INDRINGENDE POËZIE
EN BEELDENRIJK PROZA
Amanda
Malinka (1975) werd geboren in het Brabantse Nederland. Daarna maakte ze vele
omzwervingen om uiteindelijk over de grens haar inspiratie te vinden. Haar werk
is in diverse bladen geplaatst en opgenomen in bloemlezingen. Zij heeft sinds
kort haar eerste bundel uitgebracht: De
omgevallen muren achter de Muze.
Sommigen
noemen haar de dichteres van de dood. Zij staat aan de zelfkant van de
samenleving en focust zich op afscheidnemen. De dood kent bij haar vele
kleuren. Die evaluatie is deels juist, want onvolledig.
Ik kreeg
het boek opgestuurd. Groot was mijn verbazing toen ik het opensloeg: na een
prachtige, aantrekkelijke cover van Henk Stam vond ik een minder geslaagd
lay-out. Geen titelbladzijde, geen colofon: ISBN afgedrukt boven streepjescode
op cover achterzijde, geen inhoudsopgave, geen melding van andere publicaties.
Gewoon: mooi afgedrukt en uitgegeven via Gedichten.nl. Tenzij de schrijfster
het zo wilde.
Ik vind
gedichten en handpalmverhalen. Haar initiërend gedicht belooft: niet ik/zoek je//het is//het kind/dat
verstoppertje/speelt.
Mijn
opdracht is duidelijk afgebakend: vind ik de ware Amanda Malinka achter de
schijnrealiteit?
Een
eerste zoektocht leerde mij meer dan ik had vermoed bij een eerste queeste.
Malinka vlucht weg door een tunnel/haarzelf tegemoet. Ik loop de tunnel in, betreed
haar huis, maar het voldoet haar niet: zij ergert zich aan slangen die over de muren
kruipen. Daar zit zij op zichzelf.
Zij vindt het huis en wat zich erin en eromheen afspeelt, theater.
Opvallend
hoe vaak zij in de sterren kijkt: zij ontvlucht de werkelijkheid en vermoedt in
de hemel een teken te zien. Zij ziet het
paard rustig grazen, zij hoort de
schorpioen uit de aarde kruipen.
De waarheid ligt tussen de stenen. Zij heeft
een lichaam dat elke dag in de
spiegel stond. Om het even wanneer, welk seizoen ook, het lichaam bleef in
de spiegel staan: bij sneeuw, in de herfst, in de lente.
In dit
huis, in dit lichaam is geen kamer, de stilte is er een oorverdovend orkest. De dichter speelt trompet, even maar, en
verstopt zich dan weer in het lichaam.
Zij komt
tot een verbijsterende conclusie: uiteindelijk
zijn wij allen moordenaars. Wanneer zij de vriend opzoekt, zegt hij: jij bent toch een dichter/schrijf dan over
mij of ik nog leef. De dood toont zich uitdrukkelijk.
Ik laat
voorlopig de handpalmverhalen onaangeroerd en zet mijn zoektocht verder in haar
poëzie.
Nu ben
ik het zeker: de dichter is een sterrenkind,
hoewel ik besef dat mijn vondst een complex gegeven is: het sterrenkind is hem bij de bomen, maar ook een haar: het groen maakte het een vrouw. Het lichaam bleef achter.
Mooie
poëzie, met verrassende beeldspraak, verhullend, onthullend, schijn en waarheid.
Poëzie die kadert in een specifieke spirituele traditie, maar vormelijk
vernieuwend is. Amanda Malinka laat grenzen wegvallen of relativeert ze; ze
wentelt zich in scheidingen, tegenstellingen, beperkingen.
Ik zet
mijn zoektocht verder aan de hand van haar verhalen. Zonder overgang, want de
sfeer is dezelfde.
In vijf
episodes vertelt de dichter/schrijver in De
rozen die je (niet) aan de Pelgrim geeft over haar hoofdpersonage die tegen de maan praat en honden tot leven schreeuwt. Hij zegt
haar dat zij te veel droomt. Zij
raadpleegt de kaarten: ook nu weer openbaart zich de dood.
Zij zet
haar weg verder, maar zij ziet geen vast
patroon. Zij ziet een landkaart maar
begrijpt de wegen niet. En toch wil zij de verbeelding niet opgeven. Zij
aardt niet in het aardse leven, in de rauwe werkelijkheid, de onbewezen waarheid,
maar beseft het gevaar: eens zal ik
mijzelf te boven groeien tot het water mij overspoelt.
Haar
proza is poëzie: ik ben je
sprookjesverteller tot jij naar het altaar loopt, dan blaas ik de kaars uit en
zoek een andere ster.
Het is
ook hier weer duidelijk dat niets op
waarheid berust en dat alles wat je ziet reflecteert op jezelf.
Einde verhaal krijgt zij een glimp van zichzelf: ik ken mijn gezicht in de spiegel. De rest van de tijd zie ik maar
componenten. Losse armen, benen en op het puntje van mijn neus een moedervlek.
In het
tweede verhaal, Rozendoornen en
maneschijn, is een man gestorven. Verbluffend hoe de schrijfster zich met
hem vereenzelvigt: de zinnen die ik zelf
had willen schrijven sprak hij hardop uit. Zij gingen niet over de liefde maar
over de dood. Zij deelden ook vele levens en vele verhalen: toen zij
roeiden in een oud bootje bij het ven,
toen zij een pand kraakten. En ook
hier weer duikt het lichaam op: zij
tekende voor de spiegel zwarte lijntjes en
hij gaf de vlakken van haar gezicht
kleur. Hij is de enige die haar gedachten leest.
In “De
reis van een Dwaas” ontmoet zij dichters en andere kunstenaars. Zij beschrijft
onder andere iemand die weende om niets,
zij dansen als Indianen, en toen hij haar verliet, voelde zij zich voor het eerst in haar leven alleen. Zij had de liefde
gezien in blauwe ogen.
De vrouw
in het verhaal is door het leven getekend
en wil een boek schrijven. Over de liefde die
vele grenzen kent. Zij is alle
grenzen overgegaan. Zij heeft zich vaak een piraat gevoeld, maar ook een machiniste.
Zij is vooral een nar, een dwaas in andermans ogen.
“De reis
van een Dwaas II” brengt haar in een land
zonder heuvels. Zij komt ook nu weer zichzelf tegen: een man schreeuwt wanhopig over de straat heen… Stiekem hoop ik dat er
iets van mijzelf in hem overgaat. Wanneer zij flirt met het meisje achter
de bar, wordt zij geconfronteerd met de werkelijkheid die heel anders is dan de
verbeelding: in de reflectie van een winkelruit ziet zij een vrouw met pluizig haar. Zij wil alleen maar slapen. Uit niets wil zij bestaan. Daar is zij thuis.
Tijdens
de derde reis ontdekt zij in het dagboek van een vriend een mysterie: eeuwigdurende liefde bestaat!
Maar ook
deze gedachte helpt haar niet om de waarheid te vinden. Haar waarheid. Haar
eigen openbaringen. Ook wanneer zij dood is, zal niemand waarheid spreken, maar
grote leugens over haar zullen worden
verkondigd.
En
opnieuw blijkt hoe bipolair zij is, hermafrodiet, meerslachtig, want op de terugreis is zij pas echt haar geliefde. Zij is beminde en minnaar.
Beiden beloofden elkaar de eeuwigheid, maar nu zien zij in dat er een groter geheim verborgen ligt: de
dood.
De
schrijfster is bijzonder kosmosgevoelig en dit buitenaards zijn doet haar in
twee werelden leven, waardoor zij nergens
thuis is.
Ook
tijdens de vierde reis slaat de verbeelding op hol. Weer ontmoet zij een man,
met name de schrijver. En weer kruipt
zij in zijn huid, in zijn glimlach, in de droom waarin zij beiden personages
zijn: de schrijver zal altijd bij me
zijn… Stiekem delen zij hun tijd op.
In “De
reis van een Dwaas V” is zij uiteindelijk gewoon zichzelf. Zij probeert te
leven met de mensen (vooral mannen) die zij “op de wereld heeft gezet”: ja, daarom vereeuwig ik hem hier. Zij
hoopt eens - werkelijk - met elkaar te
kunnen omgaan.
Ook in
de volgende verhalen is bovenstaande mix tussen werkelijkheid en verbeelding,
tussen waken en dromen het concept. Ook dan creëert de schrijfster
dubbelbeelden: zij vereenzelvigt zich met een ander, meestal met een man, zij neemt bezit van hem (ook
andersom kan) en ontdubbelt deze twee-eenheid even later om de maat te nemen
van waarheid en leugen.
Dit procedé
ontmoet ik voor de eerste keer of toch met deze verbetenheid. Amanda Malinka
probeert het onbereikbare aan te raken. Zij kruipt permanent in de huid van de
Muze en laat de lezer deelnemen aan het spektakel.
Het
korte verhaal “Altijd” biedt de sleutel aan van haar zijn en haar aanvoelen. Ik
citeer: Waar ik ook heenga, altijd zal
deze andere wereld in mijzelf bestaan. Of: morgen weer een reis… ik kijk naar de maan om mijzelf verbonden te
voelen met het geheel.
Breekbaar
mooie teksten, ijzersterke regels. Poëzie en Proza: onvoorspelbaar, onverwacht,
maar moeilijk. Beide vragen inspanning. Het loont echter de moeite!
Ik ontmoette Malinka bij de
bomen/de nacht werd maan/het lichaam bleef achter/en zo trok ik/met haar mee.
Thierry
Deleu
Amanda Malinka, De omgevallen muren achter de Muze,
Gedichten.nl, 2012
Geen opmerkingen:
Een reactie posten