Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

22 juni 2012


Destructie: basisprincipe van de 20ste-eeuwse kunst?



De moderne kunst werd bij het begin van de 20ste eeuw uit een big bang geboren. Een aantrekkelijk uitgangspunt dat recht doet aan de branie waarmee de pioniers een afbraak van de oude waarden en de idee van een maagdelijk nieuw begin propageerden. Destructie, deconstructie en creatie vormden een ijzersterk span. Voor verschillende generaties is het tot over de drempel van de 21ste eeuw de belangrijkste motor van de artistieke schepping gebleven (het postmodernisme inbegrepen).

Een terugblik.

Parijs was vanaf het einde van de 19de eeuw tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste draaischijf van de avant-garde, om het met een vandaag totaal in onbruik geraakte term te zeggen. In mei ’68 was Parijs het centrale epicentrum van een originele revolte die alle macht voor de verbeelding opeiste. Zonder het gedachtegoed van mei ’68 zou een lichtvoetig, transparant, democratisch en vooruitstrevend cultuurcentrum als het ‘Centre Pompidou’ (1977) nooit opgericht zijn.

Destructie en creatie zijn gelden als de basisprincipes van de 20ste-eeuwse kunst. Allerlei stromingen getuigen daarvan. We denken aan: het expressionisme met zijn vervormde figuren, de deconstructie in het kubisme, de dynamitisering van de vorm in de abstracte kunst, de grote schoonmaak in anarchistische zin door dadaïsten, in strikt rationalistische zin bij de geometrisch-abstracten, de automatische schriftuur en de spotgeest van de surrealisten, de verheerlijking van afvalstoffen en van de massacultuur bij de popart, de relativering van de vorm door de conceptuelen en het oneigenlijke gebruik van de massamedia bij actuele kunstenaars.

In de 20ste eeuw volgden nieuwe richtingen elkaar in snel tempo op. Filosofisch zou ik die voorbije tijdsspanne veeleer comprimeren tot een aantal kernbegrippen, zoals destructie, constructie/deconstructie, archaïsme, seks, oorlog, subversie, melancholie, herbetovering (réenchantement).

Neem nu het geval Picasso (1881-1973). Een reus van een kunstenaar, maar ook een onverbeterlijke macho en een vrouwenvernietiger. Ook in zijn werk: de manier waarop hij het vrouwelijke lichaam deerlijk vervormde en aan stukken trok. Op vlak van deconstructie volgde Matisse (1869-1954) veeleer schoorvoetend. Grafisch was hij echter ruim de gelijke van Picasso en puur coloristisch overtrof hij hem zelfs. Eleganter, decoratiever en zachter dan welk werk van Picasso ook. Picasso’s eruptieve kracht lag elders. Hij haalde het lichaam uiteen om het op een goddelijke manier opnieuw in elkaar te zetten (‘Femmes devant la mer’). Overtrad het seksuele taboe met een maximum aan expressie (‘La pisseuse’, 1965). Greep terug naar de primitiefste beeldtaal om er hybridische wezens mee te maken (‘L’acrobate bleu’). Bedreef de subversieve vervorming van de figuur om lucht te geven aan zijn brutale gevoel voor het groteske (‘Le chapeau à fleur’).

Om de onttovering van het lichaam te tonen, heb je niet alleen topwerken nodig, zoals de bevreemdende, ontmenselijkte lijven van Francis Bacon, Willem de Kooning of Thomias Schütte. Die zien er nog overtuigender uit in het gezelschap van de doorschijnende ijlgestalten, zwevend boven de nachtelijke stad op een schilderij van Daniel Richter dat niemand kent (‘Duueh’, 2003).

Aan het eind van de 20ste eeuw valt dan toch het begin van een ‘herbetovering’ (réenchantement) te bespeuren. Zo begon een eeuw, die op 11 september 2001 al een big bang van formaat te verwerken kreeg, toch nog in het teken van de spiritualiteit en de hoop.

Ik stel vast dat de mens in het algemeen en de kunstenaar in het bijzonder zich bewust zijn (worden) van hun aardse opdracht, met name het mensdom te ontvoogden, het te bevrijden van het juk van absolute vorsten, zowel in geestelijke (het verdoezelen of vervormen van waarheid) als in politieke zin (de geproclameerde verknechting). De kunstenaar moet voorgaan in een zachte oorlog tegen veinzerij, kitsch, buitensporigheid en boerenbedrog. Hij is een kruisvaarder die waarheid, kracht en schoonheid uitdraagt. Althans, dit hoop ik.

Thierry Deleu

Geen opmerkingen: