Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

4 oktober 2011


Rahma,
de ware geschiedenis van een heterochtone …
Ik schrijf al sinds het begin van de jaren 1990 geen verhalen meer, al is mijn vermogen om van alles te verzinnen en te liegen nauwelijks afgenomen. Ik jaag mensen nu eens ermee de stuipen op het lijf. Dan weer ontlok ik ze een lach en een traan. Onderstaand relaas is dan ook rauwe werkelijkheid. Een ware geschiedenis zij het dat ze vermoedelijk niet echt uitzonderlijk is (afhankelijk van hoe je ‘uitzondering’ definieert). En zeker sinds de perikelen rond de uitspraak van onze Brusselse burgemeester Freddy Thielemans omtrent het gebruik van de Franse omschrijving fait divers, zou ik het toch ook geen ‘fait divers’ durven noemen. Je moet overigens heel voorzichtig zijn met je publieke uitlatingen tegenwoordig of je vliegt de gevangenis of de psychiatrie in, al zit het daar overal meer dan overvol.
Nee, het is une histoire vraie, de lotgevallen van een dame die ik ondanks haar Marokkaanse etnische origine, geen allochtone wil noemen (laat staan een moslima). Ik introduceer pour le besoin de la cause liever een neologisme: heterochtoon. U zal wel begrijpen waarom ik deze misdaad ten aanzien van het woordenboek heb gepleegd. Het verhaal draag ik om voor de hand liggende redenen op aan de ‘Belgisch-Marokkaanse’ cineaste Saddie Choua.

Intro
.
Eric Burdon & The Animals “Good Times” (1967) Lyrics
When I think of all the good times that I’ve wasted having good times
When I think of all the good time that’s been wasted having good times
When I was drinkin’
I should’ve been thinkin’
When I was fighting
I could’ve done the right thing
All of that boozin’
I was really losin’
Good times
Good times
When I think of all the good time that’s been wasted having good times
When I think of all the good time that’s been wasted having good times
All of my lying
I remember her crying
My useless talkin’
I couldv’e been walkin’
Instead of complainin’
I couldv’e been gainin’
Good times
Yes, here we all are having a jolly good time
And everything is working out fine, ha ha ha ha ha
Useless talkin’
All that walkin
All of my sinnin’
I could’ve been winnin’
I have it too easy
And it’s a beginning of good times
Good times
I said good times
Talking bout good times
Rahma, de ware geschiedenis van een heterochtone.
De feiten dateren van de tijd dat K. nog niet enkel van de mensheid als geheel of als begrip hield (en dan nog: deze nieuwe relatie is van den beginne een liefde-haatverhouding geweest), maar ondoordacht open stond voor echte enkelingen van deze levende soort Homo Sapiens Sapiens. Soort: laat K. maar duidelijk spreken van cultuur of beschaving (de mensheid is eng biologischgezien geen soort). En vooral heel open stond voor welbepaalde mensen van vlees en bloed, mensen met een hart, een ziel én een stel hersens. Voor mensen met een identiteit en soms zelfs met een identiteitskaart. Maar vooral toch voor mensen die geen van beide hadden of er toch alles voor zouden doen om van beide af te raken. K. heeft zelfs, ongescheiden van tafel en bed, met een acceptabel aantal van dat genre goddelijke monsters samengeleefd. Niet met allen tegelijkertijd, maar volkomen tegennatuurlijk: één na één volgens de toen dominante mode van de seriële monogamie. Het waren vrouwen die K. liefhad en die hem liefhadden. Met alles wat erbij hoorde of eraan vasthing. Al zou K. het nu, op gerijpte en rottende leeftijd, nog hoogstens voor één dag en één nacht herover (kunnen) doen.
De enige vrouw in zijn leven die echter én sensueel én intellectueel waarlijk bij hem paste, daar heeft K. echter nooit de (seksuele) liefde mee bedreven. De liefde werd toen inderdaad nog bedreven. Er werd niet zo maar eventjes gesekst als tussendoortje of tijdens een plaspauze. Ach, binnen 5 jaar wordt er vast in het geheel niet meer gesekst en zal het aantal seksuele partners dat je hebt, niet langer statusbepalend zijn. Wél een andere vorm van extatisch geweld, met name: het aantal vijanden dat je letterlijk hebt kaltgemacht. Het is voor K. te laat om zich om te scholen en zich in deze hoogwaardige gendervrije kunst van de toekomst in te werken. En het ministerie van Cultuur biedt ook nog geen gratis cursussen aan.
K. had ‘het’ haar nochtans één enkele keer voorgesteld, in de loop van de beginperiode dat ze elkaars zeden en gewoonten beter leerden kennen. Ze leek in een eerste beweging geneigd in te stemmen, maar wees het voorstel finaal toch af. Op dat moment besefte K. voor het eerst dat zij tien maal intelligenter was dan hijzelf. Ze hebben daarna wel vele nachten samen in hetzelfde bed geslapen, als goede vrienden die geen ander bed hebben dan datgeen dat ze kunnen delen.
Ze heette Rahma. Ze was een Brusselse van Marokkaanse afkomst. Haar ouders leefden en leven misschien nog altijd in de Marokkaanse havenstad Tanger, niet bepaald één van de streken waar het merendeel van onze etnische zogenaamde kutmarokkanen vandaan komen. Ze woonde, vóór ze K. leerde kennen, dan ook niet in St-Jans-Molenbeek – waar de jeugdwerkloosheid onder jonge Marokkanen toen eigenlijk nog maar pas een omvangrijk sociaal probleem aan het worden was – maar in het wel nabije maar toch veel meer residentiële Koekelberg. Hoe en op welke leeftijd ze in België is terecht gekomen herinnert K. zich niet meer, het zal ook nooit het voornaamste punt van zijn belangstelling voor haar zijn geweest.
[Deze eerste confrontatie met haar naam Rahma dwingt K. al even het hoofd af te wenden. En als afleiding een aforisme neer te schrijven dat hij deze middag heeft bedacht: “Natuurbescherming: een landbouwer moet goed kunnen boeren. Zo niet kan hij zich beter bij de VDAB laten omscholen tot yogaleraar of spijsverteringstherapeut.” En eerst even een paar biertjes halen in dedrankautomaat verderop in de straat.]
K. leerde Rahma kennen ergens in 1988. Maar hoe en waar precies kan K. zich niet echt meer voor de geest halen. Vreemd eigenlijk. Hij heeft er alleen nog een vermoeden van, een overtuiging, maar die kan best door zijn geheugen achteraf kosmetisch zijn bijgekleurd. Rahma moet toen 27 geweest zijn (en K. bij de 40). Ze was gehuwd met een Marokkaanse man die een meer dankeurige job had op het Marokkaans consulaat. Rahma was moeder van twee dochtertjes die op dat ogenblik hooguit vijf en drie jaar moeten geweest zijn, hun namen is hij ondertussen glad vergeten, hij heeft ze ook maar een vijftal keer ontmoet en meestal sliepen ze dan nog. Om haar moederschap te vestigen had ze haar man maar een beperkt aantal keren seksuele betrekkingen toegestaan. Meer dan twee kinderen wou ze niet, vandaar dus. Ze heeft bij mijn weten sindsdien haar geslachtsorganen alleen nog gewassen, maar ze verder voor geen enkel plezier of doeleinde meer aangewend.
Rahma was nochtans lichamelijk een heel aantrekkelijke vrouw, maar niet supersexy. Ze had wel een heel bijzondere blik in haar ogen, zij het een andere dan deze die doorgaans geassocieerd wordt met de femme fatale. Zo’n bijzondere blik is voor K. altijd de noodzakelijke en mogelijk ook voldoende voorwaarde geweest opdat een levende wezen (een mens, een dier) K. blijvend zou kunnen gaan fascineren. Rahma was ondanks haar leven met beperkte seks helemaal niet puriteins, ze voelde haar lichaam niet aan als iets vies. Ze vroeg je niet om je om te keren wanneer ze zich ontkleedde of omkleedde. Had ze er één en ander op gezet, ze had best een aardige duit kunnen verdienen als fotomodel, want ook het aannemen van erotische of ondeugende poses was een kunst die ze meer dan behoorlijk beheerste. Zoals onderstaande foto laat zien. Let wel: deze foto is niet door K. of een door hem ingehuurde fotograaf genomen, K. heeft ook nooit naar de fotograaf geïnformeerd.
.
.
Rahma was een fantastische vrouw, een fantastisch wezen eigenlijk. Rahma is de enige persoon in K.’s leven geweest die erin geslaagd is hem het te wagen om vanaf de rand van een zwembad in het water te springen. En dat wil wat zeggen. K. heeft altijd een waterfobie gehad, maar er nooit erg onder geleden. Meer dan vijf meter ver heeft hij nooit kunnen zwemmen zonder zich over te geven aan de paniekerige en onweerstaanbare drang vaste grond onder de voeten te voelen. Hij schaamt zich er ook niet voor, hij houdt het voor niemand verborgen. Je kunt hem door hem op zijn waterangst te wijzen, niet kwetsen, maar hij begrijpt langs geen kanten dat mensen een uur lang in bad een boek of de Humo kunnen liggen lezen.
Midden 1991 of zo begon Rahma, na alle doorstane ellende, plots de Koran te bestuderen, een boek waarover ze K. voorheen nooit gesproken had. Ze hadden het vermoedelijk zelfs niet één keer over de islam gehad. En K. maakt zich sterk dat ze voorheen zelfs niet eens een Koran in haar bezit had. (K. zelf leest zijn leven lang al af en toe eens een halfuurtje in de Bijbel, liefst in het Oud Testament; als je alles letterlijk en voor ‘waar’ neemt en je verplaatst in de historische realiteiten van de eeuwen vóór die pseudo-tragische bastaardzoon op een dag voor de sabbat werd gekruisigd, is het een bijzonder leerrijk en amusant boek; je moet je wel ver weg houden van de allernieuwste vertalingen, die willen de Bijbel meer en meer omturnen tot een pedagogisch verantwoord kinderboek leeftijdscategorie 7-12. De Koran daarentegen kan K. amper bekoren, langer dan 10 minuten houdt hij het lezen ervan niet vol. Hij vergeet zelfs telkens weer wat een soera precies is en als hij het niet nacheckt, zal hij het zelfs eerder over een soetra hebben. Rahma had toen wel al een half jaar of zo de voogdij over haar kinderen teruggekregen en ze moest in Marokkaanse kringen reeds twee jaar vrede nemen met heerschappen die niet op consulaten of andere gewaardeerde instellingen werkten.
Hoogstens drie of vier maanden later (Rahma en K. gingen in die periode minder frequent met elkaar om dan in de jaren 1989 en vooral 1990, en dat had ook zijn reden) liet ze een boodschap na op K.’s voicemail, zoals ze elke keer deed wanneer ze belde en K. niet thuis was. K. heeft later nog tientallen keren deze boodschap opnieuw en opnieuw beluisterd. Nooit heeft hij in de inhoud of de toon iets kunnen ontdekken dat een bijzondere betekenis zou moeten hebben gehad. Hij speurde er bv. naar of er geen aarzelingen waren geslopen in haar gesproken zinnen. Of er geen woorden en zinswendingen in de boodschap voorkwamen die ze nooit eerder had gebruikt. De boodschap was in alle opzichten zoals alle vorige en ook even kort: een optimistische stem die je hartelijk groette en dan weer even hoopvol en enthousiast afscheid nam. Rahma haalde trouwens op K.’s voicemail nooit iets inhoudelijks aan, toch niet met betrekking tot haar zelf, maakte zelfs niet de minste illusie in die zin, ook niet als haar een gebeurtenis was overkomen die haar leven een andere wending had kunnen geven. Rahma had in die dagen zelf geen telefoon – de gsm was nog niet uitgevonden – en K. kon zelf alleen met haar contact opnemen door bij haar langs te lopen. Eigenlijk waren haar boodschappen op K.’s voicemail nooit meer dan wat lang gerekte beleefdheidsformules en vriendschapsbevestigingen.
Sinds deze boodschap op zijn antwoordapparaat heeft K. Rahma’s stem nooit meer gehoord. Hij heeft haar nooit meer teruggezien en tot op heden (en dat zal morgen niet anders zijn) nooit enig nieuws meer van of over haar ontvangen. Waar ze toen sedert meer dan een half jaar woonde in Molenbeek, daar woonde nu blijkbaar niemand meer. K. had haar er nochtans nog een week vóór haar laatste boodschap opgezocht: ze hadden samen met de twee kinderen gegeten. De andere bewoners van het gebouw leken haar amper te kennen en konden K. op geen enkele manier verder helpen. De precieze schrijfwijze van haar achternaam heeft hij nooit goed kunnen onthouden en hij had geen enkel document waarin haar officiële naam vermeld stond, al had hij wel meermaals occasioneel haar pas kunnen bekijken. Haar achternaam speelde overigens geen enkele rol in hun relatie en zelf stelde ze zich aan een onbekende altijd simpelweg voor als Rahma. Op haar deurbel stond geen naam of kenteken: K. belde op de tweede onderste van de vijf bellen. Evenmin kende K. de naam van haar echtgenoot, die zich ondertussen wel (in 1989 reeds) van haar had laten scheiden, en op het Marokkaans consulaat toefde blijkbaar geen man die ooit met een Rahma gehuwd was geweest. De enige vriend of kennis van Rahma die K. ooit eens persoonlijk gesproken had, wiens naam hij kende en waarvan hij wist hoe deze persoon te bereiken, was een presentator op Radio Accueil (toen, als K.’s kennis volledig correct is, een radiozender in Brussel die zich weliswaar richtte tot Marokkanen, maar enkel Franstalige en geen Arabische uitzendingen verzorgde). De man bleek uit de lucht te vallen. De gemeenteambtenaren van Sint-Jans-Molenbeek konden geen Rahma vinden die ooit op het betreffende adres had gewoond, al was ze daar dus toch reeds een klein jaar voordien met haar kinderen ingetrokken. Officieel bleek ze nog steeds in Koekelberg te wonen zoals dat in 1988 het geval was. De wijkpolitie van de twee gemeenten zouden een onderzoek instellen, maar toen K. hen een week later opnieuw contacteerde, konden ze enkel bevestigen dat Rahma verdwenen was. Indicaties die erop wezen dat er een misdaad was gepleegd, ontbraken. K. kreeg de voor de hand liggende raad te wachten tot Rahma iets van zich zou laten horen.
Het internationaal verschijnsel van het islamfundamentalisme en -terrorisme was in die periode nog totaal onbestaande: naar trainingskampen in Afghanistan kon ze niet zijn vertrokken. Met het lezen van de Koran was bv. ook haar bovendien vrij matige sympathie én belangstelling voor de Palestijnse zaak niet plots gaan zwellen of etteren. Wat Rahma in de studie van de Koran zocht, daar heeft K. het eigenlijk nooit met haar over gehad. Marokkanen en Turken werden toen door de publieke opinie nog niet als één troep moslims bekeken – maar wel meer en meer als migranten of allochtonen nadat ze nog tot ongeveer 1980-1985 voornamelijk ‘gastarbeiders’ waren geweest. Misschien wist in die jaren hooguit 10 % van de Belgen dat de meeste Marokkanen de islam beleden (er was gewoon zelfs amper iemand die wist wat dat was, de islam!). Rahma had voorheen ook altijd al ruime belangstelling betoond voor zowel Westerse als Oosterse filosofieën en religies, dus waarom zou ze niet eens de Koran dieper bestuderen dan dat ze er als kind in was onderricht? Rahma leefde tot de laatste keer dat zij en K. samen waren, in andere werelden dan deze van de conflicten in het Midden-Oosten of zelfs die in haar geboorteland. Als ze ergens heen was, dan kon het enkel zijn naar een stuk terra incognita, een nog onontdekt eiland met hetzelfde karakter als dat van deze andere werelden.
Er is maar één Rahma, en dat is Rahma! Rahma heeft ooit hemel en aarde gescheiden en Rahma heeft ze nu weer tot Niets samengebracht.
K. gaat ervan uit dat hij Rahma toevallig heeft ontmoet in het cafetaria van het Brussels Universitair Ziekenhuis, waar hij na zijn werk als docent aldaar soms op zijn eentje een koffie ging drinken. Zij moet daar op een gegeven dag ook gezeten hebben of er zijn binnengestapt. Er moet een onmiddellijk bijzonder oogcontact zijn geweest en sociabel als Rahma was, moet ze vermoedelijk signalen gegeven hebben dat ze wel graag een praatje wou slaan. Zoals K. haar kent, is het best mogelijk dat ze zonder schroom meteen naar hem is toegestapt en hem heeft aangesproken. Maar zoals K. zichzelf kent, is het even goed mogelijk dat hij het zelf is geweest die toegaf aan zijn nieuwsgierigheid en wou weten wat iemand die er zo heel vrolijk uitzag in een ziekenhuis kwam doen. Want opvallende dames (en heren) zaten er altijd wel in dat cafetaria. Maar nooit één waarbij de vrolijkheid van gezicht, lichaamshouding en bewegingsstijl zo onmiskenbaar afstroomde. Nooit iemand die zo blaakte van levensgenot.
“Je vis içi au 4ième étage,” lachte Rahma. Ze was opgenomen op de Psychiatrische Afdeling van het ziekenhuis. Zonder de minste schaamte of gêne vertelde ze K. dat ze een paar maanden geleden gepoogd had zelfmoord te plegen. Ze had haar kinderen een straf slaapmiddeltje gegeven, alle reten en spleten van het appartement met kleefband dichtgeplakt en dan de kranen van het gasfornuis opengezet. Ze had echter een spleet onder één der buitendeuren over het hoofd gezien, zodat het gas deels ontsnapte en een buur letterlijk onraad rook. Moeder en kinderen werden in een soort comateuze toestand naar het universitair ziekenhuis gebracht dat toevallig ook het meest nabijgelegen was. Ze overleefden het alle drie en hielden aan het dramatisch avontuur geenblijvende letsels over. Een bijzondere aanleiding of motief voor de zelfmoordpoging kon Rahma niet aanreiken. “La Mort m’a toujours inspirée. Je voulais faire connaissance. Déjà si longtemps, je veux faire connaissance.” Waarom ze ervoor gekozen had ook haar kinderen te betrekken in deze gewenste kennismaking met de Dood, daarover zei ze kort en laconiek: “Elles sont trop jeunes pour survivre sans leur mère.” Al was ze blij dat haar kinderen het er ongeschonden vanaf hadden gebracht, spijt had ze niet. Ze grapte dat ze de zaak wellicht helaas geen tweede keer zou kunnen overdoen, toch niet in de nabije toekomst, want de kinderen waren voor hun bestwil in een home geplaatst. “Je ne peux pas mourir laissant les enfants vivantes et sans bonne éducation ni protection.” Rahma wachtte nu op de beslissing van het parket of ze vervolgd zou worden voor poging tot kindermoord, maar dat zou wel niet gebeuren, daar was ze van overtuigd. K. vermoedde dat haar Marokkaanse man als consulair staflid en ongetwijfeld ook de Marokkaanse ambassadeur zelf het drama liefst buiten de openbaarheid wilden houden en alle middelen zouden aanwenden om te vermijden dat de vrouw van één van hun stafmedewerkers na een openbaar proces voor een Assisenhof in de gevangenis zou belanden. En dat dan dus één en ander in de ‘diplomatieke kringen’ algemeen bekend zou raken.
Dus moest een gerechtspsychiater akkoord gevonden worden om haar ontoerekenbaar te verklaren. Er werd blijkbaar geen haast gemaakt om met betrekking tot haar lot en bestemming knopen door te hakken. En zolang dit niet was gebeurd hoorde ze in het ziekenhuis te blijven, dat was de afspraak met de onderzoeksrechter. Rahma zelf had geen schrik van de gevangenis, hoegenaamd niet. “On peut toujours mourir là où on le veut.” En ja, dit was, zo vond K., gewoon een moedige vrouw, zij het via vreemde manifestaties. K. zelf was immers wél heel bang voor de dood en hij had al gans zijn leven regelmatig zitten piekeren hoe hij aan de dood zou kunnen ontsnappen. Hij kon zich de dood niet voorstellen en eigenlijk ging hij ervan uit dat hij ook nooit zou sterven, dat kon immers toch niet. Hij wou als kind al weten hoe het met de wereld als geheel zou aflopen en dus moest hij zo nodig de uitdoving van de zon overleven. (Uiteindelijk zou Rahma een jaar later gedwongen opgenomen worden in een therapeutische gemeenschap in Anderlecht, een gemeenschap waar iedereen – ‘inwoners’ en buitenstaanders – zó in of uit kon lopen en waar ze ook niet verplicht was dwaze ‘kooktherapieën’ te volgen – een potentieel effectieve therapeutische gemeenschap dus. Reeds na zes maand zou ze ‘genezen’ kunnen worden verklaard, maar dan zou het daarna zeker nog 1 jaar duren vooraleer ze de voogdij over haar kinderen zou terugkrijgen. Uiteraard werd Rahma na dat verblijf van zes maand in die therapeutische gemeenschap meteen ontlast van het oordeel dat ze een gevaar was voor zichzelf of voor anderen.)
Dat eerste gesprek tussen Rahma en K. moet zeker meer dan een uur geduurd hebben. Bijna elke zin die K. uitsprak, beantwoordde ze allereerst met een welgemeende joviale lach. Zo lachte ze ook dag in dag uit op haar ziekenhuisafdeling zelf. Omzeggens alle andere patiënten misprezen haar, haatten haar, behalve de paar die tot geen enkele vorm van misprijzen voor wat dan ook in staat waren. “Dat heeft haar kinderen willen vermoorden en dat loopt hier de ganse tijd lachend rond.” Die hatelijkheid had K. zelf kunnen vaststellen toen hij later eens (tijdens de bezoekuren) met haar op haar kamer afgesproken had. Eén patiënt meende dat Rahma alleen maar iets verzon om haar ziekenhuisopname aannemelijk te maken. Rahma was gewoon een hysterisch aanstellerig mens. Maar K. heeft nooit aan haar verhaal getwijfeld en ze merkte al snel dat hij ook geen reden zag waarom het haar verboden zou moeten zijn om nog te lachen. Ze gaf niet in het minst de indruk depressief of suïcidair te zijn. En toch was ze er voortdurend op uit om in elk gespreksonderwerp haar dood of de Dood binnen te laten sluipen, en dat lukte haar doorgaans heel aardig.
Haar behandelende psychiater, tevens hoofdpsychiater (een paar jaar geleden bezweken aan alvleesklierkanker), was vanzelfsprekend ook gefascineerd door dit onaards wezen dat gaskranen openzette die haar kinderen hadden kunnen doden, dat daarover lachend sprak als was het allemaal maar een grappige komedie, een lach die dan uitliep in de uitdrukking van een morbide doodsverlangen. Elk gesprek dat hij met haar had ontsnapte totaal aan zijn controle. Wanneer hij haar wou laten praten over haar levensgeschiedenis of haar huwelijksgeluk of het gebrek eraan, steeds wist Rahma de situatie om te draaien. “Si, j’ai un marriage heureux, mais ce que je désire, c’est mourir. C’est un désir pur, il n’y pas de train qui en cache un autre. Vous ne voulez pas connaître la Mort, docteur, vous qui êtes quand-même psychiatre?” En ze sloeg haar gitzwart haar achterover en lachte haar stralend witte tanden bloot.
Meer zelfs: de psychiater was opgetogen over dit bijzonder geval in zijn afdeling. Uiteraard kon hij zich ook niet onttrekken aan haar mysterieuze fysieke maar stijlvolle schoonheid die geen beroep moest doen op maquillagetrucjes, open decolletés of uitnodigend gekruiste benen. Sprak de psychiater, zoals dat collegiaal blijkbaar hoort, zelden langer dan vijf of tien minuten met een andere patiënt, dan sprak hij meer dan eens per week een vol uur met haar. Of beter gezegd: hij poogde met haar te praten. Ook omwille van deze voorkeursbehandeling werd Rahma door de andere patiënten, vooral de vrouwelijke, hartsgrondig gehaat.
“Mais vous jouez le psychothérapeute, docteur! Ah la la!” “C’est ce que je suis, non?” “Mais pas du tout, docteur! Vous ne l’êtes pas, vous le jouez.” Een gesprek van een vol uur leverde de zwoegende psychiater niets meer aan ‘diepe inzichten’ op in de beweegredenen van Rahma’s zelfmoordpoging of van haar doodsverlangen dan haar zuivere bevestiging dat ze dat doodsverlangen nog steeds even passioneel koesterde als voorheen. En dat ze zich daaromtrent geen achterliggende redenen of motieven wou aanpraten of laten aanpraten.
De psychiater had de onderzoeksrechter en de politie niet willen steunen in hun poging Rahma aan te klagen wegens poging tot kindermoord. “Rahma heeft niet de persoonlijkheidsstructuur van een moordenares.” Hij hield zich ook niet aan de ongeschreven afspraak met het Parket dat Rahma de afdeling niet zonder begeleiding van een gekwalificeerd personeelslid mocht verlaten. Integendeel, hij gaf haar duizend-en-één kleine en grote privileges in de hoop zo haar vertrouwen te winnen en de muur die hen scheidde te slopen. Want finaal hoorde hij Rahma op een punt te brengen dat ze vatbaar zou worden voor therapie. Die therapie zou dan recidive zo snel mogelijk moeten uitsluiten, zeker uitsluiten dat ze in een volgende suïcidepoging opnieuw haar kinderen mee zou willen laten kennismaken met de Dood. Al was het maar uit Rahma’s overtuiging dat haar kinderen zonder hun moeder nooit een menswaardig leven zouden kunnen leiden. Rahma weigerde ook elke medicatie en de psychiater moest zichzelf en haar toegeven dat hij ook geen medicament kon bedenken dat in haar geval aangewezen zou zijn. Rahma was niet depressief en ook niet manisch, ze had geen angstaanvallen en ook geen schizofrene wanen, ze had geen crisissen van hyperagitatie of wat dan ook, ze leed niet aan slaapstoornissen. En ze zette op de afdeling nooit de boel op stelten. Ze onderwierp zich gewillig aan alle regels die haar werden opgelegd. De privileges die ze van de psychiater kreeg, waren uitsluitend zijn initiatief. Ze had er nooit om gevraagd.
Zo mocht Rahma reeds enkele weken na haar opname vrij de afdeling verlaten, zolang ze zich hield aan het afgesproken uur dat ze geacht werd weer op de afdeling aanwezig te zijn. Bezoek kreeg ze nauwelijks en er was niemand uit de buitenwereld die telefonisch naar haar vroeg: ze had langs haar kant geen familie in België en ze had blijkbaar ook geen echte vrienden, vriendinnen of kennissen die nog iets met haar te maken wilden hebben. Haar man wou haar niet meer zien noch spreken en zijzelf uitte ook nooit het verlangen met hem te mogen praten. Ze informeerde zelden naar haar kinderen, ze was er tevreden mee te weten dat het home waar ze opgevangen werden, genoot van een uitzonderlijk goede reputatie. Nooit gaf ze de wens te kennen om haar kindereneven voor een uurtje of zo te mogen zien. K. kwam al snel tot de conclusie dat Rahma ook vóór het drama nooit diepgaande affectieve relaties met wie dan ook had gehad. Rahma hanteerde een heel eenvoudige filosofie. Alle leven leefde zichzelf en stierf uit zichzelf. Contacten tussen levende wezens waren altijd intens: hevige expressies van heen en weer dansende energie. Maar verder betekenden die contacten niets dat blijvend was. De zorg voor haar kinderen en het besef van haar verantwoordelijkheid voor hen waren voor haar een zuiver natuurlijk gegeven, een vanzelfsprekendheid die niet verder geargumenteerd moest worden. K. kreeg daar een goed gevoel bij: hij had een hekel aan de tegenwoordig zo tv-gepromote en gesponsorde sentimentele moederliefde. Naar K.’s inzien kon die knuffelachtig trendy, modieuze en zelfs sexy geworden moederliefde alleen verstikkend zijn voor hen die al dat geknuffel als ‘mama ziet je toch graag’ dienen te ondergaan. Maar K. onthield zich van een definitief oordeel in deze kwestie: zijn directe ervaring van de wijze waarop moeders in het echte leven met hun kinderen omgaan en vice versa waren toen al uiterst fragmentair en zo is dat nog steeds. Hij beseft dat hij in de eerste plaats oordeelt op basis van wat hij op tv en in reclamespotjes voorgeschoteld krijgt.
Maar Rahma’s levensfilosofie, die ze zelf in de meest eenvoudige woorden kon schetsen, raakte, al zou K. het liever iets originelers uitdrukken, diep in hem een snaar, al had hij geen idee waar hij die snaar in hem moest lokaliseren. En het bracht hem in de war dat hij zijn eigen gehaaste missionaire manier van leven (die hij op andere momenten en op andere plaatsen soms schaamteloos als ‘visionair’ betitelde) moeilijk in overeenstemming kon brengen met Rahma’s bevrijdende ‘armoede van geest’. Haar leven was in essentie perfect geslaagd, hij was in vergelijking maar een mislukkeling die in de ontkenning van zijn mislukking af en toe wel eens weerstand bood met het schrijven van op zichzelf niet oninteressante boeken of tijdschriftartikels. Anderzijds stemde het K. tot vreugde dat hij voor de eerste keer de destijds zo ophefmakende en schokkend geformuleerde, (in filosofische zin) materialistische intro van Deleuze & Guattari’sL’Anti-Œdipe: Capitalisme et schizophrénie kon herlezen in het licht van een diepgaande persoonlijke ervaring en niet van een beroepsmatig ingegeven intellectueel begrijpen.
Al snel mocht Rahma elke namiddag de afdeling verlaten tot 8 uur ’s avonds. In die periode maakten Rahma en K. zeker drie keer per week lange wandelingen in hoofdstedelijke parken of musea. Daar vertelde K. Rahma dat zijn beroepsbezigheden zich de voorbije maanden concentreerden op de figuur en het werk van de in 1935 op 47-jarige leeftijd aan portwijn gestorven Portugese dichter en schrijver Fernando Pessoa. Pessoa’s meeste gedichten en teksten werden pas rond 1980 wereldkundig en bestonden uit losse notities die Portugese taalkundigen en literatuurspecialisten nu als puzzelstukken op hun plaats trachtten te krijgen, als ze al een plaats hadden. Op dat ogenblik waren eigenlijk nog bitter weinig Franse vertalingen van Pessoa’s werk beschikbaar. K. vertelde dit Rahma niet alleen om zichzelf te presenteren maar omdat hij wist dat de figuur van Pessoa als de tragische dichter die wist dat hij Niemand was en dus in wezen iedereen kon zijn, vonken zou doen schieten in Rahma’s geest. En die vonken schoten er ook. In één week tijd verslond ze alles wat K. haar aan Franse vertalingen van Pessoa’s gedichten en teksten kon bezorgen. Ze was verrukt. En sleurde ze voorheen overal de Dood bij, dan werd die rol van de Dood nu ingenomen door de naam Pessoa, wat in wezen geen verschil uitmaakte maar toch veel eleganter en sympathieker overkwam. En veelal de gesprekken ook minder zwaar en veel draaglijker maakten. De vrolijkheid kwam nu niet enkel van één kant. Rahma bestookte de psychiater nu met citaten uit Pessoa tot zijn lichaamscellen begonnen te trillen van een soort onbehagen dat niet langer meer professioneel was. Hij kon het ook niet appreciëren dat Rahma hem voortdurend wees op de wijze waarop K. haar inspireerde. K. en de psychiater waren immersuniversitaire collega’s, zij het dat K. maar psycholoog was en de psychiater een lid was van het vooraanstaande medische korps. Maar psychiaters wisten toen eigenlijk al dat psychologen niet dwazer waren dan zijzelf. Het was eerder K. die er toen nog niet achter gekomen was of uit beroepseer nog niet kon toegeven dat psychologen als gilde zich ontpopt hadden tot nog grotere zwendelaars en oplichters dan de psychiaters in hun eerbiedwaardige Orde.
Hoorde K. het als een beloning te zien of als de betekening van een bloedverbond dat Rahma hem kort na het begin van haar passie voor Pessoa een kopie bezorgde van het boek Suicide: Mode d’emploi, een boek dat rond 1985 in Parijs was uitgegeven maar onmiddellijk verboden werd en uit de handel werd genomen. Hoe ze aan die kopie was geraakt, wou ze niet zeggen: “C’est Pessoa qui me l’a envoyée par la Poste!” Het gaf een raar gevoel toen K. thuis vaststelde dat hij niet eens naar de apotheker moest om de medicijnen te halen die in het boek aanbevolen werden als de meest pijnloze manier om zelfmoord te plegen. Geen enkel intern lichaamsorgaan werd geweld aangedaan. Je kon rustig inslapen in het besef dat ook je lichaam ongeschonden uit het avontuur kwam. Kortom: en avant la musique!
Rahma verbleef ongeveer een vol jaar op haar afdeling van het Brussels Universitair Ziekenhuis voordat de diverse partijen het eens werden  omtrent de juridische afhandeling van de affaire. Met een gevoel van eigen pietluttigheid, die hij naar K.’s inschatting nooit te boven is gekomen, nam de psychiater afscheid van Rahma toen ze, zoals reeds gezegd, voor zes maanden haar intrek moest nemen in een therapeutische gemeenschap in Anderlecht. Die zes maanden: dat moet deels het jaar 1989 en deels het jaar 1990 geweest zijn. K. heeft er de precieze chronologie niet van bijgehouden en wellicht slaat hij hier en daar de bal mis. Ze zagen elkaar in deze periode minder frequent, maar de ontmoetingen strekten zich dan wel uit over een volle dag of zelfs een volweekend. Het regime in het Anderlechtse therapeutische centrum was bijzonder vrij en over haar tijdsbesteding in het weekend kon Rahma eigenmachtig beschikken. Regelmatig bracht ze een volledig weekend bij K. door: dat was dan vanaf de vrijdagavond tot de zondagavond 22 uur. De dingen die ze dan samen of los van elkaar deden, waren blijkbaar zo dagdagelijks dat K. zich geenspecifieke voorvallen uit deze periode herinnert. Behalve dan dat ze hem meesleepte naar een zwembad omdat hij daar aan zichzelf zou bewijzen dat hij wél van de rand van een zwembad in het water durfde te springen. Wandelen, lezen, koken, straffe Pessoaanse zinnen bedenken, zwijgend dromen, zeveren en serieus praten: veel meer kan het allemaal niet geweest zijn. Uit de foto’s die K. ervan overgehouden heeft, kan hij niet veel afleiden.
Wel blijft hem bij dat Rahma minder lachte en ietwat versomberde maar dat ze tegelijk niet meer zo bezeten was door haar doodsobsessie. In het algemeen stegen haar blijmoedigheid en jovialiteit echter nog altijd mijlen uit boven het gemiddelde. Zelfmoord was veeleer een thema voor grappen geworden dan iets waar met ernst over werd gesproken. Na haar zes maand Anderlecht hoorde K. een paar weken niets van haar tot ze belde dat ze een eigen privé-kamer had kunnen bemachtigen bij nieuwe Marokkaanse vrienden die cultureel actief waren binnen de Brusselse gemeenschap. Eén ervan was presentator bij de reeds vernoemde Arabische zender Radio Accueil en ze werkte, zo  beweerde ze toch, er geregeld mee aan programma’s. K. ervaart echter een vreemde moeite om haar levensloop in deze periode tussen haar verblijf in de therapeutische gemeenschap in Anderlecht en het moment waarop ze de Koran begon te bestuderen, precies in kaart te brengen. Met een zeker leed denkt hij nu aan deze periode terug, alsof hij zich iets verwijt. Hij worstelt met het gevoel dat zijn herinnering van deze periode een constructie achteraf is. In een eerste fase hadden ze nog dagelijks contact, hetzij fysiek, hetzij telefonisch. Daarna hoorde K. soms een week lang niets van haar, maar bracht ze daarna dan wel een paar volle dagen bij hem door om dan weer een week of twee weken niets van zich te laten horen. K. besefte wel dat Rahma wellicht voor het eerst in haar leven praktische sociale problemen had, dat ze voor zichzelf een sociaal probleem was geworden.
Rahma moest nu inderdaad tijd besteden aan allerlei aangelegenheden om het hoofd financieel boven water te houden. Ze genoot wel een OCMW-uitkering maar noch haar familiale voorgeschiedenis noch haar ‘persoonlijkheid’ maakten haar geschikt voor werk dat strakke discipline vereiste en allerlei kleine en grote stress met zich meebracht. Rahma zweeg echter in alle talen over de praktische aspecten van haar bestaan en wanneer K. een poging deed om te weten te komen in welke omstandigheden Rahma nu eigenlijk leefde, weigerde ze kordaat om daarop in te gaan. Verzoeken van K. om haar in haar nieuwe thuishaven te bezoeken, wimpelde ze steevast af. Op de wijze die Rahma nu eenmaal eigen was. Ze lachte alle vragen naar haar dagelijkse tijdsbesteding en naar het genre mensen waarmee of waartussen ze nu leefde, weg. “Comment va Pessoa?” En dan waren Rahma en K. weer vertrokken in vrijblijvende ironische en morbide gedachtenuitwisselingen over de Grote Levensvragen. K. merkte echter dat ze blijkbaar alleen nog geld had om af en toe tweedehandskledij te kopen, Rahma die vroeger steeds zo modieus en eigentijds gekleed was. Doorgaans droeg ze nog de kleren waarmee ze zich twee of drie jaar voorheen ook al tooide. Haar gezicht werd na verloop van tijd magerder en scherper. Rahma had ontegensprekelijk geldproblemen, maar het was beneden haar waardigheid om tijd en aandacht te besteden aan de vraag hoe ze voor deze problemen een oplossing kon zoeken of vinden. K. dacht er soms aan haar wat geld toe te stoppen, maar hij besefte dat ze dat geld niet alleen beledigd zou weigeren maar ook dat dit het einde van hun vriendschap zou zijn. K. zal nu ook wel de neiging gehad hebben de omvang van haar praktische problemen te overdrijven, gezien het contrast met de periode waarin ze op dat vlak zorgeloos kon leven. Rahma bleef in wezen de Rahma die leefde in haar eigen onaardse wereld en zich niet liet verleiden tot discussies over zaken als toekomst, bestaanszekerheid en aanverwanten. Zo ook kwam het voor K. als een volslagen verrassing wanneer Rahma ergens eind 1990 de voogdij over haar kinderen had teruggekregen. Ze had er met geen woord over gerept dat die zaak in de voorafgaande maanden met de jeugdrechter was beslecht. K. was eigenlijk compleet vergeten dat Rahma inderdaad ook nog moeder was van twee kinderen. Want ze sprak zoals voorheen ook in die maanden nooit over haar kinderen, althans niet met K. Voor Rahma was K. een deel van haar innerlijke wereld, dat was zijn plaats, dat was het fundament van hun vriendschap. En daar hoorde K. dus ook te blijven.
Het laatste wapenfeit waaraan K. en Rahma nog samen plezier beleefden, vond plaats op Oudejaarsnacht 1990. Het is ook het enige wapenfeit dat K. zich nog van hun drie jaren durende vriendschap herinnert, want het ging uiteindelijk steeds om bijzonder onschuldige zaken, het soort belevenissen die je doorgaans heel snel vergeet, want er is geen enkele reden om ze in een cv of een strafblad te plaatsen. Rahma en K. waren in de koude laatste decemberavond van 1990 een paar uur gaan wandelen in het Parc Léopold (Leopoldspark), een stuk land dat nu bezet is door schreeuwlelijke gebouwen van instellingen van de Europese Unie en ermee bloedverwante ‘internationale gemeenschappen’. Dat park was altijd al K.’s lievelingspark in Brussel geweest. Rahma en K. keken er naar de stoom van hun adem en telden de sterren waarvan ze raadden dat ze binnen 1 miljoen jaar zouden opgebrand zijn. Kortom: ze liepen daar maar wat te genieten van zichzelf. Ze kwamen bij K. thuis aan rond 11 uur in de nacht. Rahma aaide de kat en las wat in een boek, vermoedelijk een nieuwe Franse vertaling van Pessoa die K. ondertussen op de kop had kunnen tikken. Zelf ontkurkte K. zoiets als een goede fles Italiaanse wijn en in de loop van de daaropvolgende uren zal er wel een tweede fles hetzelfde triestig lot moeten hebben ondergaan. Rahma zelf dronk nooit alcohol, hooguit tee of kraantjeswater. Zo een kwartier vóór middernacht (Nieuwjaar dus) meldde ze dat er vanaf 0 uur een bijzonder programma was opRadio Accueil, bedoeld voor eenzamen en andere wanhopige gevallen die Oudejaarsnacht alleen moesten doorbrengen. Iedereen die tot die categorie behoorde mocht bellen en zou door de presentator wat opgemonterd worden. “Que la vie est belle quand-même” en dat soort blablabla en tralala. En die presentator was niemand minder dan die vriend van Rahma.
Rahma stelde voor dat K. en zijzelf elk afzonderlijk zouden bellen dat het Leven geen betekenis had en dat je beter zelfmoord kon plegen wanneer je niet begiftigd was met het artiestentalent om in het circus van dat Leven mee te draaien. En dat dus beter iedereen die die Oudejaarsnacht alleen moest doorbrengen maar beter kon “faire connaissance avec la Mort”. Ze spraken af dat K. eerst zou bellen en dat Rahma onmiddellijk daarop zou bellen met een soortgelijke boodschap. En zo gebeurde. Zodra de presentator aankondigde dat zijn ruim hart klaar stond om de sukkelaars van deze wereld dat hart onder hun riem te steken, nam K. de telefoon en kreeg meteen contact. “Vous êtes seul, Monsieur? Et cela vous fait de la peine?” “Mais non, mon cher ami. Je suis seul, oui. Et soûl en plus. Mais je suis heureux. J’ai quarante ans, quatre années plus que je n’avais jamais prévues. C’est une nuit merveilleuse pour faire connaissance avec la Mort, et caetera, et caetera.” “Vous voulez vous suicider, Monsieur?” De brave presentator poogde bijna een half uur lang op K. in te praten in de vermoedelijk oprechte hoop een mensenleven te redden en in Allah’s hemel daarvoor beloond te worden met de beschikking over zeven verse maagden. Hoe sentimenteler hij werd, hoe morbieder K. zich uitliet. Tot de presentator besefte dat zijn kans op die zeven verse maagden nihil was geworden en hij zich herinnerde dat hij een programma verzorgde waar ook andere mensen hun stem moesten kunnen laten horen. Onmiddellijk daarop belde Rahma naar het oproepnummer, maar vóór ze haar bijval met K.’s aangekondigde zelfmoord kon onderstrepen en de zaak nog verder kon verzieken met “qu’elle allait suivre ce monsieur dans les douceurs de la Mort”, waren er reeds een viertal verontwaardigde telefoontjes van verontruste dames binnengelopen die één en ander “manifestement horrible” vonden. “Un monsieur de quarante ans et il a un beau boulot, quelle honte! quelle décadence!”. “On devrait interdire des détraqués comme ce monsieur de gâter la solitude et la tristesse des gens qui sont vraiment seuls, car ce monsieur, il n’est pas seul, il est plus que fou, il est sadique.” Wanneer Rahma dan op haar eigen lachende manier, waaraan de presentator haar onmiddellijk herkende, de zaak eindelijk nog wat meer “manifestement horrible” kon maken, kon je het zweet horen dat de presentator van zijn voorhoofd veegde. Er volgde daarop uiteraard een nieuw salvo van boze reacties, waarbij een dame – het waren allen vrouwelijke wezens die belden – zelfs voorstelde de ‘réintroduire la peine capitale pour ce genre de hyperpsychopathes”. De uitzending liep toen al twee uur en K. en Rahma vonden het welletjes. Het zal dan geweest zijn dat K. een tweede fles wijn ontkurkte en Rahma in de keuken haar glas ging vullen met kraantjeswater.
De presentator was woedend wanneer Rahma hem één der volgende dagen lachend vertelde dat hun oproepen maar afgesproken spel waren en dat zij en K. met dezelfde telefoon hadden gebeld. Maar hij bezorgde haar toch een bandopname van de uitzending. K. heeft die bandopname met het eerste deel van de uitzending nog altijd in zijn bezit. Samen met een 5 cm. lange lok gitzwart haar (Rahma moet een gypsie zijn geweest) zijn dit de enige objecten die K. als afgodsbeelden ter beschikking heeft om af en toe eens Rahma’s geest weer tot leven te wekken. Zoals gezegd, het was hun laatste wapenfeit. En het was ook de laatste keer dat K. kon genieten van Rahma’s joviale lach. Eén der daaropvolgende weken ging hij haar namelijk voor de eerste keer zelf opzoeken in de flat die ze met haar kinderen betrok in Molenbeek. De flat was een kelderverdieping en K. schrok zich te pletter toen hij moest vaststellen in welke ellendige omstandigheden Rahma en haar kinderen leefden. Het was niet meer dan één grote rommelige kamer met niet veel meer dan een versleten sofa en een breed bed, waarin Rahma samen met de kinderen sliep. Vuile was lag temidden propere kleren. Een wasbak met een kraan waar amper water uitstroomde. Een gasvuurtje zoals kampeerders gebruiken. K. kon het vanaf dan niet meer opbrengen om met haar over Leven en Dood te praten. En al lachte ze alles weg met haar gebruikelijke stralend witte tanden, K. schaamde zich en haar lach kreeg de monsterachtige bijklank van één grote leugen.
K. zette Rahma nu voor de eerste keer echt onder druk om te praten over de ‘realiteit’ van haar leven. “Qu’on me vole ce diable de Pessoa et compagnie!” En inderdaad liet ze na lang aandringen iets los over wat haar allemaal dwars zat en over dingen waarover ze het voorheen nooit gehad hadden. Op slag werd ze jaren ouder en haar ogen zakten weg in een onverwoordbare dofheid. De zorg over haar kinderen verplichtten Rahma tot een leven dat ze overduidelijk niet aankon. Ze kon zich geen manier voorstellen om voldoende geld bijeen te krijgen om haar kinderen te geven waar ze recht op hadden. De radiopresentator van Radio Accueil had in ruil voor de bandopname van het Oudejaarsnachtprogramma een deal voorgesteld waar ze niet op wou ingaan. Al bedreigde hij haar niet en bleef hij vriendelijk, hij kwam steeds met dergelijke ruilvoorstellen aandraven. Ze hadondertussen alle sympathie voor hem verloren en had elk contact met hem verbroken. Ze klaagde over nog andere mannen die haar lastig vielen en op haar lichaam uit waren onder het mom van vriendschap of steun voor haar kinderen. Ze kon die wel van haar lijf houden, maar ze vertrouwde geen nieuwe kennissen meer. Blijkbaar ging van Rahma niet meer de vroegere ontwapenende uitstraling uit die er automatisch voor zorgde dat mannen en mensen in het algemeen haar eerbiedig en respectvol behandelden.
K. verliet haar kelderwoonst in een bijzonder sombere stemming. Wat kon hij voor haar doen? Al had hij een relatief hoge wedde, hij had geen frank opzij om een vrouw en twee kinderen financieel te onderhouden. En hij had daar ook geen zin in. Rahma zou zo’n financiële ondersteuning overigens als een hoogst vernederende belediging van de hand hebben gewezen. Bij één van zijn volgende bezoeken liet hij ongemerkt een briefje van 1.000 of 5.000 frank op haar wankel tafeltje achter, maar de dag erop vond hij het al terug in zijn brievenbus. Het gaf K. een akelig gevoel. De situatie bleef daarna een tweetal maanden min of meer stabiel, al kon K. niet langer vreugde scheppen in Rahma’s gezelschap. Hij voelde zich verantwoordelijk, hij verweet zichzelf dat hij Rahma’s levensomstandigheden al niet een jaar eerder had ingecalculeerd. Hij wou iets voor haar doen, maar voelde zich machteloos, terwijl zij tijdens een wandeling of zo bleef lachen alsof deze wereld de best mogelijke van alle werelden was.
Het was bij één van zijn volgende bezoeken dat Rahma in de Koran aan het lezen was. K. vroeg zich niet af waar ze die vandaan had gehaald, want voorheen had ze die Koran niet in haar bezit: dat wist hij zeker. “Ça m’inspire terriblement. Il y a déjà quelques semaines que je fais cette étude.” Maar K. dacht bij zichzelf wellicht dat ze bedoelde: “Ça me console vraiment.” Plots werd er echter hard op de straatdeur geklopt. “Ah, c’est toujours cet Arabe qui me fait chier.” Nooit eerder had hij uit Rahma’s mond dergelijk taalgebruik gehoord, zeker niet met de toon waarmee ze nu die korte zin had uitgesproken. En “un Arabe” was een term die Rahma uitsluitend gebruikte voor “un Marocain méchant, agressif ou crapuleux.”. De man achtervolgde haar blijkbaar al een paar weken met de eis om met hem te trouwen. “Il est dangereux.” Hij zou zelfs al gedreigd hebben één van haar kinderen te ontvoeren om Rahma zo tot een huwelijk te dwingen.
Een paar maanden later was Rahma, zonder dat er bij K.’s weten iets veranderd was in Rahma’s leven (ze bestudeerde nog steeds ijverig de Koran en de ‘Arabier’ viel haar nog altijd lastig zonder evenwel echt zware incidenten uit te lokken) noch in het zijne, met al wat haar restte van de aardbol verdwenen. In ieder geval: uit het zicht van K. en zijn falen. Misschien was K. voor Rahma opgehouden een ‘geest’ te zijn, besefte ze dat ze ook niet langer zijn muze was. K. was voor Rahma een wezen van vlees en bloed geworden zoals alle andere stervelingen. Misschien had hun vriendschap dan geen enkele betekenis meer. Ze waren gewoon geen vrienden meer, maar twee mensen in moeilijkheden: Rahma in materiële miserie, K. die zich schuldig voelde dat hij wezenlijk niets voor haar kon doen. Misschien was ze daarom vertrokken naar een plaats waar K. haar niet vinden kon. Om zo zelf ook verlost te zijn van de verplichting iets van zich te laten horen.
***
K. heeft nooit van iemand meer gehouden dan van Rahma. Natuurlijk heeft hij in zijn leven daarvoor én daarna nog andere mensen gekend waarvan hij meer had gehouden dan van wie ook of ooit. Maar nooit (zo maakt hij zich nu volgens hem terecht wijs) op dezelfde sublieme – subliminaire of supraliminaire – manier.
Momenteel kent K. maar twee personen waarvan hij meer houdt dan van wie ooit vóór of na hen is gekomen. Het waren er vroeger in zijn leven ook nooit meer dan twee, omdat K. er ook nooit meer dan twee en eigenlijk liefst maar één wilde kennen. En net als in zijn relatie met Rahma heeft hij met die twee personen nooit de ‘liefde bedreven’. En al evenmin heeft hij er zich toe verlaagd over die meest geliefden (wel voor hen) een gedicht te schrijven.
K. zweette en voelde desalniettemin een aangename koele koorts in zijn hoofd.
***
Rahma leefde in een tijdskader waar de tijd niet bestond,
alleen de Tijd als een begrip in de fysica,
niet als een psychologisch of sociologisch verschijnsel.
Kortom, ze leefde in de Eeuwigheid.
L’Éternité.
 C’est la mer allée
Avec le soleil.
(Arthur Rimbaud, 1872)
..
[Koekelare, 27 sept - 1 okt 2011; omwille van het ‘Belgisch-Marokkaans’ karakter van het verhaal draag ik dit werk op aan de cineaste Saddie Choua]

Geen opmerkingen: