Haar zoon
de dakloze de troosteloze
nu breekt het dogma en
de kloostermuren zijn vader
slaapt dan ligt zij starend
in de nacht
zij roept haar zoon die is
gevlogen zijn oude nest
ontvlucht alles is zonder
nut tijdelijk en klein als
verborgen trots dat hij
verstond wat haar tot
wreedheid had bewogen nooit
vond hij ergens anders onderdak
kon alleen in zijn gedichten wonen
Pijenburgsepad
na avond is zo stil in het
bos regent het lange stelen
achter lange gras vandaan
een ree haar rug gebogen kop
omlaag waar haar hoofd haar voeten
raakt het aangezicht onze balsem ze
hoort ons niet de tak die kraakt
we durven amper ademhalen de
regen valt op luide wijze en worden
we gewaar al staan we zittend in het
mos als een beeld van steen zoals
Zadkine ons heeft gehouwen roestig
is de regen vrij is het bos
Oudegracht Utrecht
de gracht met witte gevels aan de rand
glibberige keien hij had niet gezongen
die nacht maar omhoog geklommen
langs de gevel vol van plezier en flessen
bier zijn telefoon op zak die nacht was
Stijn (Herbert) voor zijn ouders die nacht
was Stijn verdwenen is de duisternis
verschenen bij ochtend hervonden ze
ziel en lichaam op de bodem van
de gracht informeerde hij naar
zijn vermissing hij was dagen niet
gekomen het water zwart
vol roestige fietsen auto onderdelen
en slijmerige zaken een vuilnisboot
die langzaam voer zag zijn jonge blonde haren
Debbie Visser-Neale
Geen opmerkingen:
Een reactie posten