Mark Meekers (Marcel Rademakers)
Studeerde
Moderne geschiedenis (KU Leuven). Hij
schreef kortverhalen, essays, recensies, publiceerde 21 dichtbundels, 1 roman,
1 schildersmonografie en stelde 27 bloemlezingen en verzamelbundels samen. Hij
zat in de redactie van tal van tijdschriften, publiceerde in vele kranten en
literaire tijdschriften in Nederland en Vlaanderen, was voorzitter van talrijke
poëziewedstrijden. Hij richtte het Oost-Brabants dichterscollectief Mengmettaal
op (1991)waarvan hij tot 2006 voorzitter was, is voorzitter van de
Nederlands-Vlaamse literaire Vereniging Concept. Hij was de eerste dorpsdichter
van Doel (2007-2009), was poëzie-ambassadeur van Vlaams-Brabant (2009). Zijn
literair werk viel meer dan 140 maal in de prijzen: “Hugo Claus en Mark Meekers zijn de meest bekroonde Vlaamse dichters”
(De Standaard/Poëziekrant). Zijn visuele poëzie en beeldpoëmen maken de brug
naar het beeldend werk van Marcel Rademakers (echte naam). Hij is stichtend lid
van de internationale groep “Lumen Numen”,
richtte “Fusion, artistes peintres du
Sud-Ouest” (Frankrijk) op. Zijn visie op kleur, licht, ruimte leidde tot de
theorie van het intensivisme. Hij
hield 160 (Individuele en groeps-) tentoonstellingen o.a. in België, Nederland
en Frankrijk.
AANLEGSTEIGER
AQUA ALTA (BARCAROLLE I)
jij wou
Venetië zien uit al je ogen, zinken,
verrijzen.
hoe idyllisch steenpest wordt,
gevels zich
aan aardkleur hechten om ook
het land wat te
gunnen. het water staat
de riolen aan
de mond, palazzo’s trekken
zich aan de
meerpalen op. nergens is
vergaan
serener dan hier. een sirene,
opgebaard
verdronken op de grens van
vloeibaar en
onvast. een boom verschuift
schaduwvlekken
als schijven op ‘n damspel.
tijd valt in
het water. wij hebben als zwem-
vest slechts
illusies en triomfantelijke
trompe-l’oeils,
vergapen ons ademloos
aan
celestijnse gewelven waar Tiepolo
een
vrouwenbeen achterliet in een wolk.
wie schimmen
najaagt vindt zich hier terug.
OVERSTEEK (BARCAROLLE II)
de gondeliers
striemen met hun roeispanen
het water, altijd
nog dreggend naar
verdronken
prinsessen. dure vingernagels
strooien
brood voor nieuwsgierige vissen.
welke kleur
heeft amorce en amore als
Venetië
blakert, een zoen weerspiegelt
in het kanaal,
het avondvalt in het eier-
schaalwit van
je ogen? Turner vindt
antwoord in
verleptroze waterverfdozen.
de duiven op
San Marco (allen ongeringd)
slaan het in
de wind. in de stegen, eng
als een
regenscherm, spartelt Casanova
nog na in de
vingers, ga ik gondelieren
in jou,
sneuvelen op jouw veld van eer
naast Byrons
heup. Onze-Lieve-Vrouw
der Mirakelen
bewaart de bruidssluier.
op een
kaapstander met de Nono’s in
de rug. (vader,
tintenraper, schilder van
‘n appel en
een ei). zoon Luigi, geluiden-
schraper, zag
kleur in ruis of duivengeruis,
spitste oren
voor de grijze stem der dingen.
gondola,
gondola, alilaguna, krakend
staketsel, het
briesen van een gevleugelde
leeuwenvlag,
ingehouden ingezouten stilte,
zonder
argwaan opgeraapt. alles is collage
van edelsteen
en ster, drab en verguldsel,
verse stappen
en heimwee, die bedorven
adem uit het Allerheiligenkanaal.
de zee
drentelt met
danspasjes over de drempel
van de Santa
Maria, knielt voor het kruis.
ik, outsider,
buitenkerkelijke randfiguur,
ben blij met
twee tortels in het linkerraam.
SERENISSIMA
(BARCAROLLE IV)
volg mij.
loop verloren. los elke knoop.
zweef. je
bent aalscholver, frutti di mare,
bloedende vis,
oogsteen uit de mozaïek
van het
Palazzo Barberigo. de plassen
archiveren je
stappen. snij spitsbogen
met gouden
zakmes, spiegel je tureluurs
in
muranovazen en etalageglas. stop!
er wordt
gefilmd: de RAI omnipotens!
de brug der
zuchten kromt haar rug onder
zoveel stroperig elisir d’amore. de avond
is een opera,
vleermuizen tot engelen om-
getoverd,
gondels weer gelakte zwanen.
de maan loopt
leeg in het zilveren kanaal
(una furtiva lagrima). leeuwen sluipen
van hun voetstuk.
de stad kust zo expliciet
vergankelijkheid
dat ze bijna eeuwig wordt.
OVERSTAG (BARCAROLLE V)
ik stap onder
andere koepels andere
eeuwen
binnen, studeer de gewiekste
knepen der onsterfelijkheid.
de magneten,
de schildersgrapjes
nodig om munt uit
de
bankierslade te slaan, gouden genade
uit de hemel
over opdrachtgevers te laten
rinkelen.
gezichten met het vleierigste penseel
gestreeld,
blonde snor opgekruld, de heiligen,
geprezen als
echte neven. ijdelheid met
de brokaten
mantel der liefde bedekt. maar
daar in die
paarse klad is Veronese eindelijk
zichzelf,
straalt het echte mirakel, raakt
de kleur het
Andere aan. het gewelf werpt
hoge ogen,
waar ik nekkramp voor trotseer.
daar opent de
schilder verlangen en blauwe
verten,
kuilen om voor de angst te schuilen.
WINTERLICHT
(BARCAROLLE VI)
de lagune hardt uit tot winterse dansvloer.
vaporetto’s vechten tegen sneeuwvlokken.
wittebroodsdagen. wandelaars worden spaar-
zaam met hun schaduw, rieken naar koffie en
vaporetto’s vechten tegen sneeuwvlokken.
wittebroodsdagen. wandelaars worden spaar-
zaam met hun schaduw, rieken naar koffie en
sigaar. putti’s
bengelen aan hun druipneus.
alles vernevelt - caprice des dieux -
overkanten
vallen weg.
grenzen wijken, de gehangenen
van de
piazzetta dwalen rond. achter de ramen
huiselijkheid
en dagelijkse commedia dell’arte.
de rede
drijft af. ontboezemingen op de Ponte
delle tette.
carnavalsmaskers lakken de lippen
zwart om hun liefdesbeet
dodelijker te plaatsen.
het eerste
onkruid tussen de stenen en wild-
zwaaiende
boeien. water tongzoent de kielen.
gondels,
glamour en glitter steigeren. Monteverdi
laat weer de
nachtegalen in zijn madrigalen los.
TE WATER (BARCAROLLE VII)
dwarrelende
veren van een uiteengevallen
duif. of is
het een kunstboek waarin de zee-
wind lichtjes
bladert? Peggy kijkt van tussen
de
hondenrestjes met gekonfijte ogen toe.
hoelang
drijven stenen? staan aan lager
wal gesukkelde
palazzi nog recht, dragen
ezelsbruggen voorverpakte
toeristen, staan
kapiteins en
courtisanes nog acrobatisch
op hun kop in
het sloerige Canal Grande-
water? het spoelt
façades, vissenkoppen
verbrande stemmen
uit de Fenice mee.
Venetië is
luchtspiegeling, femme fatale
voor wiens schoot
Byron zich te pletter zwom,
Hemingway zich
whiskydronken vergooide,
Monet al zijn
ogen gaf. verschaalde glans,
heimwee
waaruit schoonheid geweven is.
OP DRIFT (BARCAROLLE VIII)
er zijn vele
venetiën. elk oog het zijne
en nog blik
tekort. gouden en blauwe en
lila
toverlantaarntaferelen in
Couperus’
pupillen. het
fijn besnaarde heeft het
met Vivaldi
aan de strijkstok. tot de droom
wordt
uitgekleed, het knaaglied van ratten,
schimmels en
schimmen ondraaglijk wordt.
gemis te
prominent aanwezig. dan rukt
carnaval de
maskers af, vertederen harten
tot mollusk,
worden geliefden weer van
vlees en
overvloed, dopen rozen in bloed.
de kwallen
branden, de golfjes barcarollen.
schommelende
pleinen hervinden het even-
wicht, water
likt wonden, de spoken uit de
fresco’s
vinden zich in de overlevenden terug.
het verleden
mismeestert grandioos.
KLEUR
BEKEND (BARCAROLLE IX)
meer
Venetianen in de wolken dan op
begane grond.
schilders deelden kwistig
vleugels uit,
hingen engelen als haringen
in de
gewelven. overvloedig waterverf
op kalk: Veronese,
Tintoretto, chocolatine
en overal karmijn
voor Venetiaans rood
verkocht. de
schildluizen kropen elders.
heipalen rotten weg onder de zekerheden.
geen been op vaste
grond, slechts vloeren
van
vloeistof. ik drink met de oude Noach
van het
Dogenpaleis tot de wijnkom ons uit
de handen
valt. hoelang trekken de stoeten
van hovelingen
uit de Hof van Eden hier nog
voorbij? krijgen
wij op dit oeverloos vergaan:
eloge, elegie
en hemel als repliek? we hebben
een prachtige, onnavolgbare leugen gemeen.
SCIAROSCURO
(BARCAROLLE X)
confrontatie
van steen, vlees en H2 0.
écriture
automatique van golfjes, klokken-
torens die
doorleunen op hun slapend been.
loden koepels
onder één hoedje spelend
met de hemel.
droge hoest in Café Florian.
de schaduwen heimelijk
van hun wandelaars
losgeweekt. achter
de schetsboeken van
de ramen
wordt bemind en uniek gestorven.
Chairoon
drijft de gondel, levert zijn vracht
voor
inschuifgraf of knekelnis. cypressen
noteren de
namen. die schoonheid zochten
liggen hier
voor dood, geven hun stem door
aan de
veldvogels, hun blik aan de bloemen.
zo
overtreffen zij zich en wordt de dood hier
zelf
begraven. aan de overkant verdubbelen
de
straatlantaarns hun licht in de kanalen.
Mark Meekers
Geen opmerkingen:
Een reactie posten