Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

21 oktober 2011

GASTDICHTER: MARK MEEKERS




Mark Meekers (Marcel Rademakers)
Studeerde Moderne geschiedenis (KU Leuven). Hij schreef kortverhalen, essays, recensies, publiceerde 21 dichtbundels, 1 roman, 1 schildersmonografie en stelde 27 bloemlezingen en verzamelbundels samen. Hij zat in de redactie van tal van tijdschriften, publiceerde in vele kranten en literaire tijdschriften in Nederland en Vlaanderen, was voorzitter van talrijke poëziewedstrijden. Hij richtte het Oost-Brabants dichterscollectief Mengmettaal op (1991)waarvan hij tot 2006 voorzitter was, is voorzitter van de Nederlands-Vlaamse literaire Vereniging Concept. Hij was de eerste dorpsdichter van Doel (2007-2009), was poëzie-ambassadeur van Vlaams-Brabant (2009). Zijn literair werk viel meer dan 140 maal in de prijzen: “Hugo Claus en Mark Meekers zijn de meest bekroonde Vlaamse dichters” (De Standaard/Poëziekrant). Zijn visuele poëzie en beeldpoëmen maken de brug naar het beeldend werk van Marcel Rademakers (echte naam). Hij is stichtend lid van de internationale groep “Lumen Numen”, richtte “Fusion, artistes peintres du Sud-Ouest” (Frankrijk) op. Zijn visie op kleur, licht, ruimte leidde tot de theorie van het intensivisme. Hij hield 160 (Individuele en groeps-) tentoonstellingen o.a. in België, Nederland en Frankrijk.


           AANLEGSTEIGER

AQUA ALTA (BARCAROLLE I)

jij wou Venetië zien uit al je ogen, zinken,
verrijzen. hoe idyllisch steenpest wordt,
gevels zich aan aardkleur hechten om ook
het land wat te gunnen. het water staat

de riolen aan de mond, palazzo’s trekken
zich aan de meerpalen op. nergens is
vergaan serener dan hier. een sirene,
opgebaard verdronken op de grens van

vloeibaar en onvast. een boom verschuift
schaduwvlekken als schijven op ‘n damspel.
tijd valt in het water. wij hebben als zwem-
vest slechts illusies en triomfantelijke

trompe-l’oeils, vergapen ons ademloos
aan celestijnse gewelven waar Tiepolo
een vrouwenbeen achterliet in een wolk.
wie schimmen najaagt vindt zich hier terug.


OVERSTEEK (BARCAROLLE II)

de gondeliers striemen met hun roeispanen
het water, altijd nog dreggend naar
verdronken prinsessen. dure vingernagels
strooien brood voor nieuwsgierige vissen.

welke kleur heeft amorce en amore als
Venetië blakert, een zoen weerspiegelt
in het kanaal, het avondvalt in het eier-
schaalwit van je ogen? Turner vindt

antwoord in verleptroze waterverfdozen.
de duiven op San Marco (allen ongeringd)
slaan het in de wind. in de stegen, eng
als een regenscherm, spartelt Casanova

nog na in de vingers, ga ik gondelieren
in jou, sneuvelen op jouw veld van eer
naast Byrons heup. Onze-Lieve-Vrouw
der Mirakelen bewaart de bruidssluier.

            

FONDAMENTA ZATTERE (BARCAROLLE III)

op een kaapstander met de Nono’s in
de rug. (vader, tintenraper, schilder van
‘n appel en een ei). zoon Luigi, geluiden-
schraper, zag kleur in ruis of duivengeruis,

spitste oren voor de grijze stem der dingen.
gondola, gondola, alilaguna, krakend
staketsel, het briesen van een gevleugelde
leeuwenvlag, ingehouden ingezouten stilte,

zonder argwaan opgeraapt. alles is collage
van edelsteen en ster, drab en verguldsel,
verse stappen en heimwee, die bedorven
adem uit het Allerheiligenkanaal. de zee

drentelt met danspasjes over de drempel
van de Santa Maria, knielt voor het kruis.
ik, outsider, buitenkerkelijke randfiguur,
ben blij met twee tortels in het linkerraam.

           SERENISSIMA (BARCAROLLE IV)

volg mij. loop verloren. los elke knoop.
zweef. je bent aalscholver, frutti di mare,
bloedende vis, oogsteen uit de mozaïek
van het Palazzo Barberigo. de plassen

archiveren je stappen. snij spitsbogen
met gouden zakmes, spiegel je tureluurs
in muranovazen en etalageglas. stop!
er wordt gefilmd: de RAI omnipotens!

de brug der zuchten kromt haar rug onder
zoveel stroperig elisir d’amore. de avond
is een opera, vleermuizen tot engelen om-
getoverd, gondels weer gelakte zwanen.

de maan loopt leeg in het zilveren kanaal
(una furtiva lagrima). leeuwen sluipen
van hun voetstuk. de stad kust zo expliciet
vergankelijkheid dat ze bijna eeuwig wordt.

           
OVERSTAG (BARCAROLLE V)

ik stap onder andere koepels andere
eeuwen binnen, studeer de gewiekste
knepen der onsterfelijkheid. de magneten,
de schildersgrapjes nodig om munt uit

de bankierslade te slaan, gouden genade
uit de hemel over opdrachtgevers te laten
rinkelen. gezichten met het vleierigste penseel
gestreeld, blonde snor opgekruld, de heiligen,

geprezen als echte neven. ijdelheid met
de brokaten mantel der liefde bedekt. maar
daar in die paarse klad is Veronese eindelijk
zichzelf, straalt het echte mirakel, raakt

de kleur het Andere aan. het gewelf werpt
hoge ogen, waar ik nekkramp voor trotseer.
daar opent de schilder verlangen en blauwe
verten, kuilen om voor de angst te schuilen.


WINTERLICHT (BARCAROLLE VI)

de lagune hardt uit tot winterse dansvloer.
            vaporetto’s vechten tegen sneeuwvlokken.
            wittebroodsdagen. wandelaars worden spaar-
            zaam met hun schaduw, rieken naar koffie en

sigaar. putti’s bengelen aan hun druipneus.
alles vernevelt - caprice des dieux - overkanten
vallen weg. grenzen wijken, de gehangenen
van de piazzetta dwalen rond. achter de ramen

huiselijkheid en dagelijkse commedia dell’arte.
de rede drijft af. ontboezemingen op de Ponte
delle tette. carnavalsmaskers lakken de lippen
zwart om hun liefdesbeet dodelijker te plaatsen.
               
het eerste onkruid tussen de stenen en wild-
zwaaiende boeien. water tongzoent de kielen.
gondels, glamour en glitter steigeren. Monteverdi
laat weer de nachtegalen in zijn madrigalen los.



TE WATER (BARCAROLLE VII)

dwarrelende veren van een uiteengevallen
duif. of is het een kunstboek waarin de zee-
wind lichtjes bladert? Peggy kijkt van tussen
de hondenrestjes met gekonfijte ogen toe.

hoelang drijven stenen? staan aan lager
wal gesukkelde palazzi nog recht, dragen
ezelsbruggen voorverpakte toeristen, staan
kapiteins en courtisanes nog acrobatisch

op hun kop in het sloerige Canal Grande-
water? het spoelt façades, vissenkoppen
verbrande stemmen uit de Fenice mee.
Venetië is luchtspiegeling, femme fatale

voor wiens schoot Byron zich te pletter zwom,
Hemingway zich whiskydronken vergooide,
Monet al zijn ogen gaf. verschaalde glans,
heimwee waaruit schoonheid geweven is.

            
OP DRIFT (BARCAROLLE VIII)

er zijn vele venetiën. elk oog het zijne
en nog blik tekort. gouden en blauwe en
lila toverlantaarntaferelen in Couperus’
pupillen. het fijn besnaarde heeft het

met Vivaldi aan de strijkstok. tot de droom
wordt uitgekleed, het knaaglied van ratten,
schimmels en schimmen ondraaglijk wordt.
gemis te prominent aanwezig. dan rukt

carnaval de maskers af, vertederen harten
tot mollusk, worden geliefden weer van
vlees en overvloed, dopen rozen in bloed.
de kwallen branden, de golfjes barcarollen.

schommelende pleinen hervinden het even-
wicht, water likt wonden, de spoken uit de
fresco’s vinden zich in de overlevenden terug.
het verleden mismeestert grandioos.
           

KLEUR BEKEND (BARCAROLLE IX)

meer Venetianen in de wolken dan op
begane grond. schilders deelden kwistig
vleugels uit, hingen engelen als haringen
in de gewelven. overvloedig waterverf

op kalk: Veronese, Tintoretto, chocolatine
en overal karmijn voor Venetiaans rood
verkocht. de schildluizen kropen elders.
heipalen rotten weg onder de zekerheden.

geen been op vaste grond, slechts vloeren
van vloeistof. ik drink met de oude Noach
van het Dogenpaleis tot de wijnkom ons uit
de handen valt. hoelang trekken de stoeten

van hovelingen uit de Hof van Eden hier nog
voorbij? krijgen wij op dit oeverloos vergaan:
eloge, elegie en hemel als repliek? we hebben
een prachtige, onnavolgbare leugen gemeen.
           

SCIAROSCURO (BARCAROLLE X)

confrontatie van steen, vlees en H2 0.
écriture automatique van golfjes, klokken-
torens die doorleunen op hun slapend been.
loden koepels onder één hoedje spelend

met de hemel. droge hoest in Café Florian.
de schaduwen heimelijk van hun wandelaars
losgeweekt. achter de schetsboeken van
de ramen wordt bemind en uniek gestorven.

Chairoon drijft de gondel, levert zijn vracht
voor inschuifgraf of knekelnis. cypressen
noteren de namen. die schoonheid zochten
liggen hier voor dood, geven hun stem door

aan de veldvogels, hun blik aan de bloemen.
zo overtreffen zij zich en wordt de dood hier
zelf begraven. aan de overkant verdubbelen
de straatlantaarns hun licht in de kanalen.


            Mark Meekers

Geen opmerkingen: