Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

22 augustus 2012

Gastdichter Frans Vlinderman


Frans Vlinderman omschreef zichzelf lange tijd als internetdichter. Deze situatie is inmiddels gewijzigd: links en ook rechts verdiende deze internetdichter ondertussen zijn sporen op diverse podia en evenementen.

Frans weigert hermetische poëzie te brengen. Hij beschouwt zich als een observator van mensen en gebeurtenissen, die hij vervolgens in poëtische en vooral vrije verzen giet. De lezer van zijn poëzie heeft daarbij vaak, zoniet altijd, het laatste woord. Experiment naast maatschappelijke betrokkenheid zijn hierbij zijn handelskenmerken.

Vlinderman schrijft het liefst zo vrijuit mogelijk, zonder zich te laten beperken door teveel bepalende vormvereisten, de haiku- en senryubeoefening niet te na gesproken.



stormzaad
het huis, de rolluiken geloken,
staart somber voor zich uit
onmogelijk om de hoek te kijken
waar een auto langzaam afkoelt
het tikken van de motor versmelt
symmetrisch met het kraken van een bed
waar een kreunende matras stil vloekt
zich helemaal niet te kunnen verdedigen
bij het schijnsel van doven kaarsen
bemint een man een vreemde vrouw
haar jongste kind niet zijn naam
kijkt onbewogen met zijn grijze ogen
om de hoek is het stil geworden
schijnrust op het gelaat van de man
die vroeger dan verwacht thuiskomt
in zijn echtelijke woninghel

de kadans van duizenden
duizenden voeten galmen in de nacht
verschrikte ramen daveren bij hun naderen
trachten zich te ontrukken aan hun sponning
in een roes ongeremd mee te marcheren
beginnen mijn benen onbedaarlijk te trillen
vurig gegrepen door die vreemde kadans
vertrappelen onbeheerst mijn gekoesterde rust
tot ik eindelijk het verzet moe soldatesk vertrek
sluit ik me aan bij duizenden zwijgende mannen
starre blik pal vooruit zijn ze ziende blind
besef ik vol afgrijzen in desolate blikken
dat hier geen vrije ziel meer heersen kan
in ultieme beweging beproef ik nog de vlucht
doch onmogelijk verstrikt in een verstikkend zog
verdwijnt mijn laatste restje kracht uit zicht
een reis nooit de mijne geweest vangt aan
duizenden gedachten razen nog door me heen
als de verdwaasdheid me bespringt
en me met zich meevoert
naar het land der kudden

koekoek – senryu
eenstemmig geluid
de koekoeksvader op stap
uit een vreemd gefluit

ik protesteer
roeper in de woestijn, jawel
in drievoudige echo’s gekeeld
sta ik hier en blijf ik staan
al hoort mij slechts één ander
duizend visies vertellen mij
absoluut en algeheel niets
stil in betrachting tot begrip
vat ik vertaalde boodschap niet
hoe welluidend verzuchting ook gesteld
vertelt ze slechts haar eigen verhaal
totaal in eigen wereld van waarheid
negeert zij mij als haar fideel moraal
komt mij dus niet spreken
zedenlevieten lezen
voor gij luisteren kunt
naar ied're vreemde

met uitsterven bedreigd
overal heb ik vandaag gezocht
van de drukste winkelstraten
tot het midden van speelse parken
waar het overliep van mensenvee
vond ik slechts een armzalige enkeling
bereid tot lachen, alle gele tanden bloot
naar deze vreemde vogel in habijt
en zijn vrije glimlach van oor tot oor
meer verdronk ik echter in een poel
van zware moedigen en stuurse lui
die niet beter wisten dan het leven
van feesten is toch al lang over
zure karaktervolle koppen spellen
l-a-a-t m-e v-e-r-d-o-m-m-e m-e-t r-u-s-t
seinen hun fletse ogen onophoudelijk
terwijl ze mij geschokt opzij gaan
in opgeluchte troost vind ik herinnering
aan de uniek dappere man op deze middag
die ons tijd schonk voor spontaan gelach
mild geschonken warmte tussen twee mensen
beseffen dan zo weinigen
met uitsterven bedreigd
de lach gekoesterd moet
voor het écht voorbij

onbewust van zichzelf
in het zenith verborgen twijfel
straalt zinderend op haar neer
die het leven opzij geschoven dacht
voor de eeuwige nacht, heel even
geschrokken van zichzelf zit zij
bezweet te broeden op het ware waarom
van deze destructie door haar obstructie
blijft zij wars weigeren de kin te heffen
de liefde voor iedereen haar brandstof
zo groot haar hart laat zij het minnen
nooit over aan een andere vreemde
zij is de moeder van alle vriendschap


nachtelijk gefluister
af en toe in het holst van de nacht
wordt het levenswater toch zo diep
dat stilte niet langer wordt gehoord
dan enkel door het fluisterende zelf
in zoete woorden onverstaanbaar zingend
over wat op de bodem van het huiverhart
vergeet zich toe te laten dekken
met de warmte van een mensengeest
laat geluid zich soms eens vangen
door een schier onwetend luisteroor
kijken mensen stiekem jachtig achterom
hun wens tot doofheid opeens vergooid
voelt de ziel zich plots gevangen
in vreemde zachte vlindernetten
waaruit het moeilijk is ontsnappen
aan die nieuwe realiteit in vrijheid
ach, vang mij dan
opdat ik vrij kan zijn

Sahararegen
als een streepje goud
klaart de hemel even op
bij het stralen van de zon
onder beige wolkenmassa’s door
bevallen van zoveel regen
lost ook dit onweer zich op
tot nevelsluiers van verdriet
slechts te troosten met een lied
over zoete druppels levensvocht
in de woestenij van de Sahara
wordt alles gewaardeerd daar
het gemis steeds schrijnend is
een enkele zandkorrel
verglijdt zacht in
een vreemde laars
alweer onderweg

terug ook
ik ben toch zo verschrikkelijk verdwaald
in deze smalle straten zonder gezicht met
geen licht uit, toch wel, geen lantarens
tussen vreemde mensen zonder eigen naam
of faam, al heb ik daar nu niet zo veel aan
verloren richting vindt mijn weg niet meer
zoals weleer, toen deze dartele vlinder nog wou
springen over stoere grachten en daarbij ik,
de mens, nog zoveel durven wou, nou, zou?
de schouders gebogen over mijn schaamte
op mijn dof geraamte dat zo stijf rammelt
van de honger, de honger naar nieuwe mensen
leren kennen en leren leren... kennen
dat er nog zoveel te leren valt van alles
druk ik mij daar tegen onbekende gevels om
niet te vallen in een poel van, god, van wat
toch zou ik willen springen op het ritme
van het liedje in mijn rijkgevulde arme hoofd
dat net als ik nog juist geen blokje ommen loopt
ik denk dat ik de weg terug
dan toch maar vragen zal

verkwikkend
ultra zonnig leurt mijn lijf
met bezwete sporen van genot
voor die verzot erop verklaard
graag haar smaakje voorproeft
ongeneerde gegadigde knielt
haar hoofd eerbiedig gericht
op het centrum harer begeerte
spelt haar tong vreemde woorden
al even onverstaanbaar klinkt
een hees gekreun op de beweging
die zij zo hittevol laat golven
andere sporen van ultiem genot
achter de top van beider kunnen
ligt het Nirvana zwoel te lonken
volgt op ritmisch fel gehijg
een deugddoend droog moment

even vaarwel?
jouw vervreemde geur
daar is de deur
denk ik dan
heel even
laat je mij hier
achter, alleen
met mezelf
mij?
ik maak een steen
uit klei, rood
later bruin
vaarwel
ik hou van jou
denk ik dan
heel even
denk ik

jij daar, ja jij
jij daar, jij leest dus
woorden die ik schrijf
ontboezemingen die ik
- zonder spijt in het hart -
op de wereld loslaat?
ben jij diegene die aan mijn lippen
kan zien hoe mijn wind waait, draait
zich laat vangen in de vreemde cadans
van enkele tientallen woeste krijgers
verborgen als onbenullige letters?
of nee, geen antwoord, geen repliek
slechts retorica op het formica
over het fornuis van een vergetene
die vaak dichter bij en toch zo veraf
vergeet dat alles een glazen verhaal is

verliefd op de liefde
dit immer ondeelbaar moment
waarop onze zielen verstrengeld
zich door elkaar begrepen weten
voedt net zo goed het einde
als het ontluiken der jaren

melancholische uren zullen komen
plaats te ruimen voor verrukkingen
geproefd tijdens nachten intiem
terwijl we naakt als pasgeborenen
vergeten welke betekenis schaamte had

of morgen net zo rijk zal zijn
als de liefde die ons vandaag verwarmt
vreemd zoiets te trachten bevroeden
dergelijke vraag zo klaar te stellen
blijven we het antwoord even schuldig

vandaag echter weten we genoeg
om almaar stralend verder te gaan
waarheen het lot ons voeren zal
hand in hand, als kinderen zo vrij
dansen wij onze tederste dromen voorbij


vreemde ervaring

zijn withete lippen beloven
morgen de eeuwige toekomst als
zij verder durft gaan vandaag
in haar hier en haar echte nû

drijft hij passioneel begeesterd
een stijve wig tussen haar wensen
zo lang onwillig de wereld gespreid
en heel even beeft de a-a-a-arde

op het moment dat zij dan komt
tot het besef dat zij niets beseft
bekijkt zij hem die vreemdeling
die haar ooit beroeren moest

neerbuigend
verheven boven zichzelf
weet de lettervreter niets
van het bestaan te genieten
waaraan hij zo ontworteld
op vreemde borden komt te liggen
slechts erkend voor zijn geraas
mistig waas ter zijner bescherming
door de vele kleinen der aarde
klopt hij zich andermaal vandaag
op de stoere borst te weten
weer een snoever in het zand gebeten
er zijn geen anderen dan hem
die zo met letters kunnen goochelen
in elk nieuw woord zijn heiligheid
meesterschap voluit ten toon gespreid
wat zou er elders nog kunnen zijn
behalve zichzelf


filosofisch te wezen
hoor dan het gesnuif
verwonde bezieling
langs vreemde wallen
alleen aan de schuif
wacht een man op zijn vrouw
waar hij zolang al van droomt
doch nimmer te zien te krijgen
zich alvast dompelde in rouw
tot een klank zijn oren raakte
fluweelzacht getrompet des engelen
die niet meer wisten welke melodie
die verweesde snuiter nog smaakte
wie hoeft toch te weten wat het is
alsof dat meer kan vreugde zou schenken
dan gewoon aanvaarden dat de dingen zijn
zoals ze zullen zijn tot lange mensenheugenis

treinvrij
waar nochtans vlinders sturen
daveren treinen schel voorbij
grenzen van tijd en ruimte
zijn niet meer wat vroeger was
onbereikbaar op halve kracht
laat staan op een vierde draf
razen werelden nu elkaar weg
uit het zich, uit het hart, uit het land
en nog zal dit niet het einde zijn
voor die het niet geloven moet lezen
hoe Jules Vernes ooit dingen beschreef
welke vandaag ons leven lijken te bepalen
dus raas maar, levenstrein op spoor 1
naar de verten die dienen verkend
en stuur ons kaartjes en vreemde wensen
getekend door geheel andere mensen


stoelenconferentie
op houten stoelen, sober neergezet
in een eindeloze cirkel
zitten 12 vervreemden bij elkaar
te zijn, dragers van het woord
diepe gedachten ressoneren mild
daar in hun afgemeten middelpunt
over belangrijke gebeurtenissen
tot aan alledaagse trivialiteit
rollen opinies in brede waaiers uiteen
over tapijten van zacht geformuleerde taal
slechts klaps sporadisch onderbroken
door de stilte van het vrije luisteren
mocht er vrede te vinden kunnen zijn
zou zij zeker ginds geboren worden
waar noch opgave noch apathie heersen
maar de levensbetrokkenheid regeert

sepia
sepia vertel je hoe het ooit was
met stijfgerokte zondagen die
eindeloos konden blijven duren
beheerd door grijze oma's en opa's
de verkleurde onschuld in jouw ogen
die wereldvreemd en tijdloos zoeken
naar het diepe middelpunt van alles
schrijft zijn eigen vergaan verhaal
over stappen gaan naast vaders zij
gestrikt en gesteven opgekamd
om vroom en devoot te luisterern
naar onwijze kerkse anekdotes
verteld op een groen grasveld
vierkant vol genegen parochianen
helaas reeds zovelen verder gegaan
naar die open plek aan het eind
en ja, ik herken nog steeds jouw lach
zij het zonder rimpels toen geschonken
opdat iedereen later zou kunnen weten
dat ook jij eens gelukkig bent geweest

bedroefde Sinjoor
loop ik door de stramme straten
van een havenstad die is gestrand
op de barre oevers van haar kunnen
overleven als een werelds paradijs
de stemmen op de stoep verstomd
omdat geen buur nog praten kan
of wil met leven net naast de deur
zorgvuldig afgesloten elke nieuwe nacht
weerklinkt slechts het nijdig razen
van onbestuurbaar jachtig verkeer
waar voorheen de trekzak nog mocht spelen
op de schoot van mannen met een snor
huiverend trek ik mijn schouders op
die vervreemd van alles teveel verzakten
schuifel ik vereenzaamd huiswaarts toe
waar de muren soms wel nog met me praten

Frans Vlinderman

Geen opmerkingen: