Mijnheer de Burgemeester,
Beste Vrienden,
Ik heb Fernand laat leren
kennen. Zijn poëzie ken ik echter al honderd jaar.
Hij is één van de
dichters die mij heeft beïnvloed. Daar kun je niet onderuit indien je iemands
poëzie met de regelmaat van een klok leest. Van de Woestijne, Elburg,
Florizoone, Snoek, Spillebeen waren mijn (grote) voorbeelden.
Ons eerste gesprek vond
plaats na de voorstelling van het eerste jaarboek van “De 50 Meester-dichters”
op 1 december 2008 op het gemeentehuis van Koksijde. Fernand kwam mij
feliciteren.
Ik zie hem nog voor mij
staan: flink, maar verlegen, een bescheiden man, maar een man van stand, niet
van veel zeggen, maar met warme woorden.
Onze vriendschap is met
de tijd gegroeid, het respect voor elkaar is groot, hoewel wij qua
(geloofs)overtuiging verschillen, zijn onze affiniteiten groot, wij zien elkaar
graag en ook onze vrouwen hebben een zelfde band. Een band van vertrouwen.
Dit essay wil op een
eerlijke wijze (objectief in zijn subjectiviteit) getuigen van zijn poëtisch talent.
Fernand Florizoone bezit de elegantie van het woord en de ontroering voor al
wat mooi en schoon is.
Van hem verschenen
vijftien bundels. In bloemlezingen, tijdschriften en op e-zines werden
gedichten van hem opgenomen. Hij viel geregeld in de prijzen.
Op 4 oktober 2000 werd
hij “cultureel ambassadeur van Koksijde”. Toen woonden wij nog in Harelbeke,
twee jaar later zouden wij naar Oostduinkerke verhuizen.
Meestal is men geen sant
in eigen land, maar Fernand is dit wel en hoe: de Westhoek kent en respecteert
hem. Hij is een beminnelijke man.
Beminnelijk is ook een kernwoord om zijn poëzie te schetsen:
toegankelijk voor een
ieder, geen hermetische wereld, geen postmodernistische drempel. Hij verwoordt
wat hij observeert scherp, maar niet erudiet of langdradig, integendeel: hij
weet zijn zintuiglijke indrukken eenvoudig en vooral suggestief te verwoorden.
Hij streeft naar harmonie in vorm en inhoud. Zijn wereld is bepaald door
geloof, melancholie en respect voor mens en natuur.
Na het lezen en bespreken
van de verschenen bundels van Fernand merk je hoezeer een dichter evolueert en
inhoudelijk toch helemaal zichzelf blijft. In se verandert niets, er is geen
wezenlijk verschil tussen de eerste en de laatste bundel. Waar je in vroege
bundels diepgang raadde, vermoedde, aanvoelde, sta je bij de laatste gedichten
voor een fijn aangevoelde, juist gedoseerde, met grote precisie zuinig
verwoorde innerlijkheid.
Het staat iedereen vrij
het metafysische als realiteit te verwerpen of te aanvaarden. Wie echter kosmosgevoeligheid
zonder meer verwerpt, ontneemt zich een mogelijk uitzicht op de wereld.
Bij de waardering van
poëzie speelt het al of niet aanvaarden van het buitennatuurlijke vaak een
grote rol.
De toon van zijn
gedichten klinkt soms alsof er een mist over de verzen ligt, alsof je niet
rechtstreeks natuur en dingen raakt, maar eerst moet aanvaarden en aanvoelen
dat het gewone, het alledaagse, een diepere kern in zich draagt.
Verlangen en hunker klinken door. Melancholische herinneringen aan de tijd van toen, bij vader en moeder, de geboortegrond.
Melancholie die de dorst
naar poëzie vergroot. Het besef van vergankelijkheid. Bij herhaling wordt ook naar
de dood verwezen
Zijn beeldspraak drijft je mee op taal en maat, je krijgt inkijk in woorden en realiteit, die verbeeld wordt tot een nieuwe werkelijkheid.
Je geraakt soms in een
toestand van lichte sluimer, een heerlijk soezen onder een wijde eik, onder een
zomerhemel.
De dichter idealiseert
niet, maar observeert tot in het detail.
Sommige gedichten doen mij denken aan iemand die zichzelf wil geruststellen, iemand die de angst afwijst, die de waarde van berusting (die hij rust noemt) toont. Rust om twijfel te ontlopen? Is dichten overwinnen?
In een aantal gedichten
geven de dingen bijna achteloos de
kern van het geheim prijs: zijn onmetelijk godsvertrouwen.
Nooit wil Fernand stichtend overkomen: hij kiest zijn woorden, hij schrapt, hij wil de woorden triëren tot hij alleen nog suggestie overhoudt. Hij produceert geen woorden aan de lopende band. Hij wil niet dat zijn woorden verloren lopen, hij plaatst weinig woorden voor veel inhoud.
De charmes van de Westhoek zingt hij uit, hij houdt van de oogvullende wijdte van de zee, hij doet ons kijken en luisteren naar de vogels.
Wonderlijk is het hoe je
voelt hoe de natuur groeit, hoe groot de impact van het Onnoembare is in mensen
en dingen.
Samen voelen zij elkaar
aan: ze zijn alle verwant aan de natuur en aan de schepper.
Ik besef maar al te goed
dat perfecte gedichten niet bestaan - de meest loepzuivere diamant vertoont
fouten bij een vergroting -, maar toch durf ik beweren dat mijn goede vriend
Fernand vaak volmaakte gedichten schrijft: sfeerscheppend, suggestief,
taalbeheersend, metaforisch sterk, assonantie zonder rijm, sobere maar
indrukwekkende verwoording.
In mijn vele gesprekken
met hem, meestal in aanwezigheid van Ida en mijn vrouw, bij hem thuis of bij
ons, of op café (in de Westhoek en Cabour), in een restaurant of op een
receptie, na de voorstelling van een nieuw boek, creëert hij binnen de ruimte
zachtheid, hoop, schroom, dankbaarheid, vrede.
Ook deze sfeer nestelt
zich in zijn gedichten: zijn poëzie hult zich in mystieke beleving.
Voor het schrijven van
het essay heb ik veel steun gehad aan Veerle Janssens’ eindverhandeling Dichter tot het leven, waarvoor dank en waardering.
Haar
licentiaatsverhandeling heeft mij bij een eerste kennismaking met het
gezamenlijke dichtwerk op weg geholpen.
Fernand wa 85, toen ik
het essay begon, straks wordt hij 87). Op deze gezegende leeftijd zou hij zich
kunnen afvragen:
“Is mijn gevecht met het
woord niet nutteloos geweest? Is het nog zinvol om ermee door te gaan?” Op de
eerste vraag: neen, op de tweede: duizendmaal ja!
Thierry Deleu
Geen opmerkingen:
Een reactie posten