HEIBELIEREN ZONDER
SUBSIDIE, WAT EEN VERADEMING!
OF HOE JE ZONDER
CLIËNTELISME EN REGELDICHTHEID EEN GEESTIG(*) TIJDSCHRIFT KUNT REDIGEREN!
(*)
vernuftig, fijn, fraai, vrolijk.
120
bladzijden kritiek, satire en polemiek. Wat kan een kritisch mens nog meer
verwachten van een tijdschrift dat geen blad voor de mond houdt? En ik geef het
grif toe: meestal ook nagels met koppen slaat.
De
huiscartoonist Manten maakt het al duidelijk op de cover: die van Heibel zijn
geen royalisten. Wat moeten wij doen om de Koninklijke familie diets te maken
(wat een woordspeling: diets, dietsch*) dat zij vanaf heden gewone burgers
zijn.
* Ik heb
het onder andere over de aanduiding voor bepaalde Germaanse, al dan niet
historische, maar wel reële,
bestaande of verdwenen taalvariëteiten, maar in de eerste plaats toch over het
begrip “Diets” als projectie in
politieke ideologieën. Zoals ieder zijn eigen interpretatie aan een begrip
als democratie kan
geven, kan je dit ook met de term “Diets”.
Ik sla
48 bladzijden over om te belanden op … 49. Juist! Ik kom seffens (mooi woordje)
terug op: “de onstuitbare bloei van de powezij” (p. 11), Jan van den Weghe,
“een Vlaming die wellicht groter was dan Hemingway” (p. 41).
Op deze
bladzijde begint de “Nieuwjaarsbrief van Frans Depeuter”, gepubliceerd op 5
januari 2012 in
“De Geletterde Mens” (weblog waarvan ik de eindredactie verzorg: www.geletterdemens.blogspot.com).
Ik had
in mijn vorige besprekingen van de nieuwe Heibelnummers herhaaldelijk
geschreven dat Frans “alles wat links is met de grond gelijkmaakt”. Amai, ik
moet mij met luide stemme op de Grote Markt van Olen excuseren: Frans was
socialist en is links. Was en is. Was: omdat de socialisten hem zwaar
ontgoocheld hebben: door machtshonger, betweterigheid, intolerantie, graailust.
Je kent toch de grootste graaier? Bij de derde leugen graait Dehaen(e) driemaal.
En of, Frans “de Christelijke, Democratische & Vlaamse loodgieter die zeven
zakken tegelijk vult” kent!
Ook het
links georiënteerde VFL heeft Depeuters “afvalligheid” in de hand gewerkt.
Links of rechts, nu links dan rechts, een beetje naargelang van die het voor
het zeggen heeft: ik draag het VFL(*) niet in het hart.
* Voorstel tot herschrijven van het decreet van 30 maart
1999 - houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Letteren.
Art. 5 van Hoofdstuk II. De oprichting van een VFL
zegt dat “Het VFL tot doel heeft de Nederlandstalige letteren … in den brede
zin van het woord te ondersteunen en de sociaal-economische positie van auteurs
… te verbeteren.”
Onder andere door de toekenning van subsidies. Oké, maar
welke is de positie van de auteur als het decreet stelt dat productiesubsidies alleen door uitgevers kunnen worden
aangevraagd en verkregen en dat stimuleringsbeurzen niet kunnen worden
toegekend voor uitgaven “in eigen beheer”.
Voor een gezond letterenbeleid staat het
subsidie-instrument centraal. Maar er zijn voorwaarden: het VFL mag zich niet
lenen tot het ondersteunen van enkel
erkende uitgeverijen door het toekennen van welke subsidievorm ook. Zo
verleggen zij het accent van de auteur (die hulp behoeft) naar de uitgeverij
(die handel drijft en winst op het oog heeft). Niet de uitgever (tenzij die
dezelfde persoon als de auteur) moet worden ondersteund maar de individuele
auteur (waar en hoe hij ook uitgeeft, indien het professioneel gebeurt). Alleen
het criterium “kwaliteit” is de objectieve norm!
Eén criterium:
“Indien u een boek schrijft of wilt schrijven (poëzie,
roman, essay, biografie), dan kunt u in aanmerking komen voor subsidie van het VFL.”
Voorwaarden:
-
toegankelijk voor een breed
publiek en geschreven in de Nederlandse taal;
-
gepubliceerd in boekvorm;
-
verkrijgbaar in de boekhandel (de
wijze waarop is niet relevant);
-
in een redelijke oplage.
Als auteur hebben wij recht op subsidie. Deze vorm van
“uitkering” mag niet afhankelijk worden gesteld van het loon, het leefloon of
een andere bijstandsuitkering. Het zou redelijk zijn indien hulpbehoevende
auteurs ook een uitkering kregen op grond van werk en inkomen, maar dit is nu
niet aan de orde.
Indien het nieuwe decreet zou stellen dat het de auteur is die moet worden
ondersteund en niet de uitgever,
dan pas zou de decreetgever zich een aureool van rechtvaardigheid kunnen
opeisen.
Natuurlijk moet het decreet ook de uitgever helpen,
zoals de overheid andere bedrijven in nood helpt. Niemand zal dit betwisten.
Maar mijn punt is: niet uitsluitend en met het accent op de auteur!
De vraag luidt niet: “Is het echt wel de taak van de
overheid om schrijvend Vlaanderen financieel te helpen?”. Natuurlijk, maar:
“Moet de hulpbehoevende auteur niet eerst en méér worden geholpen?” en “Is deze
hulp niet groter of kleiner naargelang van zijn hulpbehoevendheid?” In deze
vraagstelling zit terecht een vingerwijzing naar de grote bedragen voor “grote”
auteurs, de kleine bedragen (indien ze bij een erkende uitgever onderdak
vonden) voor de “kleine” auteurs en de non-subsidiëring voor de auteurs die
geen uitgeverij vonden en toch aan de kwaliteitseis voldoen.
Literatuur beoordelen is geen sinecure. Heeft het niet
alles met smaak te maken? Wie is een goede auteur? Wat is goede literatuur? Het
grote probleem blijft dat 90% van de auteurs zich in een grijze zone bevinden.
Hoe verklaar je anders dat auteurs na hun dood worden opgehemeld, die tijdens
hun leven aan het kruis werden genageld of niet eens aan de bak kwamen (bij het
VFL)?
Dit is het gehele probleem in een notendop! De
overheid heeft de dekselse plicht de auteurs te promoten. Wat als er helemaal
geen boeken meer verschijnen en de cultuur, zoals de dino’s vroeger, spoorloos
verdwijnt?
Wat is het resultaat van deze foute
subsidiëringpolitiek?
Auteurs zoeken ijverig (en soms vergeefs) naar
media-impact en sponsoring, nemen ijverig deel aan wedstrijden, creëren een
eigen uitgeverij, storten zich vol overgave op het nieuwe fenomeen
“print-on-demand”, stampen e-zines uit de grond, prostitueren zich. Maar
blijven gefrustreerd toekijken hoe de grote uitgevers, met in hun zog de grote
auteurs, de VFL-koe leegmelken.
Deze toestanden hebben niets met “kwaliteit” te maken
of met “gebrek aan kwaliteit”. Literatuur moet zich niet verstoppen achter
intellectueel struikgewas. Af en toe moet er grondig worden gesnoeid, maar
zoals de subsidiëring nu werkt, hebben de “kleine” auteurs zelfs geen recht op
een snoeibeurt. Zij worden niet au sérieux genomen door de overheid, hun
kwaliteit wordt niet eens gemeten, hun groeiproces wordt niet eens begeleid.
Het VFL bestaat voor 95% uit professoren en
assistenten van professoren en hun vrienden. Kun je van deze mensen een
redelijkheidsprincipe verwachten? Of zijn ze geneigd aan elitevorming te doen?
Of hebben ze geen voeling met de “werkvloer”? Auteurs moet je in het VFL zoeken
let een vergrootglas.
Dezelfde problematiek stel je vast in de subsidiëring
van tijdschriften? Sinds 1989 zijn er een kleine 20 verdwenen. Als gevolg van
het subsidiebeleid van het VFL, waarbij vooral andere belangen speelden dan
zuiver literaire en kwalitatieve. Tijdschriften hadden “geen profiel, te weinig
kwaliteit, geen schrijvers genoeg uit de eerste linie”. “Schrijvers uit de
eerste linie”? Wie zijn dat? Ja, die!
Een randbemerking is hier wel op zijn plaats. De
tijdschriften zijn blijkbaar geen ladder meer om hoger te komen in het wereldje
van de literatuur. Met andere woorden: ze zijn geen onontbeerlijke schakel meer
in de ketting van het literaire bedrijf. Het probleem is echter dat de
literaire tijdschriften niet meer worden gelezen. (Lees: nog minder worden
gelezen dan vroeger!) En wie zijn weer de dupe? De “kleine” auteurs, de
“kleine” uitgeverijen. Kranten hebben in hun bijlagen deze taak overgenomen?
Larie, wie komen er aan bod, denk je? Gelukkig zijn er nog redacteuren voor wie
tijdschriften maken een ziekte is, een obsessie.
Wat is het VFL van plan? Bibliotheken overtuigen van
de noodzaak om een abonnement te nemen(en nu komt het) op de door het VFL
gesubsidieerde literaire tijdschriften.
Ik kan het probleem niet oplossen. Wie kan het beter
dan de auteur zelf, de uitgever, de redacteurs, de overheid, de adviseurs, in
een aantal rondetafelgesprekken.
Daar zijn Frans en ik het over eens.
Maar over nog veel meer. Wij zijn contra (de pro’s
zijn minder interessant) de literaire profeten à la Lanoye , ze doen ons “het
zuur naar de mond stijgen”. Wij hebben een hartsgrondige hekel aan hen “die
knikken en zwijgen, die mee kwelen of mee lippen”. Wij willen vrij blijven, wij
willen altijd en overal kunnen zeggen wat wij denken.
Op sociaal gebied is Frans “zo rood als een paprika”.
Op ethisch gebied “draagt hij de stempel die zijn oerbrave en oerchristelijke
moeder hem gaf”. Dit doet er mij aan herinneringen dat mijn moeder Broeder
Isidoor, Don Bosco en Dominiek Savio sponsorde, maar nooit naar de kerk ging.
Toen het donderde en bliksemde, sloeg zij wild om haar heen met een gewijde
palmtak. Maar op Aswoensdag trok zij met de “koterhaak” (de pook) een groot
kruis op mijn voorhoofd.
Maar ook zij was niet te spreken over de tsjeven met
wie geen land te bezeilen valt!
Op communautair gebied is ook bij mij “de Vlaamse
Leeuw wakker geworden”. Was hij slapende? Zo kun je het wel zeggen. Na vier
jaar college, waar gewezen VU-volksvertegenwoordiger Luc Vansteenkiste mijn
beste vriend was, - toen reed ik ook met een vaantje in mijn fietsspaken rond waarop
stond: “Daels vrij!” trok ik naar het atheneum in dezelfde stad en de Leeuw
viel in slaap. Hij werd opnieuw wakker met de oprichting van de VU, maar ik
liet hem sluimeren in zijn kot. Ik werd zelfs parlementair secretaris van een
SP-senator en schreef speeches voor de kameraden. Nu heb ik de handen vrij en
laat horen wat ik wil: wie hier komt wonen, moet mijn moedertaal spreken, punt
aan de lijn!
Terug nu naar p. 11.
De poëzie bloeit indien je de stadsdichters,
straatdichters, boomdichters, beekdichters, waterdichters, winddichters, clubdichters,
campusdichters, poezendichters en pruimendichters optelt in Vlaanderen. Om maar
te zwijgen over de “Haspengouwse Fruitdichter” Jan Goffa, de “Boomdichter van
de Duizendjarige Eik in Lummen”, de “Plattelandsdichter van Oost-Vlaanderen”
Lut De Block (Depeuter houdt van haar poëzie), de “Bard van Berchem” Kris
Verellen, “Hofdichter en Stadspeter HaHa” Holvoet-Hanssen, de Nederlandse
stadsdichter Arnoud Rigter.
De stadsdichters nemen een onbegrensde uitbreiding: ca.
103 steden in Vlaanderen en Nederland hebben er een.
Heibel kroont E.P. Adolf Mennekens uit Postel tot
eerste “Vlaamse Vogeldichter”.
Een andere bijzondere categorie van gelegenheidspoëten
zijn de bedrijfsdichters. Piet Cosemans is de eerste “VDAB-bedrijfsdichter”.
Hij werd gekozen door jurylid Rick de Leeuw, een Hollandse onverstaanbare
brabbelaar. Leen Raats is de tweede VDAB-bedrijfsdichter.
Clubdichters heb je ook: Dick Rijsdijk (Rotterdam),
Peter van der Linden en Kees Klok (Dordrecht), Siem Korthuis (Geluwe). En wat
te denken van de “Dichter van de Tinnekensvrienden” Wim Demeyere?
Ik som nog enkele “biotoopdichters” op: Cees van
Zuilen die zich ook “Huisdichter Cornelis” noemt, beekdichter Stijn Meuris en
beekdichteres Lieve Joris, de Hollandse waterdichter Niels Blomberg (Zuiderzeeland),
de Hollandse treindichter Mario Withoud.
Depeuter heeft gelijk: “Met duizenden overspoelen de
gedichtenschrijvers het internet” de stad en het platteland. En toch denken al
die stads-, plattelands- en andere dat zij onontbeerlijk zijn.
Zoals Jan Greshoff zegt: “Het huldigen van schrijvers
is gemakkelijker en knusser dan het bestuderen van hun geschriften.”
Robin Hannelore tekent enkele herinneringen op aan Jan
van den Weghe “die behoorde tot “de absolute elite in Vlaanderen”. Jan
publiceerde zowel in “Kreatief” als in “Boulevard” (het eerste richtte ik,
samen met Lionel Deflo, op in 1966; van het tweede was ik hoofdredacteur van
1970 tot 1980). Ik heb hem nooit lijfelijk ontmoet. Volgens Robin was het een
boom van een vent die aardig uit de hoek kon komen (anekdote: hoe hij van
uitgever Jan Berghmans ‘gewelddadig’ zijn royalty’s opeiste, die hij ook cash
kreeg).
Na Van den Weghe (2 m , 100+ kilo) vervoegden ook Hubert Lampo,
Armand Boni, Herman Vos, Dries Janssen, Marc Andries en Walter van den Broeck
de Heibelredactie. Het werden leuke redactievergaderingen met veel drank.
Postscriptum: Hannelore was “in de zevende hemel” toen jij Jans vrouw zag: “zo
jong, zo mooi” en zo koket!
O ja, nu weet ik waarom Depeuter en Hannelore er de
brij aan gaven in 1975: de eerste “Heibelprijs” zou worden toegekend aan Jef
Geeraerts en de tweede aan Johan Anthierens! Jos Borré luidde een neomarxistische
periode in en de redactie bestond nog uit “rood geïndoctrineerde ideologen”.
Depeuter herinnert de lezer aan het feit dat Margot
Vanderstraeten “al drie romans” schreef! Zij kreeg lof toegezwaaid door Yves
Desmet (“commanditaire lofsocialist”), Remco Campert, Ward Ruyslinck en Leo
Vroman (“vergeelde knarren”).
Bart De Man “lust de Vlaamse schrijfsters rauw”. Hun
taalgebruik is hem “te tuttig”. De literaire V3 moest Margot (van hierboven)
laten gaan, maar algauw vonden zij een “nieuw Josje”, met name Saskia (van) de
Coster. De nieuwe V3 heeft “als mascotte Paris Hilton gekozen”.
Zatte Sien Eggers schoot de hoofdvogel af toen zij aan
een Bourla-tafel de “175 cm
lange, beeldschone Senegalese Véronique Boubane”, die aan een belendend
tafeltje te pronken zat, een paar domme, racistische uitspraken naar het
hoofdje slingerde. We kennen de frustraties van velen (?): zij werken niet, zij
komen profiteren, hemeltergend dat hier zoveel zwarten rondlopen… “De beste
actrice ter wereld” kon in een zatte bui haar extreemrechtse sympathieën niet
onderdrukken. Of zoals de moeder van Frans Depeuter placht te zeggen: “Wat er
nuchter inzit, komt er zat uit.” (Lees p. 62 het stuk van Depeuter.)
Mooi en echt gebeurd verhaal van Hannelore die op
zekere dag (“in september 1999 geloof ik) een brief ontving van notaris Herman
Van Hemeldonck (zoon van wijlen Emiel) met de vraag of hij als moderator wilde
optreden tijdens de viering van het zilveren jubileum van de Olense heemkundige
kring. Het debat kreeg uiteindelijk de naam: “Olen tussen Verleden en
Toekomst”, met als moderator Frank Tubex. Robin zat op 2 december mee aan de
debattafel met Frans Depeuter en Walter van den Broeck.
Hannelore was helemaal niet gelukkig met het
programma. “Toen moeiden de goden er zich mee.” In de supermarkt liep hij
Werner van Gelder tegen het lijf die hem in snelvaart de trieste toekomst van
Olen schetste: Olen was een smeerpijp, de fabriek van Olen was een
radiumfabriek, Olen rot van radioactiviteit. Robin had stof te over om “als
groene moraalridder” op te treden tijdens het debat. Hij kreeg echter de kans
niet: Tubex had alleen belangstelling voor het schrijversbestaan van hem en
zijn Heibelvrienden.
Een week later las Hannelore in de krant dat Werner
van Gelder zich voor een trein had gegooid.
Staf Versweyveld (ik lees iedere keer Staf
Vertwijfeld) somt dan weer de exits op: Nelly Byl, Jacqueline Moerman, Phil
Bosmans, Piet Römer, Doeschka Meijsing, Wislawa Szymborska en Yvonne Verbeeck.
Dat Frans Depeuter “betinteld” (Westhoeks voor belust)
zou zijn om een stuk te schrijven over de vleeswaren van Lesley-Ann Poppe lag
voor de hand. Een mooie bijdrage. Ik onthoud graag: “Vanonder bloot tot aan het
gat en vanboven tot aan de navel, zo liep ze daar op hoge naaldhakken te
schuddegatten”. Of “wat bloot gestoei in de slagroom”. Of “Woeps, en plotseling
was hij daar, die deugniet van een tepeltje. Heel even kwam hij goedendag zeggen”.
Maar zij blijft de vrouw van één man: “Mijn liefde en
seks horen toe aan één man,” kakelt het melkfabriekje. Opgelet, ze is niet
dwaas, hoor, Lesley-Ann: licentiate Handelswetenschappen, directrice van een
Schoonheidsschool met vijfduizend leerlingen, ondervoorzitster van de Nationale
Beroepsfederatie Personenzorg, voorzitster van de Belgian Blondes Federation,
veelgevraagd model, mediafiguur, presentatrice, chanteuse, boekenschrijfster,
het kan niet op!
En Frans is “overmand”: “Godnagantoe, al die gaven bij
elkaar gepompt binnen één enkele ribbenkast, een mens zou voor minder een
minderwaardigheidscomplex oplopen”.
En of ze succes heeft, Lesley-Ann. Het artiestenheir
staat in de file: Warre Borgmans, Peter Dewelf, Sandro Pieri, Geert Jansen,
Goeman Dirk, Glenn Parmentier, Matthew Latta, Delphine Cappelle, Benny Merckx,
Hatice Mejor, Sabrina De Ruisseaux, Emilio Mees, Maïté Goddyn, enz.
Julien weet al langer dan vandaag dat ik zijn
“hersentjes met appelmoes” lust.
Hij serveert deze keer 123 Wereldgedichten van Koen Stassijns en Ivo Van Strijtem. Dan
moet hij naar de huisarts om een “paar tubes bloed af te tappen”. Terug thuis
dient hij de gasten Het boek ik uit
1951 van Bert Schierbeek op. Tussenin vertelt hij over twee auteurs die hun leven
lang gehunkerd hebben naar de Nobelprijs: Hugo Claus en Harry Mulisch. Bij het
dessert geeft hij zijn visie over justitie vandaag, over rechters die in
opspraak komen, over hun beoordeling-om-de-lieve-vrede, tot hij een vloek niet
kan onderdrukken: “Merde!” Hij heeft het over de grote seksuele appetijt van
DSK! Over normvervaging, over “meiden die hun geslachtsdelen ter beschikking
stellen” om hogerop te geraken, over “de vurigste schuinsmarcheerder” uit zijn
schooltijd. Bij het zoveelste pousse-cafeetje mijmert hij over zijn eerste
schrijfmachine, zijn eerste pc. Inmiddels zijn de gasten het huis
uit(geslopen).
Wat mij nu pas opvalt (p. 87): Heibel neemt naast
kritisch nu ook creatief werk (poëzie/proza) op. Joepie! Ik mail enkele
gedichten door uit mijn bundel Chaos.
Ik heb met graagte het fragment uit Huize
Zonneschijn gelezen.
Wie duikt daar op p. 98 op? Ferre Denis miljaar! Met
“Japanse dichtvormen”. Uiteraard, hij is in Vlaanderen de “specialist”, zelf goede
haikudichter en promotor van deze dichtvorm.
Als secretaris van de Vereniging van Vlaamse
Letterkundigen (geassocieerd
met het Haikoe-centrum Vlaanderen, sinds 1 januari 2011) is hij ook
mede-uitgever van “De Auteur”, het ledenblad.
Het moet
mij van het hart dat ik als recensent/essayist vergeefs alle moeite van de
wereld doe om mijn stukken gepubliceerd te zien in het blad. Ook mijn
publicaties komen er niet aan bod: tweeëntwintig gedichtenbundels, zeven
romans, zes essays, vier bloemlezingen gaan aan de aandacht van de redactie
voorbij. Zelfs mijn goede vriend Guy van Hoof kan het tij in mijn voordeel niet
doen keren!
Ja, ik
weet het: ik stel mij niet tevreden met korte recensies, mijn besprekingen,
zijn veeleer korte essays. De dichters/schrijvers zijn daar heel blij mee.
Waarvoor doe je het anders?
Ja, ik
weet het: voor een interview na een publicatie kom ik niet in aanmerking, omdat
de Westhoek (Bachten de Kupe) ver af ligt van Antwerpen waar het krioelt van
(betere) dichters en schrijvers.
Ik weet
het: ik kom fel op tegen de discriminatie van de auteur (als gevolg van het
decreet oprichting Vlaams Fonds voor de Letteren of de uitgever eerst). Zie
hierboven, aan het begin van deze bespreking.
Waar zit
het probleem? Schrijf het mij en misschien kan ik mij verzoenen met mijn (laag)
quota. Nu blijf ik verweesd achter.
Maakt Ferre geen deel uit van “De 50 Meester-dichters
van de Lage Landen bij de zee”?
Frans, ook ik heb Le Roy leren kennen in het maandblad
“De Periscoop”, waarin hij van 1958 tot 1970 gedichtenbundels recenseerde. Hij
was de eerste (een van de eersten?) die mijn debuutbundel Met de Teerling (1965) besprak. Later kwam ik af en toe nog eens
aan de beurt. Lang geleden. Waar is de tijd?
Le Roy werd in 1939 redactiesecretaris van “Hier
Dinaso!”. Ik lees nu pas dat hij deel uitmaakte van de “Trains Fantômes” naar
Frankrijk en dat hij ontsnapte aan de executie in Abbéville. In mijn achtste
roman (2013) vertel ik kort over die trieste gebeurtenis.
Samen met Lionel Deflo (wij woonden toen beiden in
Wevelgem) werden wij beginjaren ‘60 door “Wibilinga” uitgenodigd om in zaal
“Cortina” een lezing te geven. (Ik denk dat het over “Kreatief” ging.) Daar
hoorden wij dat de meesten lid waren geweest van het Verdinaso. Dat is bijna
vijftig jaar geleden. Amai, wat worden wij oud, Heibeliers!
Frans was goed bevriend met Pol le Roy tot hij
driemaal zwaar werd ontgoocheld door Pol.
Een mooi (triest?) verhaal over boeiende vriendschap
die eindigde in spijt en desillusie.
Is het een troost, Frans, als ik jou voorspel dat je
een dik Heibelnummer zou kunnen vullen met verhalen over uitgedoofde en/of
bruusk verbroken vriendschappen? Bovendien zijn echte vrienden maar op één hand
te tellen. Liefde op het eerste gezicht bestaat, maar vriendschap kent geen
begin: ze moet groeien.
Hannelore heeft het onder andere over “rare
predikanten”. Zijn die zo “raar”, Robin? Is Walter van den Broeck niet
geloofwaardig als hij beweert dat “het celibaat werd ingesteld om te vermijden
dat er nakomelingen kwamen die met het geld van de Kerk zouden gaan lopen”? Is
dat zo ongeloofwaardig? Ik heb in veel geloofd en veel niet geloofd. Merk je de
subtiele nuance? Ik weet één zaak héél zeker: de Kerk is ongeloofwaardig! Wil
je voorbeelden? Sla de geschiedenis erop na en lees de kranten: leugen(s), dictatuur,
moord, kindermisbruik.
Misschien
wil Hannelore tegen de stroom op roeien, want het aantal overtuigde kerkgangers is een nog steeds krimpende
minderheid geworden ten opzichte van de kerkverlaters en vooral de
niet-praktiserende katholieken.
Neen, ik wil het kromme niet langer recht praten.
Geloven is iets persoonlijks dat best kan zonder structuur, zonder kader, zonder (bege)leiding, zonder traditie en gebruiken.
Is het verwonderlijk dat het doorgeven van de kerkelijke, katholieke traditie stagneert? Al twee generaties.
De Kerk is folklore geworden.
Neen, ik wil het kromme niet langer recht praten.
Geloven is iets persoonlijks dat best kan zonder structuur, zonder kader, zonder (bege)leiding, zonder traditie en gebruiken.
Is het verwonderlijk dat het doorgeven van de kerkelijke, katholieke traditie stagneert? Al twee generaties.
De Kerk is folklore geworden.
Willy
Copmans slaat nagels met koppen! Ik som ze graag op:
-
Ons
onderwijs slaagt er in de literatuur zo goed als helemaal uit het lesprogramma
te verbannen.
-
Het
e-book heeft blijkbaar heel wat meer succes dan verwacht.
-
De antiquarische boekhandel
verdwijnt uit het straatbeeld.
-
Het boekbedrijf schreeuwt moord
en brand: de boekhandel verdwijnt!
-
Het
FVL negeert iedereen die in eigen beheer publiceert of bij een kleine
“alternatieve” of niet bijzonder grote uitgeverij.
-
Bij de Vlaamse Auteursvereniging
kunnen zij (die van hierboven) lid worden en lidgeld betalen, maar zijn niet
stemgerechtigd als zij niet voldoen aan de professionele normen van Jos
Geysels, de grote democraat (professioneel = uitgeven bij een professionele
uitgeverij, met ISBN-nummer opgenomen in het Boekenbank-bestand). Wie zijn
boeken zelf “produceert, promoot of distribueert”, komt niet in aanmerking voor
stemrecht en/of subsidie. Ook wie als auteur een aantal exemplaren afneemt
tegen betaling, overtreedt volgens Geysels de regel!
Het lijkt er stilaan dat de VVL, die ouder is dan de
VAV, de verzamelplaats is geworden van de “niet professionele schrijvers”, de
“sukkelaars” zeg maar.
Is het niet spijtig dat Boekenbeurs en Boekhandel (zo
goed als) geen aandacht (meer) besteedt aan de echte schrijvers.
Mijn mening?
Het kost mij geen moeite om toe te geven dat ik ook
dit jaar niet naar de Boekenbeurs ben geweest. Ik heb er niets te zoeken. Mijn
boeken zijn er in de loop van de voorbije drie decennia ook zelden te koop
aangeboden. Ik behoor tot de auteurs die ofwel geen commerciële uitgeverij
vonden of er geen zochten. Het Pablo Nerudafonds Brugge en Paradox Pers Antwerpen
waren uitzonderingen op de regel.
Bekende Vlamingen hebben alweer met het oog op deze
jaarlijkse manifestatie hun naam aan drukwerk verbonden. Ik vind deze
buitenproportionele bijval van al deze loze boeken niet koosjer. Het loopt er
storm voor BV’s die zogenaamd een boek hebben geschreven. Het publiek gedraagt
zich alsof het staat te drommen voor “Tien om te Zien”, met veel rood
aangelopen hoofden, en kiekjes schieten met multifunctionele mobieltjes.
Tussendoor zitten echte schrijvers sip voor zich uit
te kijken, onbeklant en bedrukt.
Ik ben echt blij dat ik er niet moet zijn, er naartoe
gaan zal ik niet (meer) doen.
De “schrijvende” BV’s weten dat er geen boek in hen
schuilt, hoogstens een lintworm. Maar ze treffen geen schuld, het zijn alweer de
“commerciële” uitgevers die de populaire BV’s op het idee brengen een boek te
(laten) schrijven. Die uitgevers weten al lang niet meer wat kwaliteitsbewaking
betekent, wel dat het een oneconomisch gegeven is. Ten slotte, het boek is
banale handelswaar.
Uit interviews maak ik op dat die populaire nitwits
hun eigen boek niet hebben gelezen.
Ik beken dat ik ook aan ghostwriting heb gedaan, maar
het ging slechts om speeches en artikels voor geleerde politici, die geen tijd
konden maken voor zaken die zij niet beheersten.
Conclusie: je kunt er als echte schrijver die geen
kunstjes opvoert op de TV niet meer tegenop. En toch, mijn gevoel voor harmonie
zegt dat vermeende schrijvers eigenlijk op een braderie thuishoren of op
signeersessies in warenhuizen als Aldi, Lidl en Wibra.
Heibel, 17de jaargang, nummer 1, april 2012
is opnieuw wat het tijdschrift al jaren is en moet blijven: een blad dat geen
blad voor de mond houdt! Ik hou ervan. Heibel en de Heibeliers houden mij
wakker!
Thierry Deleu
Geen opmerkingen:
Een reactie posten