer een strijd tussen links en rechts, gelovig en niet-gelovig, vrije markt en planeconomie. Welke zin heeft het nog te spreken over links en rechts. Wat is tegenwoordig “links” en wat “rechts”? De zeldzamen die nog pleiten voor een planeconomie en grote interventies van de overheid noemen zich links, waaronder dan “progressief” moet worden verstaan. Eigenlijk is dat een aberratie. Want precies de begrippen “links” en “progressief” werden gebruikt als etiketten voor regimes die gedurende decennia de mens hebben onderdrukt.
En toch. Wie in onze Westerse samenleving de vrije democratie en de vrije economie verdedigt, wordt nog bijna automatisch “rechts” genoemd - hij is afkeurenswaardig want het begrip betekent in feite “reactionair” of gekant tegen de vooruitgang. Voor wat betreft de landen die tot de voormalige Sovjet-Unie behoren, is het eigenaardig genoeg net het tegenovergestelde. Zij die daar zweren bij de vrije  markteconomie heten “links”, ook in onze Westerse berichtgeving. Zij die zich blijven vastklampen aan het communisme heten in al onze nieuwsbulletins steevast de “rechtse conservatieven”.
Wel intact is het onderscheid tussen “gelovig” en “niet-gelovig” gebleven. Deze begrippen behouden ook vandaag nog hun volle betekenis, maar ze beheersen niet meer de politieke strijd. De scheiding tussen Kerk en Staat, tussen religie en politiek, tussen het spirituele en het wereldlijke wordt niet meer betwist. Algemeen wordt aanvaard dat gelovigen ook politiek actief kunnen zijn in partijen die het evangelie of de bijbel niet gebruiken (of misbuiken) als blauwdruk voor een politiek systeem.
Tussen gelovigen en niet-gelovigen hoeft inderdaad geen demarcatielijn meer te liggen. De politieke kloof ligt als dusdanig niet tussen geloof of ongeloof, maar binnen deze “kampen” zelf. Er bestaat geen enkele reden meer om, politiek gesproken, de geesten te laten scheiden door religieuze thema’s.
Het religieuze levensgevoel en de gelijkgezindheid met andere gelovigen staan buiten de politiek. Wie de bevolking politiek nog wil mobiliseren op grond van geloofszaken, staat in feite met lege handen. Hij probeert een kunstmatige tegenstelling op te roepen.
De politiek ontwikkelt zich vandaag volgens een nieuwe breuklijn: deze tussen de mensen die steeds verder vervreemden van de politieke democratie en de meeste politici die nog slechts de emanatie zijn van de partijen en hun zogenaamde achterbannen. Kortom, de zuilen bepalen heden en toekomst van dit land. De mensen weten dit, zij zijn niet dom. Zij voelen instinctmatig aan dat hun invloed en de invloed van diegenen die zij gekozen hebben, nihil is.
Het politieke landschap in ons land moet dan ook gehergroepeerd worden. Er is een partij nodig, die opkomt voor de elementaire rechten en vrijheden van iedereen. Een partij die opkomt voor de leefgemeenschappen die spontaan ontstaan en gegroeid zijn, zoals individu, gezin, familie, buurt, wijk, volk, tegenover de kunstmatige instellingen, zoals staat, overheid, administratie, bureaucratie. Het is niet voldoende dat deze instellingen democratisch gekozen zijn, opdat zij zich mogen aanmeten, voortdurend in de plaats te treden van de mensen en hun leefgemeenschap.
De gemeenschap is de samenleving van de mensen, van de burgers, de burgerlijke maatschappij in de ware zin van het woord. Van zodra de staat zich in de plaats stelt van de gemeenschap is hij niet meer bekwaam de noden van deze laatste te lenigen. De staat die buiten zijn oevers treedt, is een staat die de samenleving verarmt en ontregelt. Dit is de sterke, maar illegale staat.
In deze illegale staat wil de overheid zich met alles en nog wat moeien. Fraude en het stiefmoederlijk optreden ontwikkelen zich ten nadele van het recht en de wettelijkheid. De overheid betuttelt en bemoeit zich zodanig met het leven van de mensen, dat zij het uiteindelijk beu worden.
Egoïsme, het nastreven van het eigenbelang, desnoods ten koste van de medemens, is kenschetsend voor iedere maatschappij die geterroriseerd wordt door een bureaucratische overheid. De open samenleving steunt echter op de individuele vrijheid, op recht, op verantwoordelijkheid, genegenheid, edelmoedigheid en spontane solidariteit, m.a.w. op alles wat de gemeenschap met elkaar verbindt. De illegale staat daarentegen stoelt op bevoogding, afgunst en sociale dwang. Dit is de nieuwe breuklijn.

De nieuwe partij die uit de hergroepering van ons versplinterde politieke krachtenveld geboren wordt, zal integendeel opkomen voor de mensen en de gemeenschap. Een beweging die de mensen opnieuw werkelijk wil vertegenwoordigen. Dit heet: opkomen voor het algemeen belang.
Alleen zo'n beweging kan het alternatief zijn voor de antipolitieke reactie van de mensen. Hun afkeer voor de politieke democratie moet worden omgezet in nieuwe hoop en nieuw vertrouwen. De mensen hebben niets te verwachten van de extremistische en antipolitieke boodschappers.
Wie eerlijk is, weet en zegt het al geruime tijd: wat we nodig hebben is een democratisch georiënteerd en geïnspireerd alternatief dat de mensen opnieuw aan de oppervlakte brengt. Waar het nu om gaat is de negatieve energie om te zetten in een positieve actie door een beweging te vormen van alle mensen die de vrijheid niet vrezen, de verantwoordelijkheid niet schuwen en de solidariteit niet ontlopen. Dit alternatief hoeft geen kleur te hebben: de mensen die het genegen zijn kunnen in soort van samenwerkingsverband een beleidsgeschikt programma samenstellen. 



4

De democratie wint veld over de gehele wereld. Paradoxaal kent de democratie een crisis in de democratieën zelf. Op het ogenblik dat ze op haar hoogtepunt staat, is ze onderhevig aan nog nooit gekende interne spanningen. Het is of zich in onze samenlevingen een sluipend gif verspreidt, dat de democratie niet dadelijk doodt, maar de werking van de instellingen ondermijnt. Corporatisme, cliëntelisme, corruptie en het inhoudsloze politieke debat maken dat de mensen zich massaal afkeren van het openbare leven. Wat baat het zich ervoor te interesseren, zo redeneren zij, wanneer men met hun mening toch geen rekening houdt. De mensen hebben immers het gevoel dat eens de verkiezingen voorbij zijn, de politici hen toch maar als onvolwassen beschouwen. Deze tragische frustratie moet worden weggewerkt. De mensen moeten opnieuw greep krijgen op de democratie, de democratische instellingen en de politici die ze bevolken. Dat is de eerste opdracht.
De mensen moeten opnieuw invloed krijgen op wie in het parlement zal zetelen en wie de dienst in de regering zal uitmaken om wat te beslissen. Nu is dit niet het geval.
Hoeft het dan te verwonderen dat zij zich afkeren van dit willekeurige politieke gezag?

Wat een eerste positief signaal zou kunnen zijn, is het afschaffen van de kopstem of ze in elk geval niet gebruiken om aan de eerst gerangschikte kandidaten een zetel toe te wijzen. Alle kandidaten worden op voet van gelijkheid geplaatst. Wie het meeste stemmen haalt, is gekozen.
Ten tweede moeten de mensen opnieuw greep krijgen op de politiek en de politici. Dit betekent dat de mensen de kans krijgen zelf te beslissen over essentiële punten. Vele politici zijn daartegen gekant. Voor hen is zijn de mensen vrije slaven die “bij contract” (lees verkiezingen), een deel van hun individuele vrijheid en hun persoonlijke rechten hebben afgestaan aan het “algemeen belang” (lees de politiek). Voor hen is het niet wenselijk dat de mensen zelf spreken, beslissen of regeren. Zij worden daar niet toe in staat geacht. Alleen zij die gekozen zijn, hebben het politieke leven in handen. Dit is een visie die de mogelijkheden van de mens miskent.


5

Door de vele communautaire en institutionele compromissen en politieke koopjes die worden gesloten, is ons land onbestuurbaar. De mensen verdwalen in een institutioneel niet meer te ontwarren kluwen. Het regent bevoegdheidsconflicten. De bureaucratische paperassen en de regeldrift nemen zienderogen toe. En in elk geval wordt het bestuur van onze instellingen - en daar was het oorspronkelijk toch om te doen - niet dichter bij de mensen gebracht. Federalisme wordt beschouwd als een wondermiddel tegen communautaire spanningen, daar waar het in de eerste plaats een samenhangende filosofie is om het beleid zo dicht mogelijk bij de mensen te brengen.
Ongetwijfeld zijn er meerdere oorzaken voor het falen van de staatshervorming. De toestand die werd geschapen, waarbij drie gemeenschappen (de Vlaamse, Franstalige en Duitstalige gemeenschap), drie gewesten (Vlaanderen, Brussel, Wallonië) en vier taalgebieden (het Nederlandstalige, Franstalige, Duitstalige en tweetalige taalgebied) tot stand werden gebracht, is een onhoudbare constructie. 
De hervorming van onze instellingen moet radicaal worden overgedaan en totaal anders worden aangepakt. In plaats van steeds maar nieuwe communautaire compromissen te bedenken naar aanleiding van de vorming van een of andere regering, moet er een geheel nieuwe staatshervorming komen.
Een echte, authentieke, doorzichtige federale staat houdt in dat eerst maximale autonomie wordt toegekend aan het bestuursniveau dat het dichtst bij de mensen aanleunt: de steden en gemeenten. Vervolgens aan de gemeenschappen, de deelgebieden van dit land. En tenslotte aan de federale overheid. De federale staat moet slechts op zich nemen wat de overige niveaus samen beslist hebben om over te dragen, of het organiseren van een doorzichtige en omkeerbare solidariteit. Op die wijze wordt een “federalisme van samenwerking” op gang gebracht in plaats van een “federalisme van splitsing, scheuring en confrontatie”, zoals nu het geval is. Ook de rol van de provincies moet in dat kader radicaal worden herzien. In plaats van het zoveelste, overbodige bestuursniveau met zijn eigen belastingen, instellingen, scholen en wegen in stand te houden, moeten zij worden omgevormd tot vrijwillige samenwerkingsverbanden, federaties tussen steden en gemeenten die taken op zich nemen die samen beter en efficiënter kunnen worden beheerd.
Een echte, authentieke, transparante federale staat betekent ook dat elk bestuursniveau zijn eigen inkomsten int en zijn deel van de schuld draagt. Er kan niet langer sprake zijn van dotaties, toegewezen inkomsten of te ristorneren belastingen, zoals nu gebruikelijk is. In een echte federale staat beheert elk van de bestuursniveaus zelf zijn eigen belastingmateries.
In dit kader moeten de deelgebieden ook een gedeelte van de openbare schuld dragen. Het is volkomen onlogisch dat een bestuursniveau eigen bevoegdheden uitoefent en eigen inkomsten heeft, zonder een gedeelte van de openbare schuld te beheren.
Alleen met zo’n radicale aanpak is het mogelijk een eenvoudig en doorzichtig federaal België tot stand te brengen. De gemeenschappen autonomie verschaffen binnen een Belgisch federaal staatsverband, is een kleine stap binnen een bredere internationale ontwikkeling.


6

De lijst van staatsbemoeienissen is eindeloos, ook en vooral in het economische leven. De staat beheert de spoorwegen, de telefoon, het luchtverkeer, het maritiem transport en een aantal banken en spaarkassen. Hij bezit meerdere investerings- en ontwikkelingsmaatschappijen. Hij vervaardigt staal en delft steenkool. Hij participeert in aankoop, productie en distributie van gas of elektriciteit. Hij levert bouw- en exploitatievergunningen af, controleert de prijzen, subsidieert bedrijven, heft belastingen op arbeid en kapitaal. De staat beschikt daartoe over een leger van ongeveer 800.000 man overheidspersoneel, onoverzichtelijk opgedeeld in ministeries, rijksdiensten, scholen, universiteiten, parastatalen, instituten, fondsen, regies, openbare maatschappijen, controlediensten en comités.
Miljarden euro overheidsschuld heeft de Belgische staat na 168 jaar opgestapeld. België bezit daarmee een van de omvangrijkste overheidsschuld van alle westerse geïndustrialiseerde landen. De overheid besteedt jaarlijks miljarden euro uitsluitend aan het betalen van de interesten op de uitstaande schuld. Hierdoor is de fiscale druk in België één van de hoogste van heel de wereld.
Het onvermijdelijk gevolg is een verarming van de staat en een samenleving die steeds meer en meer verkommert. Nu dreigt deze “verpauperde” staat ook de materiële welvaart van ons land te vernietigen. Wij hebben een onbetaalbare verzorgingsstaat en een torenhoge overheidsschuld laten ontstaan.
België zou een paradijs kunnen zijn, indien die schuld niet bestond. 
Eén zaak staat vast. De samenleving heeft minder staat en tegelijk meer regering nodig, minder almacht en meer bekwaamheid. De rol van de staat dient drastisch te worden herzien, de overheidsuitgaven radicaal herschikt.
Vrij snel moet opnieuw een overschot op de begroting worden aangelegd, waarmee de zware erfenis van de overheidsschuld kan worden weggewerkt. Een overschot op de begroting is ook de enige mogelijkheid om te komen tot een drastische inkrimping van de belastingdruk en een diepgaande heroriëntering en herschikking van de overheidstaken, waarbij de regering en de regeerders opnieuw aandacht besteden aan de échte noden en geld vrijmaken voor de essentiële opdrachten van de staat (een beter uitgerust politiekorps, een beter werkend gerechtelijk apparaat, een snellere afhandeling van administratieve dossiers).


7

Met de val van de Muur in Berlijn werd overduidelijk dat een planeconomie niet werkt en ook nooit gewerkt heeft. De planeconomieën konden ook niet werken. Zij miskennen immers de essentie van de menselijke natuur. Wie niet voor zichzelf mag werken, leeft vreugdeloos en zonder ambitie.
De vrije economie daarentegen is een bron van welvaart. Ze eerbiedigt het simpele menselijke verlangen naar emancipatie van zichzelf en van zijn kroost. Hiervoor moet de mens beschikken over de vruchten van zijn arbeid, of toch over een groot deel ervan. De concurrentie dwingt er bovendien toe dat slechts dat geproduceerd wordt waaraan in de samenleving behoefte bestaat. Wie deze wet van vraag en aanbod verwerpt of wie niet efficiënt produceert, verdwijnt uit de markt. De vrije concurrentie zorgt er derhalve voor dat de schaarse middelen op een maximale wijze worden benut. Economische achteruitgang, inflatie of werkloosheid vinden hun oorsprong in het verstoren of het aan banden leggen van de vrije concurrentie.
Overheidssubsidies en hoge belastingen op arbeid en kapitaal remmen de economische ontwikkeling en benadelen het grote publiek. Overheidssubsidies veroorzaken een scheeftrekking van de concurrentie. Grote bedrijven met een lange politieke arm verkrijgen voordelen ten nadele van hun kleinere mededingers. Zware belastingen veroorzaken hoge loon- en investeringskosten, waardoor onze handel en industrie een handicap oplopen. Werknemers en ondernemers worden er bovendien door ontmoedigd om nog meer inspanningen te leveren of nieuwe initiatieven te ontplooien.
Alleen een vrije economie, een economie zonder subsidies, met lage belastingen en een soepele loonvorming kunnen nieuwe welvaart creëren. Alleen een vrije economie laat toe dat nieuwe, bij uitstek kleine en middelgrote initiatieven aan de oppervlakte komen, hetgeen de enige waarborg is tegen economische achteruitgang en voor een verdere toename van de groei en de tewerkstelling.
De vrije economie, gekoppeld aan de politieke democratie, is ook de oplossing voor het milieuvraagstuk. De ecologische beweging stelt weliswaar de “vooruitgang” in vraag. De “vooruitgang” zou de mens ook ongelukkig maken. Bestaat de oplossing erin de vooruitgang en technologische vernieuwing stop te zetten? Bijna niemand zal daar ja op antwoorden.
Hoe we het ook bekijken, het ecologisch vraagstuk moet op een andere manier worden aangepakt dan door het aan banden leggen van de economische vooruitgang en de technologische vernieuwing. In plaats van terug te keren naar het verleden of de toestand te bevriezen, moet de aantasting van de natuurlijke omgeving worden bestreden door de vrije economie, de politieke democratie en de vooruitgang zelf waarvoor zij samen kunnen zorgen. Alleen dan zal de producent er zorg voor dragen dat er geproduceerd wordt zonder het leefmilieu aan te tasten.
Eens de welvaart toeneemt, groeit ook het verlangen van de mensen naar inspraak, naar medezeggenschap, naar deelname aan de macht.
De vrije economie is ook het beste wapen tegen maatschappelijke fenomenen als criminaliteit, corruptie, maffia, bendevorming. Hoe meer een samenleving zich op basis van een vrije economie moderniseert, hoe minder de mensen afhankelijk blijven van “tribale” verbanden en zekerheden, waarop de georganiseerde misdaad stoelt.


8

De feiten kunnen niet geloochend worden. Van een werkelijk sociaal beleid, van echte solidariteit kan vandaag nauwelijks sprake zijn. Het is veeleer een valse solidariteit. Nog steeds leven tienduizenden mensen in mensonwaardige omstandigheden, in verkrotte woningen, met schamele bestaansminima, zonder scholing, zonder opleiding.
Hoe kan het dat wij ieder jaar meer dan duizend miljard aan sociale zekerheid besteden, zonder dat zij die het meest hulpbehoevend zijn daadwerkelijk geholpen worden? Waar ligt de oorzaak voor dit falen? De oorzaak ligt in het  feit dat er veel te weinig overblijft om de echte behoeftigen, de zogenaamde vierde wereld, daadwerkelijk ter hulp te komen. Bovendien raken de echte behoeftigen niet over de bureaucratische en reglementaire hindernissen die de toegang tot de sociale voorzieningen versperren. Uiteindelijk zijn de enige winnaars de zuilen die in het systeem optreden als verdelingsfondsen. Hun macht en hun invloed op het leven van de mensen is hierdoor zo mogelijk nog groter geworden dan deze van de staat en de administratie. Met solidariteit heeft dit alles niets meer te maken, hoewel het nog zo wordt verkocht. De mensen hebben het echter stilaan door. Zij zien ook de verpaupering en de verkrotting. Zij kennen zelf in hun buurt of in hun straat mensen die in nood leven, die het met minder dan niets moeten stellen, terwijl anderen, die het niet nodig hebben, royaal van de sociale zekerheid of van de werkloosheidsuitkeringen genieten.
Aan de zwakste mensen moet, in plaats van een aalmoes zoals dat nu het geval is, een volwaardig inkomen ter hand worden gesteld. Dit inkomen moet voldoende hoog zijn om in menswaardige omstandigheden te kunnen leven. Aan hen die een onvoldoende inkomen hebben, moet de overheid een woon-, gezondheids- of pensioenkrediet toekennen. Een reëel sociaal beleid voeren en de armoede bannen uit onze samenleving, vergt dus niet dat de overheid zelf de sociale voorzieningen organiseert of sociale kazernes bouwt, maar wel dat de overheid erover waakt en er zorg voor draagt dat de zwaksten de middelen in handen krijgen om zelf de elementaire voorzieningen te kunnen aanschaffen. Een reëel sociaal beleid voeren, betekent ook dat het gebrek aan verantwoordelijkheid van sommigen niet zomaar op de gemeenschap kan worden afgewenteld.
Dat de gemeenschap een sociaal beleid voert, houdt geenszins in dat men zijn eigen verantwoordelijkheid kan ontvluchten of zijn plicht kan afkopen. Een echt sociaal beleid zal ook meer oog moeten hebben voor de alsmaar groter wordende groep van ouderen, bejaarden, de hulpbehoevende gepensioneerden, verspreid over honderden rust- en verzorgingsinstellingen. Net zoals er ook meer aandacht zal moeten besteed worden aan hen die zich, dag in dag uit, met de zieken, de bejaarden, de mentaal en fysiek gehandicapten bezighouden. De lonen die vandaag worden uitbetaald aan mensen die hun leven wijden aan het bijstaan en verzorgen van vooral ouderen waar nog nauwelijks door het gezin of de familie naar omgekeken wordt, moeten drastisch worden verhoogd.


9

Verdraagzaamheid! Neen aan het racisme! Stop het fascisme! Dit zijn slogans die dateren uit een ander tijdperk en nu voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog opnieuw massaal worden gescandeerd. Zij zijn gericht tegen de opkomst van het nieuwe extremisme. Wat gaat er mis? Vanwaar dit nieuwe extremisme? Hoe het te stoppen? Want één zaak is zeker, deze kanker moet worden gestopt.
In een wereld die razendsnel evolueert en waar de zekerheden van gisteren wegsmelten, voelen velen zich verloren en vertwijfeld. Ze hebben de veranderingen niet verteerd, hun horizon wankelt.
Het vijandbeeld dat het Westen er gisteren nog op nahield, “het rode gevaar”, is omgeslagen in samenwerking en een begin van vriendschap. België is grondwettelijk en economisch in crisis geraakt. Onze steden zijn na de fusies van de jaren zeventig, groter en killer geworden. Ook de buurt, de wijk, de straat waarin we leven, hebben een ander gezicht gekregen.
Wie slaagde in het leven is vertrokken, gaan wonen buiten de stad. Wie minder geluk had, bleef in de stadskern: soms in grauwe wijken met veel verkrotte huizen en omgeven door vreemdelingen die we migranten zijn gaan noemen. In zo'n wereld overleven vergt een sterk bewustzijn, een diep besef van de eigen identiteit. En velen bezitten die niet. Het zijn zij die ten prooi vallen aan het nieuwe extremisme, het nieuwe “houvast” tegenover de onzekere toekomst. Het houvast te behoren tot een groep, een volk of een ras. Wat er fout gaat, is de schuld van de andere groep, de rivaliserende clan, het ingeweken volk. Wie nog het vertrouwde uiterlijk en gedrag vertoont van de eigen groep, wordt getolereerd, de rest niet.
De vraag is natuurlijk: hoe deze toestand verhelpen? Volstaat het de bevolking in te delen in een goede en een kwade helft, racisten en niet-racisten, verdraagzamen en intoleranten? Komen we er zo uit? Of bereiken we hierdoor niet net het tegenovergestelde? Het antwoord is niet eenvoudig.
Op het eerste zicht is de keuze die men ons vandaag voorhoudt, erg simpel. Het is een keuze pro of contra de zogenaamde multiculturele samenleving. Het rechtse extremisme stelt dat zo'n samenleving niet mogelijk is en dat de vreemdelingen uitgeprocedeerd moeten worden. Anderen vinden het tegendeel. Uiteenlopende culturen kunnen ook in één samenleving vreedzaam naast elkaar bestaan. Het is puur een kwestie van ingesteldheid en van opvoeding.
Is het ook de juiste keuze? Bestaat er ergens ter wereld één zogenaamde multiculturele samenleving? En bestaat er ergens op deze aardbol één moderne samenleving die geen etnische invloeden van buitenaf heeft ondergaan? Neen, het ene noch het andere bestaat. Er zijn wel landen waar verschillende volkeren of meerdere religies naast elkaar gedijen, maar iedere keer is er een gemeenschappelijke band, één cultuur, één gemeenschappelijk verleden dat geschiedenis heet. Het is echter dwaas te beweren dat een moderne samenleving kan overleven zonder invloeden van buitenaf. De keuze tussen een multicultureel samenlevingsmodel of een massale terugkeer van vreemdelingen naar hun land van herkomst is een simplisme.
Is er echter een andere keuze? Is er een derde weg? Ja. Het is de moeilijke, de aartsmoeilijke weg van de “inburgering” om het met een eenvoudig woord te zeggen. Het gaat erom, dat de  - overwegend islamitische migranten - de bij ons geldende levenswijze en waarden aanvaarden.
Het naast elkaar leven van culturen en godsdiensten in West-Europa kan natuurlijk, maar dan wel met eerbiediging van de waarden die ten grondslag liggen aan onze beschaving en die hun uitdrukking vinden in de elementaire rechten en vrijheden die in onze grondwet opgenomen en gewaarborgd zijn.
De vrijheid van godsdienstbeleving is een van de fundamentele vrijheden in de vrije democratie. Van zodra de islam echter de staat en de samenleving wil ordenen overeenkomstig haar morele beginselen en haar opvatting over wat goed en kwaad is, wordt de grens van de verdraagzaamheid overschreden. Wij moeten onze waarden intact houden: de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienstbeleving, de gelijke behandeling van man en vrouw, het pluralisme, de scheiding van Kerk en Staat. Deze waarden doen aanvaarden en er naar laten leven ook is de weg van de “inburgering” die moet worden bewandeld.
Zij die desondanks bij het integrisme en fundamentalisme willen blijven, moeten de kans krijgen terug te keren naar hun land van herkomst. Tegelijkertijd onderstelt de “inburgering” ook een onverbiddelijke houding tegenover de illegale migratie en een snellere afhandeling van de aanvragen van vreemdelingen die Belg willen worden of van asielzoekers.
Omdat onze samenleving ook niet alle vluchtelingen, politieke en economische, een onderdak kan verschaffen, moeten wij ons concentreren op die mensen uit andere continenten, die wegens hun politieke overtuiging worden vervolgd en voor wie het Westen het enige toevluchtsoord is. Uiteindelijk zullen de migratiestromen tot stilstand komen wanneer daar ter plaatse welvaart tot stand komt. Dit veronderstelt de verbanning van het protectionisme en het opzetten van een echte vrije wereldhandel.


10

De scheiding tussen religie en politiek en het feit dat de politieke krijtlijnen niet meer getrokken worden op basis van een geloofsovertuiging is nu een algemeen aanvaard principe. Het stoelt op de onmogelijkheid de staat tegelijkertijd te doen gehoorzamen aan twee verschillende bronnen van gezag: het wereldlijke en het kerkelijke. De scheiding tussen religie en politiek betekent echter niet dat er geen kerkelijk gezag kan bestaan. Deze scheiding houdt enkel in dat de staat neutraal moet zijn ten opzichte van wie wel en niet gelovig zijn. Deze scheiding tussen religie en politiek houdt geen antiklerikalisme in, m.a.w. geen overdracht aan de staat of aan een ander wereldlijk gezag van het monopolie in het denken. De scheiding tussen religie en politiek houdt integendeel in dat de overheid garant staat voor het pluralisme, zowel op het vlak van de religieuze beleving en het onderwijs als op dat van de benadering van de ethische vraagstukken.
De wetgeving (strafrecht, burgerlijk recht) moet de weerslag of de vertaling zijn van de grote waarden en van de overeenstemmende elementaire rechten en vrijheden zoals die sinds eeuwen zijn geëvolueerd en met onze samenleving vergroeid. De wetgeving moet de langzame ontwikkeling volgen, die zich in de gemeenschap voordoet. Ze mag er niet op vooruit lopen en evenmin nahinken. Een aanpassing van de wetgeving aan de zich wijzigende opvattingen moet steeds behoedzaam gebeuren, m.a.w. slechts nadat men er zich van heeft vergewist dat het overgrote deel van de burgers de nieuwe opvatting beleeft en deelt.
Dit is zeker het geval wanneer het gaat om ethische vraagstukken. Bij de aanpassing van de wetgeving omtrent de ethische kwesties zal elk lid van de wetgevende macht zelf op basis van zijn eigen geweten moeten oordelen in hoeverre de nieuwe wetsbepaling weergeeft wat naar zijn mening in de gemeenschap leeft. Anderzijds mogen ethische vraagstukken, door de staat niet worden bevoordeeld of gepropageerd, in welk onderdeel ook van haar beleid, sociaal of cultureel. De beleving van ethische waarden is dus een strikt persoonlijke zaak, die de overheid in de ene of in de andere richting mag sturen. In zoverre de wetgeving een ethisch of moreel concept behoeft, moet zij altijd zo dicht mogelijk aansluiten bij wat het overgrote deel van de burgers denkt en voelt.
Ook in de opvoeding van onze kinderen, het onderwijs dus, moet de overheid een strikt neutrale houding aannemen. Het hele onderwijs draait vandaag nog altijd rond de belangen van de grote onderwijsnetten. In plaats van deze netten te subsidiëren zou de overheid rechtstreeks de ouders moeten subsidiëren.
Onderwijs is natuurlijk niet “gratis”. Het wordt door iedereen betaald via de belastingen. Het zou veel socialer zijn en heel wat meer kinderen van werklozen en arbeidersgezinnen naar de hogere school of de universiteit halen, indien degenen die over een voldoende inkomen of vermogen beschikken, zelf een deel van de financiële verantwoordelijkheid voor de opleiding van hun kinderen zouden opnemen.
Het beheer over de scholen, vrije of gemeenschapsscholen, moet opnieuw in handen worden gegeven van de inrichtende machten en de ouders. De rol van de onderwijsbureaucratie moet daarbij worden beperkt tot het bepalen en het controleren van de minimale voorwaarden die vereist zijn voor het afleveren van het diploma. Voor het overige moeten de scholen volledig vrij zijn om zelf kunnen beslissen welke types, richtingen of projecten er worden aangeboden.


11

De nieuwe breuklijn dwingt tot een hergroepering van de politieke krachten in Vlaanderen. Tenzij wij ons neerleggen bij het extremisme en de antipolitiek, is er een wisseloplossing nodig voor de klassieke machts- en standenpartijen. Het moet een opbouwend en begeesterend alternatief worden. Een hergroepering van al diegenen, binnen of buiten de politiek, die opnieuw voorrang willen geven aan de mensen, is onafwendbaar. Vrij denkende democraten in dit land, verspreid over verschillende politieke partijen of gewoon buiten de politieke arena blijven staan, moeten zich (her)groeperen.
Een partij die opnieuw echt aandacht wil besteden aan en oplossingen wil zoeken voor de verzuchtingen en de verwachtingen van de mensen.
Welke klassieke partij komt hiervoor in aanmerking? Dit is niet de juiste vraag? Welke partij kan met de zuilen en hun organisaties, die aan haar worden gelinkt, nieuwe afspraken maken, met als principe: geen inmenging in of vermenging met de politiek? Wat niet betekent dat de zuilen (zoals hierboven opgesomd) monddood worden gemaakt. Hun standpunten, ideeën en voorstellen blijven discussiestof.      

Thierry Deleu



Geen opmerkingen: