Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

7 maart 2012

De generatie dichters die in de jaren ’60-‘70 debuteerde, mijn generatie.


Die dichters en schrijvers gingen via het taalexperiment hun eigen weg, hoewel ze zich nooit helemaal kon losmaken van de vorige “experimentele” generatie.

In de eerste helft van de jaren ’60 is de experimentele poëzie over zijn hoogtepunt heen. Het hermetisme van heel wat experimentele gedichten maakte ze voor vele lezers ontoegankelijk.
Clem Schouwenaars (1932-1993), Willy Spillebeen (1932), Walter Haesaert (1935), Hedwig Speliers (1935), Julien Vangansbeke (1936), Frans Depeuter (1937) en Robin Hannelore (1937) distantieerden zich niet van de experimentele poëzie, maar gingen hun eigen weg, zij voegden er iets aan toe. Bij Schouwenaars viel de zin voor klassieke schoonheid op. Spillebeen bekommerde zich minder om het ”schoonheidsgehalte” maar zijn poëzie ging diep en trof door haar zin voor symboliek, vaak geprojecteerd tegen een mythische achtergrond. De maniërist Haesaert was dan weer virtuoos in de beeldvorming. Hedwig Speliers legde echter op de meest in het oog springende wijze de brug van oud naar nieuw. Als dichter was hij eigenzinnig en toonde een bijzondere aandacht voor woord en metafoor. Hij zette zich af tegen het experiment als experiment en ging fel tekeer tegen de parlando-stijl van de nieuw-realisten. Zijn eigen beeldspraak was verstandelijk gecontroleerd, maar zijn poëzie was niet altijd vrij van hermetisme.

De poëzie van de generatie dichters die tijdens of kort na de oorlog zijn geboren, vertoont een neo-experimenteel karakter. Ik denk hier onder andere aan Thierry Deleu (1940), Annie Reniers (1941), Dirk Christiaens (1942), Rob Goswin (1943), Fred de Swert (1945-1977), Guy van Hoof (1943). Samen met de hierboven genoemde (iets oudere) dichters vormden zij een schakel tussen de nieuwe tijd en de eeuwen die achter hen lagen. De dichter van de eerste eeuwhelft had reeds heel veel met de woorden bereikt, nu was het hun beurt om op zoek te gaan naar hun eigen identiteit, rond thema’s zoals liefde en eenzaamheid; de meesten vertoonden een neiging tot introspectie, tot nadenken over mens en wereld, anderen waren kosmisch gericht, schreven tragisch-visionaire poëzie. Ondertussen was het levensklimaat gewijzigd en dat was ook merkbaar in de nieuw-realistische poëzie die gegangmaakt werd door de tijdschriften Kreatief (1966 - 2005) en Revolver (1968 -). Poëzie was echter meer dan plaatjes schieten van de werkelijkheid. Het kon niet worden ontkend dat de nieuw-realisten de poëzie een grotere verstaanbaarheid hadden gegeven.De nieuw-realistische poëzie was niet alleen een reactie tegen de experimentele poëzie, maar ook tegen de romantische, metafysisch gerichte poëzie.

Wat mij iedere keer opvalt, zijn de talrijke auteurs (schrijvers en dichters) die, hoewel zij voor “beloftevolle jongeren” werden aanzien, nooit de appreciatie kregen die zij verdienden. Met “appreciatie” bedoel ik hier: aandacht, publicatiemogelijkheid, recensie, kritiek, kort: de status van een “echte” auteur. Waarom werd hun werk niet uitgegeven door “gevestigde” uitgeverijen? Omdat zij te weinig publiceerden? Omdat zij onverzorgde uitgaven op de markt brachten? Omdat zij slecht schreven? Omdat zij geen geduld opbrachten? Of was het gewoon omdat zij geen “geluk” kenden, omdat zij niet de “juiste” man of vrouw tegen het lijf liepen, lees: de invloedrijke recensent of criticus, de invloedrijke vriend en schrijver, een bevriende uitgever…? Pech dus en niemand treft schuld!

Toen pech, nu: gestuurde discriminatie!
Wat gezegd van de wijze waarop de overheid en zij die door de overheid werken, regels opstellen en aan belangenvermenging doen? Ik ken maar één regel: de anti-discriminatieregel: elke schrijver is gelijk voor de wet. Is dat zo?
Er heerst sedert einde jaren ’70 een groeiend onbehagen. Welke zijn de grieven van de schrijvers? De schrijvers vormen samen met de artiesten een aparte categorie van personen die een vrij (bij)beroep uitoefenen. Het schrijverschap wordt wel juridisch of wettelijk erkend, hoewel de schrijvers zelf hun schrijfwerk niet als een beroep, althans hun hoofdberoep, beschouwen.

Het is een vrij beroep, maar met zulke eigenaardigheden dat de assimilatie met andere vrije beroepen mank gaat. Alleen al een bepaling geven van de schrijver is een moeilijke taak. De meeste schrijvers kunnen niet “van hun pen” leven. Waar zouden zij overigens van leven? In de eerste plaats van de verkoop van hun werken? De auteursrechten? Wegens de beperktheid van de Nederlandstalige boekenmarkt lopen de oplagen zelden hoog op, zodat de opbrengst in de meeste gevallen niet volstaat om een schrijver fatsoenlijk te laten leven. De debutanten en/of auteurs die niet (kunnen) uitgeven bij erkende uitgeverijen vallen uit de boot. Bovendien ondervinden zij weinig steun van de bibliothecarissen (en hun belangengroepen) die weinig boeken van hen aankopen.

Dit is de realiteit!


Thierry Deleu

Geen opmerkingen: