Zaterdag 11 november. Wapenstilstand.
Ik spring over grachten, klauter over balies, sluip onder prikkeldraden. Links en rechts zwoegen kameraden door het modderige veld, op één rechte lijn, over een breedte van wel tweehonderd meter. Vooruit! Vooruit! Af en toe valt er een schot. Telkens weer een harde, droge knal die openspat tegen de stilte van het land. In de verte wenkt de kerktoren van Pollinkhove. Daar trouwden pa en ma, 59 jaar geleden. Nog even volhouden, dan zijn we aan de rand van het dorp. Hijgen. Mijn enige wapen is een stok, in mijn rechterhand. En links draag ik twee, nog warme hazen. Ze wegen als lood.
Op de begrafenismaaltijd van mijn vader, 29 september, nodigde nonkel Robert mij uit op de grote klopjacht van zijn zoon Steven. Nonkel Robert is de broer van mijn moeder. Hij is ook mijn dooppeter. Zeventien maanden eerder nam mijn familie afscheid van mama. Ze was 79, stierf na tien maanden ellendige strijd. Papa volgde haar, niet eens anderhalf jaar later. Hij was 90, is uitgegaan als een kaarsje. De oude krijger was moe. Zo was ik mijn beide ouders kwijt, in geen tijd. Dat is onwezenlijk, ondanks een normale sterfleeftijd.
Ik kon de uitnodiging van nonkel Robert, -hij is zelf al meer dan 80-, onmogelijk in de wind slaan. Nonkel was boer op de grootouderlijke hofstede in Pollinkhove. Daar boerde eerst zijn vader, mijn grootvader, Omer. Nu boert de kleinzoon er, mijn neef Steven. Drie generaties. Nonkel is geboren op die hoeve, diep verscholen tussen de plooien van lichtglooiende aarde en gras. Ook mijn moeder is daar geboren. Nonkel en tante Laura rentenieren nu op de dorpsplaats.
Het was 25, misschien wel 30 jaar geleden dat ik nog op pépé’s en nonkels boerderij was. Ach, ik reed er ’s zomers wel eens met de fiets voorbij, meewarig kijkend naar die eindeloze dreef die naar het hof leidt. Maar het erf, de velden en de weiden errond, die had ik sinds mijn jeugd nooit meer betreden.
Nu kon ik niet anders dan op nonkels uitnodiging ingaan. Ik kon niet meer vluchten, ik werd er naartoe gejaagd, gedreven, als een stuk wild, naar die plaats waar mijn moeder op de wereld kwam. Waar mijn vader haar zocht, en vond. Met een groot, maar bang hart, want pépé was streng.
Een gammele gesloten camionette rijdt ons naar de volgende track. We zitten op langszij geplaatste banken, met achttien op elkaar geduwd, kloppers en schutters, stokken en geweren rechtop. En tussen onze benen, vier van spanning trillende honden, tong uit de kwijlbek. Crack, zit! Baron, zit! De witte rammelbak mist een achterdeur. In dat open gat staat één van de jagers. Hij is achterdeur. Dan gaat de chauffeur bruusk op zijn remmen staan. We vliegen allemaal vooruit. Hela! Bruut! Kalmpjes aan hé, wil je! Hahaha!
“Komaan jongens, allemaal eruit”, gebiedt neef Steven. “En verspreiden, een klopper, een schutter, van hier tot aan de beek. Honden bijhouden.” Daar gaan we weer, op één linie. Steven stapt stevig naast me, maar maïsstrobbels doen me strompelen, bieten doen me wankelen. Dan eensklaps nerveus geritsel tussen de bladeren, de panische roep van een opvliegende fazanthaan. Bàng! Aangeschoten. Crack! Apporte! Apporte! Crack legt de stuiptrekkende haan aan Stevens voeten. Hij neemt hem bij de kop, doet de romp een paar keer om zijn as draaien. Drie seconden later is de vogel dood. “Zo doe je dat”, zegt Steven, “de nek breken, korte pijn.”
Later op de dag doe ik het zelf. Fazanten dansen pirouette, een paar gekwetste hazen geef ik met mijn stok de genadeklop. Het zegt me niets, het doet me niets. November, slachtmaand. Aldus de Druivelaar. Is dit zo? Dat vraag ik me af. Nee, dit is oogsten, na de gewassen van het veld volgt het wild van het veld, alle vruchten van Moeder Aarde. Zo is het al eeuwen, altijd. Zo moet het altijd zijn.
Steven beheert zijn 500 ha grote jacht als een puntstipte econoom. Het jaar door rijdt hij ’s nachts op lichtronde, telt zijn hazen. Dunt kraaien en eksters uit. Centrale stukken van zijn revier worden nooit bejaagd, fazanthennen niet geschoten. Hij belichaamt de ongeschreven code van de edele, zaaiende jachtheer.
Tussen twee tracks door gaat de jeneverfles rond. En één plastic glaasje. Met slijkspatten op, en sporen van gras en bloed. A la guerre comme à la guerre.
De laatste track gaat breed en wijd rond het hof Omer-Robert-Steven. Vader, broer en neef van mama. En ik, haar zoon. Hoor ik een jonge stralende vrouw zingen in de wind, in het ruisen van de bomen? Zie ik een sterke jonge man op z’n fiets de lange dreef naar het erf opdraaien? Misschien, misschien… Ik kan me beheersen. Want die hartverscheurende, door merg en been snijdende kreet van het sidderende kalf zonder hinde, in deze vlakte van oorsprong en dood, slaak ik niet.
Nog vier hazen en twee fazanthanen. In een plas spoel ik het bloed van mijn handen, ik was ze, in onschuld. En dan, in het water dat weer stil en koel wordt, meen ik even hun gelaat te zien…
Het tableau is één grasperk weelde. Overvloedig was het land vandaag.
Het aperitief bruist van sterke jachtverhalen. Tante Laura heeft gekookt, nonkel Robert, -pépé boer zeggen z’n kleinkinderen-, presenteert zijn zelfbereide hazenpastei en hoofdvlees. Ik speel accordeon, en zing, “en in het bos daar zijn de jagers”. Jonge drijvers, stoere schutters, in de beste plaats van dit herenhuis zingen we de duisternis op hol.
Elf november. Nu moet ik maar de wapens neerleggen. En aanvaarden…
Jan Westerman
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten