De “Société Littéraire de Courtrai”:
ongewild voorspel tot de eerste Kortrijkse Loge? (1863-1922)
Arrondissementscommissaris Hendrik Conscience:
“katholieke vrijdenker”?
Kortrijk heeft in het leven van Hendrik Conscience een grote rol gespeeld. Hij verbleef er van 16 januari 1857 tot 11 september 1868 als arrondissementscommissaris.
Een depressieve Conscience
Conscience had een ongelukkige kindertijd. Zijn moeder stierf toen hij acht jaar was. Zijn vader, een ingeweken Fransman, was veel uithuizig. Als opgroeiende jongen was Hendrik dikwijls ziek. De jongen dook onder in zijn verbeelding en schoof de werkelijkheid voor zich uit. Op die manier voelde hij zich minder eenzaam. Hij kon erg neerslachtig zijn, tot op de rand van een zenuwoverspanning en had vaak ups en downs. De minste tegenwind bracht hem uit zijn evenwicht.
Conscience werd op rijpere leeftijd hypochonder. Vooral in zijn Kortrijkse tijd regende het klachten over kwaaltjes en ongemakken.
Iedere keer dat het met hem slecht ging, voelde hij de drang om van huis te vluchten en te gaan zwerven. Hij logeerde toen in afspanningen of bij “goede mensen”. Ook in Kortrijk poetste hij herhaaldelijk de plaat. In 1859 schreef hij: "Mijn zenuwen zijn ontsteld. Dezer dagen ben ik uit Kortrijk gaan loopen en heb mij naer de zee begeven, tusschen Veurne en Duinkerke, waer ik vier dagen in eenzaemheid langs het strand heb gedwaeld".
Bij vrienden kon Conscience wel loskomen en boeiend vertellen. Hij had een grote behoefte aan vriendschap, liefde en geborgenheid. Hoorde hij niet permanent echo's van sympathie, dan voelde hij zich eenzaam in "eene woestijn", zoals te Kortrijk. In 1865 schreef hij aan zijn vriend Van Beers: “In mijne ballingschap worstel ik al voort tegen de uitputting der eenzaamheid".
Conscience hield van de natuur. Zijn liefde voor de natuur was geworteld in zijn diepe behoefte om te genezen van zijn mensenvrees. Hij vond in de planten, bloemen en insecten, partners in eenzaamheid, met wie hij kon spreken. De natuur schonk hem troost, licht en sterkte.
Vanaf 1853 kon hij van zijn pen leven. Hij voelde zich gewaardeerd toen hij in 1856 benoemd werd tot arrondissementscommissaris in Kortrijk. Daar probeerde hij zijn stand op te houden. Hij leidde er een rijkelijk leventje en was een welkome gast op diners, recepties en andere uithuizigheden. Geregeld kwam hij daardoor in geldnood.
Een katholieke liberaal
De invloed van zijn vrome moeder is op de jonge Conscience waarschijnlijk groot geweest. Zijn religieuze aard kwam heel sterk tot uiting in zijn werk. Enkel in Hlodwig en Clothildis (1854) gaf hij kritiek op het geloof. Als liberaliserende mens hield hij niet van een "klerikaal" katholicisme dat macht demonstreerde in de politiek en het openbaar leven. Hij hield zich ver van een demonstratieve katholiciteit. Hij stond op zijn vrijheid en verzette zich tegen de bemoeiingen van de clerus in het openbaar leven. De meeste van zijn vrienden waren liberalen: Gustaaf Wappers, directeur van de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen, Jan van Beers, Emmanuel Hiel, Julius Hoste.
In de typisch burgerlijke geest die hem in zijn hooggeplaatste situatie te Kortrijk kenmerkte, schonk hij veel aandacht aan geldkwesties en status. In De burgers van Darlingen (1861) - waarmee hij de Kortrijkse burgerij bedoelde - zijn geld en kleinburgerlijkheid de rode draad in het verhaal. Conscience was het Kortrijkse milieu blijkbaar niet zó gunstig gezind.
Uit de armoede omhoog gekropen en erg gesteld op materiële en sociale vooruitgang, stelde Conscience zich heel zijn leven conservatief op. Het gezag was onaantastbaar; politiek en godsdienst mochten niet op elkaars terrein komen; onder de standen moest vrede heersen.
Conscience zou levenslang een diepe gehechtheid aan de vrijheid bewaren. Vooral in De Kerels van Vlaenderen (1870) wekte hij de indruk zijn geloof te hebben verloren. Hij was een vurig liberaal katholiek geworden. Hij pleitte voor vrijheid van godsdienst en trok van leer tegen het misbruiken van de geestelijke macht door de hogere geestelijkheid.
Zoals alle liberaalgeïnspireerde van die tijd wilde hij het katholieke wereldbeeld verruimen. Hij was voorstander van de autonome van de kunst: geen dogma’s of klerikale censuur of betutteling.
In 't Wonderjaer
In 't Wonderjaer (1837) verheerlijkte hij de geuzen en als liberaal gelovige had hij weinig sympathie voor het kerkelijk gezag.
In ons land kenden wij onder Willem I een korte, maar vruchtbare samenwerking van liberalen en katholieken, die samen ijverden voor persvrijheid, vrijheid van het individu en voor de scheiding van Kerk en Staat. Maar in 1832 vaardigde Gregorius XVI zijn encycliek "Mirari vos" uit die de aanzet betekende van een heftige antiliberale actie in de Kerk. Vanaf 1832 gingen de politieke conflicten tussen liberalen en katholieken crescendo. De Belgische liberalen werden vrijzinnig en antiklerikaal.
Conscience stemde toe dat zijn In ’t Wonderjaer werd gezuiverd door een paar katholieke geestelijken. Het boek werd omgewerkt tot een verheerlijking van het conservatieve katholicisme. De oorspronkelijke uitgave was niet meer te herkennen.
Die capitulatie voor de dwang van de Kerk viel hem zwaar. Hij had het gedaan om een zo ruim mogelijke verspreiding van zijn werk te bereiken. Het volk was in die jaren immers voor het grootste deel katholiek. De Kerk stond wantrouwig tegenover het literair genre dat hij beoefende. Bovendien was er het strenge antiliberale verzet van de clerus sedert "Mirari vos".
In kleine steden zoals Kortrijk, waar de katholieken heer en meester waren, vergde het heel wat moed om zich nog vrijzinnig te durven noemen. De katholieke militante houding had veel te maken met de stijgende onvrede over Willem I, die weldra zou uitgroeien tot een georganiseerd verzet en een revolutie. In Kortrijk kozen de meeste notabelen voor het nieuwe België.
In zijn historisch verhaal In 't Wonderjaer beschreef Conscience enkele "historische taferelen uit de zestiende eeuw" met de beeldenstorm als middelpunt. De strijd van de geuzen tegen de Spaanse bezetting vormde de hoofdintrige.
Het boek was pro-geus en anti-Spaans, pro-Germaans en antizuiders. Vooral de verheerlijking van de geuzen schokte de katholieke gemoederen. Conscience was gewonnen voor de liberale geest en de vrijheidsroes van de Belgische revolutie. Ook later bleef hij diep gehecht aan die vrijheid. Ook in De Kerels van Vlaenderen getuigde hij van die vrijheidsdrang.
Heeft Conscience in deze periode zijn geloof verloren? Is hij vrijzinnig geworden? In een artikel in de krant “Den Antwerpenaer" (1837) brak Conscience een lans voor het exposeren van vrouwelijk naakt. Hij dreef de spot met de preutsheid en de "belachelijke zondevrees".
Na de publicatie van De Leeuw van Vlaenderen (1838) was Conscience in de toen nog vrij beperkte milieus van de Vlaamsgezinden een belangrijke figuur geworden. In eigen land werd hij leraar Nederlands aan het Hof.
In Antwerpen ging hij aan politiek doen en richtte een onafhankelijke Vlaamse partij op. Die partij wilde een neutrale koers varen tussen de katholieken en de liberalen.
Zijn politiek experiment bekwam hem slecht. In de verhitte strijd tussen de beide partijen kreeg Conscience het van beide zijden hard te verduren. Hij trok zich gedeprimeerd terug en verhuisde spoedig - en opgelucht - naar Kortrijk.
Naar Kortrijk
Zijn ambt als arrondissementscommissaris te Kortrijk verplichtte hem in politiek opzicht tot strikte neutraliteit. Hij was vierenveertig jaar geworden, een man van aanzien, een beroemde schrijver, gerijpt door tegenslagen en desillusies.
Een van de bedoelingen van eerste minister Pierre de Decker was dat Conscience de vrede in dat onrustige arrondissement en in het verscheurde Kortrijk zou herstellen. De streek aan de Franse grens was méér dan een andere aan de Franse invloed blootgesteld.
Na de eedaflegging bij de provinciegouverneur te Brugge arriveerde Conscience op 16 januari in het hotel “De Gouden Leeuw" bij Louis Janssens-Vercruysse te Kortrijk, waarna hij zijn intrek nam bij zijn vriend Pierre Nicolas Croquison in de Jan Palfijnstraat nr. 16. Croquison was hoofdbouwmeester (architect) van de Stad Kortrijk.
Overal was men ingenomen met Conscience. Hij bleek een man van het gezond verstand en de verzoening te zijn. Op 1 april nam het gezin Conscience zijn intrek in een ruim woonhuis in de Rijselsewijkstraat nr. 486 (nu Consciencestraat).
De taak van arrondissementscommissaris bestond o.m. uit de administratieve controle over de gemeenten, over de kiezerslijsten en de buurtwegen, over de rekrutering van dienstplichtigen onder het lotingstelsel.
Conscience vreesde echter dat zijn literaire arbeid door tijdsgebrek lelijk in de verdrukking zou komen. Een vage hoop op overplaatsing naar Gent knapte af met de val van het ministerie-De Decker, dat in oktober 1857 plaats moest maken voor de homogeen liberale regering W. Frère-Orban.
Consciences dochter, Marie-Sébastienne, huwde met de student, dichter en componist Gentil Antheunis. Met de zoon, Hildevert, wilde het maar niet lukken. Hij verkwistte veel geld, zocht het vermaak en bezorgde zijn ouders veel verdriet. Conscience deed al wat in zijn macht lag: hij kocht hem vrij van (militaire) dienst en bezorgde hem een job op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat liep op niets uit en Conscience liet zijn zoon een wijn- en likeurhandel uitbaten, wat alweer mislukte. In 1866 vertrok Hildevert naar Kentucky. Na drie jaar kwam hij berooid terug.
In april 1887 verhuisde het gezin Conscience naar de O.L.Vrouwestraat nr. 26.
Conscience had later geen goed woord over voor zijn Kortrijkse periode die hij beschreef als een ballingschap in een klein stadje "vol vooroordelen, beheerscht door eene financiële aristocratie, die hare medeburgers minacht, met eene ongeloofelijke verwaandheid bezield is, zich opsluit in woningen somber en naar als kloosters, en treurig als lag in elk huis een doode".
Conscience maakte er nochtans een aantal vaste vrienden, zoals de familie Philippe Janssens, huisarts Edward Tilleux, architect Pierre Nicolas Croquison, de vertrouweling Adolf van den Peereboom en schoolinspecteur Adhemar Camille van der Cruyssen. Die laatste voerde bij Consciences begrafenis, op 16 september 1883 op het Antwerpse Kielkerkhof, het woord namens de persoonlijke vrienden. Hij noemde daarbij de Kortrijkse jaren Consciences wellicht gelukkigste tijd. Wat een contradictio in terminis. Wie had gelijk?
De burgers van Darlingen
Met "Darlingen" in het boek De burgers van Darlingen (1861) is Kortrijk bedoeld. Het verhaal situeert zich in de hongerjaren na 1845. Bonifaas Romijs wil zijn dochter uithuwelijken aan de rijke Francis Pottewal, maar zij kiest voor de niet gefortuneerde ingenieur De Cock. Haar zus “offert zich op” en kiest Pottewal.
De tegenstelling tussen het huwelijk uit liefde en het huwelijk uit berekening wordt levendig uitgewerkt. In het boek wordt ook roddeltante Madame Kwas ten tonele gevoerd.
In de Leiestad herkent iedereen iedereen behalve zichzelf. Het boek is een afrekening met de Kortrijkse burger. Het is een “zedenschildering" met bijbehorende zedenles. Consciences oordeel over de benepen provinciestad Darlingen is echter niet zo vleiend.
Dat de tijd te Kortrijk voor Conscience een moeilijke tijd is geweest, wordt algemeen beweerd. Het ging hem familiaal noch financieel voor de wind. Herhaaldelijk beklaagde hij zich erover dat het ambt van arrondissementscommissaris niet zo goed betaald werd. Hij had er wel enkele hechte vrienden van wie Adolf van den Peereboom zijn vertrouweling was. Die laatste kreeg alle nieuwe manuscripten te lezen.
Gedurende de elf jaar die Conscience te Kortrijk doorbracht, publiceerde hij precies twintig boeken. Een materiële noodzaak: zijn gezin, twee meiden en een knecht inbegrepen, leefde op grote voet.
Erevoorzitter van de “Société litteraire de Courtrai”
In 1812 richtten enkele kunstminnende Kortrijkenaren de “Société des Amis des Beaux-Arts" op. Vanaf 1833 stond de vereniging bekend onder de naam "Société pour l'Encouragement des Beaux-Arts et de l'Industrie". In 1858 ging zij een fusie aan met de concurrerende vereniging “Maetschappij der Minnaers van Schoone Kunsten". Conscience werd de eerste voorzitter.
De (gefuseerde) "Société des Beaux Arts" organiseerde enkele markante kunsttentoonstellingen. Binnen de schoot ervan werd een bibliotheek aangelegd die later de kern zou vormen van de Kortrijkse stadsbibliotheek.
Van een heel andere aard waren de activiteiten van de "Société littéraire de Courtrai", een Franstalige discussiegroep van plaatselijke intellectuelen die samenkwamen in het "Café Belge" op de Grote Markt. Op 16 oktober 1863 ging Conscience en meester Adolf Verriest (de oudere broer van Hugo) over tot de stichting van de nieuwe "Société" die als doel had de belangstelling voor wetenschap, kunst en schone letteren te bevorderen.
Tot de stichters (1863) behoorden: Hendrik Conscience, erevoorzitter; Adolf Verriest, voorzitter; Adhemar Camille van der Cruyssen, ondervoorzitter; August Debedts, beheerder; Néotère Verbeke, beheerder; Hippoliet Van Brabander, schatbewaarder; Hildevert Conscience (zijn zoon), secretaris en de leden: Antoine Classen, Jules Coucke, August Dathis, Emile Debrauwere, Félix Denucé, Edouard Paul Depratere, Victor Gantier, Jean Ghyoot, H.-Jos. Leclercq, Charles Petithan, Gustave Preux, Guillaume Vandenhoek, Adolphe Vanwymelbeke en Charles Weemaes.
Adolf Verriest werd nadien bevriend met Guido Gezelle, zijn klasgenoot in het Klein Seminarie van Roeselare, en vestigde zich als advocaat te Kortrijk. Hij werd de eerste rechter die de eed aflegde in het Nederlands.
De "Société" weerde alle discussies over de lokale politiek uit haar vergaderingen. Ze telde drie soorten leden: de actieve leden, de ereleden en de corresponderende leden. Die laatsten werden gekozen onder de niet-Kortrijkenaren die op een of andere wijze een dienst hadden bewezen aan de vereniging of bijgedragen hadden tot kunst en wetenschap. Een normaal fenomeen. Nieuwaangekomenen in een stedelijke gemeenschap hadden behoefte aan socializing, teneinde zich in te burgeren, relaties te krijgen en een sociale rol te vervullen. Vooral voor ambtenaren die vaak van standplaats veranderden, was het niet onaardig onmiddellijk op een "Société" te kunnen terugvallen.
De "Société" verdween niet met Consciences vertrek, maar zou pas verdwijnen in de beginjaren '20.
Een vrijzinnige Conscience?
Is die "Société littéraire" een verzamelplaats van mannen geweest die niet bepaald tot het gelovigste deel van de Kortrijkse bevolking behoorden? Het type van de "verlichte bourgeois" uit de 19de eeuw, die de intensieve godsdienstige praktijk aan vrouw en kinderen overlaat? Behoorden enkele leden tot de antiklerikale liberalen? Vooral na 1833 was de splitsing klerikaal-liberaal duidelijker geworden.
In Consciences tijd was Kortrijk zonder loge. Op de ledenlijsten van de loges te Gent komen tussen 1833 en 1866 50 namen voor van logebroeders uit Kortrijk, Menen, leper en Roeselare. In 1855 stichtten zij een "Cercle Philantropique de l'Ours" ("De Beeren") en organiseerden muziekconcerten ten voordele van de armen in Kortrijk en Zwevegem. Vanaf 1859 vergaderden zij in "Café du Parnasse" in de Korte Steenstraat. In 1873 vonden wij Honoré Bouvier bij de "membres fondateurs" van de "Société littéraire de Courtrai", maar ook in het archief van de loge "La Liberté" in Gent.
Hield Conscience contact met de leden van deze filantropische vereniging?
De aandacht van Conscience ging vooral uit naar het onderwijs. Toen in 1864 een einde kwam aan het liberale bewind van burgemeester Danneel, die in september werd vervangen door de katholiek Henri Nolf, vreesden de voorstanders van de gemeentelijke scholen tegenwind. Na een uiteenzetting van meester Emile Crouckhants in de "Société littéraire" nam Conscience het initiatief om financiële steun te zoeken bij particulieren. Een "Comiteit ter ondersteuning van het kosteloos onderwijs" kwam tot stand. Spoedig daarop kon het comité overgaan tot de oprichting van een gemeenteschool voor meisjes. Die actie droeg bovendien bij tot de bloei van het rijksonderwijs in Kortrijk. Conscience had daarin - ongewild - een doorslaggevende rol gespeeld.
Na zes jaar inactiviteit - van 1914 tot 1920 - hernam de "Société littéraire" haar activiteiten. Het bestuur koos een nieuw lokaal op de eerste verdieping van café "Excelsior" op de Grote Markt. Het lokaal was elke dag toegankelijk, maar het moest worden gedeeld met "Les Amitiés Françaises", een nieuwe vereniging.
De bibliotheek van de "Littéraire" werd heringericht en de halfmaandelijkse literaire avonden begonnen een nieuw leven.
Joseph Verbeke was de naoorlogse voorzitter, majoor Georges Dobbelaere fungeerde als ondervoorzitter en Paul De Coninck was de nieuwe secretaris. Het lidmaatschapsgeld bedroeg 12,50 fr.; een gezinskaart kostte 15,50 fr. De "Société" telde nog 65 leden.
In "La Liberté" van 4 december 1920 berichtte P.D.C.: “La Société Littéraire s'est bellement vengée, la semaine dernière, des longues années de silence lui imposées par le régime teuton, par l’organe de monsieur Robert de Smet, qui est venu nous entretenir de Bernard Shaw et de son oeuvre".
Louis Crouckhants (zoon van Emile), lid van de "Société" sedert 1898, werd op 28 maart 1903 de eerste voorzitter van de “Cercle Fraternel de Courtrai". Het stichtingsbanket had plaats in “Café Français" op de Grote Markt. Die broederschap zou later uitgroeien tot de loge "L'Amitié”.
In de tweede helft van de 19de eeuw doken in de grotere Vlaamse steden “Sociétés Littéraires” op, onder andere in Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge en ook te Kortrijk.
De stichting
In 1858 komt in Kortrijk door een fusie de “Société des Beaux-Arts et de Littérature” tot stand.
De “Société Littéraire” stelde haar reglement op in de zitting van 29 december 1863. Zij had tot doel de wetenschap en de kunst te bevorderen, maar in datzelfde artikel 1 voegden de stichters daaraan toe: “Elle exclut les questions personelles et les discussions de politique purement locale.”
Elke “Société Littéraire”, waar ook in Vlaanderen, telde twee soorten leden: de stichtende leden (in Kortrijk waren dat er twintig) en alle anderen, met name de andere actieve leden, de ereleden én de leden van de correspondentie (les membres correspondants). Deze laatsten werden gekozen onder de niet-Kortrijkenaren die op een of andere wijze een dienst hadden bewezen aan de “Société” of hadden bijgedragen tot kunst en wetenschap. Een normaal fenomeen voor die tijd. Nieuwkomers in een stedelijke gemeenschap hadden behoefte aan verenigingsleven, om zich te kunnen inburgeren, relaties te krijgen en een sociale rol te vervullen. Vooral voor de ambtenaren die vaak van standplaats veranderden, was het mooi meegenomen op een “Société” te kunnen terugvallen.
Om lid te worden moest men zich schriftelijk kandidaat stellen. De kandidatuur werd acht dagen ad valvas in het vergaderlokaal uitgehangen. Bij geheime stemming en met een gewone meerderheid werd de kandidaat aangenomen. Het lidmaatschap bedroeg in 1871 12 frank.
Arrondissementscommissaris Conscience was een gezagvolle en graag geziene gast in dat milieu van Franstalige burgers. Hij hield er enkele voordrachten, haast alle in het Frans, over het verplichtend onderwijs, het tweegevecht, het alcoholisme, de bewaarscholen, de taak van de vrouw, de theogonie, de onaantastbaarheid van het menselijk leven, de christelijke kunst, de spelling, de dichter Emmanuel Hiel.
Op 10 september 1868 werd Conscience benoemd tot conservator van het Wiertzmuseum te Elsene. Een maand later nam de “Société Littéraire” in het “Café Belge” met een banket afscheid van haar erevoorzitter.
De “Société Littéraire de Courtrai” was een verzameling van mannen die niet bepaald tot het gelovigste deel van de Kortrijkse bevolking behoorden. Het type van de “verlichte bourgeois” uit de 19de eeuw, die de intensieve godsdienstige praktijk aan vrouw en kinderen overliet. Enkele leden behoorden tot de antiklerikale liberalen. Vooral na 1833 was de splitsing klerikaal - liberaal zichtbaar geworden.
De eerste Kortrijkse loge
Louis Crouckhants (zoon van Emile), lid van de “Société” sedert 1898, werd op 28 maart 1903 de eerste voorzitter van de “Cercle Fraternel de Courtrai”. Het stichtingsbanket vond plaats in “Café Français” op de Grote Markt. Deze broederschap zou later uitgroeien tot de loge “L’Amitié”.
Van een bijzonder toeval gesproken! Op 14 maart 1803 werd in de Kapittelstraat te Kortrijk de loge "L'Amitié" opgericht. De broeders werden “Les Ours - De Beeren" genoemd. Honderd jaar later, dag op dag, werd de "Cercle Fraternel" erkend door "Het Groot Oosten van België". Hun lokaal "Café Français" had eveneens een uitweg in de Kapittelstraat en hun toenmalige voorzitter heette De Beer!
Verscheidene leden van deze broederschap waren eveneens lid van de “Société Littéraire”: Philippe Baut (1893), Alfred Centner (1893), Charles Verwee (1895), Louis Crouckhants (1898), Gerard Putman (1898), Medard Putman (1898), Prudent Trachet (1899), Adrien Matton ((1900), Hippolite Samoey (1900), Charles Van Eecke (1900), Charles De Beer (1902), Jules Thibau (1903) en Joseph Verbeke (1903).
Hoewel er geen eenstemmigheid werd bereikt in de "Cercle Fraternel" over de wederoprichting van een Kortrijkse loge, kocht Alfred Centner in 1906 een huis op de Houtmarkt, samen met een aanpalende woning die uitgaf op het Plein. Op 26 november 1906 werd de loge "L'Amitié” opnieuw opgericht.
Thierry Deleu
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten