Harelbeke, 14 augustus 2000.
Jan,
Vanmorgen
stond ik achter de beukenhaag te wachten op de postbode. Minou blijft op twee
meter van mij staan, kaarsrecht, haar blik op wat komen zal. Ineens horen wij
de rem van een jankende fiets, het schuren van slappe banden; de kat spitst
haar oortjes, ik houd de adem in, aan de overzij blaast de langverwachte zijn
adem uit. Hij knarst tussen zijn tanden: “Ik ben die 19 kotsmoe. Die sturen
brieven aan zichzelf.” Hij dropt de brieven en de tijdschriften in de bus,
stalt zijn fiets tegen de poort en loopt mij voorbij, het pakje boeken ligt als
een jeu-de-boules bal in zijn rechterhand. Hij heeft ons niet gezien, ik loop
achter het muurtje, haal diep adem en wacht tot hij weg scootert. Jouw brief
ligt bovenaan. Ginette zucht.
Jan,
dit wilde ik gezegd hebben, nu to the point, ter zake: jouw brief heeft mij
verrast, de tamtam had mij gemeld dat je nu groen zag … van nijd, van
pijpkruid, blarenplant en stekel, dat je oprit bezaaid was met bijsteeltjes en
bladschede, dat je verschoten was, getaand, verbrand en aangebloed. Jan, toen
ik die berichten decodeerde, had ik met jou te doen. Ik kan geen slavenarbeid
verdragen, om alles in de wereld niet, ik kan geen enkel goed doel bedenken dat
zou toelaten een mens zo af te jakkeren. Van wie kreeg jij die opdracht? Van
wie? Ik zou die slavendrijver kunnen versieren. Versieren met groenbemesting,
groenmoes en groenzand.
Toch
koester ik een grenzeloze bewondering voor de tuinman in jou. Toen wij laatst
bij jullie op bezoek waren, heb ik genoten van je rondleiding in de tuin: het
kwam hierop neer dat je zei wat je niet zou doen, niet méér wou doen, niet
langer kon aankijken, je zou er de beuk in zetten. Met een niet aflatende ijver
toonde je de plaatsen waar je in een vlaag van zinsverbijstering had
toegeslagen: kaalgeschoren plekjes, prieeltjes met stoppelbaard en
kiemhaartjes. Antoon (De Clerck) en ik waren blij toen we weer aan tafel konden
gaan, je had een pepdrankje nodig, je moest een uitlaatklep vinden, je
afreageren, weer tot rust en vree komen en kijk, je nam je gitaar en je zong,
je zong als een engel die met forse slagen zijn stem op dreef hield, een
troubadour die de stiel onder de knie had, een Vlaamse bard die ook Will Tura
ten tonele bracht. Wij vergaten de tuin der lasten en traden binnen in het rijk
der lusten. De zingende tuinman, de tuinierende charmezanger, wat dan ook: ik
wist dat ik een brief mocht verwachten over de ervaringen van een groene
jongen.
Jan,
jouw tuin heeft mij bekoord. Toch had ik meer oranjerode, blauwgele,
paarsgroene, bruingele tinten verwacht, met een voorkeur voor klimplanten.
Samen opklimmen op de tuinladder van het succes, getooid met de juiste
kleurencombinaties. Toch moet ik eerlijk bekennen: ik ga liever met een
juffertje-in-’t-groen rivierpaling eten dan wieden, kromzaaien, aanplanten en
planlezen.
We
hebben een toffe zaterdagavond beleefd: sfeer, verstandhouding, humor,
filosofie, wijsheid in de kan, gezond verstand, veel klaps, veel praat (ook
tegen de vaak), lieve mensen, genietbare vrouwen, schoonheid, muziek, veel
boeken, nog meer boeken, tekeningen, schilderijen, foto’s, lekker eten, gezond
eten, suikervrije hapjes en gebakjes, in één woord: ik voelde mij kiplekker.
Het was goed en ’t is vatbaar voor herhaling.
Ginette
en ik hebben sedert kort nieuwe vrienden gemaakt, nieuw sedert we geen deel
meer uitmaken van de actieve bevolking. Ik denk aan herenboer en paardenfokker
Marcel Warlop uit Confolent (in de Creuse), kunstschilder Antoon de Clerck en
zijn kwiek vrouwtje, Anna, Marlène de Muër de Lotenhulle, jij en Lieve. Toffe,
eerlijke, niet gesofistikeerde mensen. Dat soort vriendschap is liefde zonder
vleugels.
Leven,
Jan, dat is niet: ademen, maar handelen, nieuwe vrienden maken, plannen maken,
nieuwe situaties creëren, verhuizen, folietjes doen, genieten van elk moment,
de dag plukken, reizen, lezen, schrijven, de liefde bedrijven, elkaar graag
zien, samen eten, drinken, lachen, wenen, leven is beweging. De genius van het
leven is Beweging. Ach Jan, ik dram (alweer) door, maar ik wil niet belerend
doen, alleen zeggen waarvan ik recent overtuigd geraakt ben: “Whenn ihr das
Leben gar ernsthaft nehmt, was ist denn dran?” (Goethe in Egmont
2.)
Ginette
zal aan zee de kopij van Eindterm
grondig nalezen: zij is mijn eerste censor, zij zal schrappen, wijzigen,
bijsturen, ontkoppelen, namen (ver)noemen, kortom censureren. Belangrijk: de
roman zit vol autobiografische passages en soms duiken bekende personages op.
Eenmaal haar werk af is, kom ik met de (verbeterde) kopij bij jou, jij bent
voor mij (dit lijkt het begin een love-song) mijn uitgevende vriend en mijn
vriendelijke uitgever.
Ik ben
tevreden: de roman leest als een verhaal, het verhaal van een opmerkelijke
vrouw die door haar minnaar wordt doodgeschoten, met als biotoop: het
onderwijs, de top van het onderwijs, lees: het Onderwijs. Natuurlijk hebben
mijn directeurschap en mijn verblijf op de onderwijskabinetten van Luc Van den
Bossche en Eddy Baldewijns mij flink geïnspireerd. Peter Deforge is met Sabine
du Tertre het hoofdpersonage. In mijn tweede roman blijft Deforge een van de
hoofdrollen opeisen, naast Amélie Laforêt.
Laforêt. Vandenbussche. Met als biotoop: la domaine de Confolent.
Jouw
kuisdrift werkt aanstekelijk, vriend. Toch bij Ginette die mij heeft gedwongen
om te kuisen. “In Amerika kun je hiervoor scheiden,” zei ze en dat was hét
doorslaggevende argument: ik kan ze niet missen. En ik ben haar dankbaar. Ik
durf weer vrienden op mijn zolder laten komen: vandaag heb ik hard opgeruimd,
gestoft, gestofzuigd en geschrobd, het aan de voorkant, het computerlokaal, is
stofvrij en netjes. Morgen begin ik aan het bureau aan de achterkant: het
lokaal waar wij ons budget beheren en de belastingen ontmoedigen. Na die corvee
gaan wij samen naar de tentoonstelling over De Coene en zijn tijdgenoten in het
kerkje van Vinkem. Jozef De Coene intrigeert mij, ik weet nog niet juist
waarom, maar de wijze waarop hij na de oorlog werd bejegend, stoort mij. Ik
voel aan dat ik bij De Coene op visite moet gaan, hij heeft mij in zijn macht,
hij wil dat ik met hem contact neem. Onze levensbaan is als een puzzel, Jan,
zij is pas af indien wij alle puzzelstukjes hebben gevonden en op de juiste
plaats gelegd. Sterven wij voordien, dan hebben wij nog een lichaam te gaan. Ik
koop ook een paar recente boeken over hem, om mij te documenteren vooraleer ik
een oordeel vel. De kunstwerkstede De Coene (van de broers De Coene) was een
begrip in de Belgische kunstnijverheid. Tijdens het interbellum genoot het
bedrijf een internationale faam. Daar werkten niet alleen meubelmakers, maar
ook schilders, beeldhouwers en bronsgieters.
Mijn
oog valt op de omslag van de roman Elementaire
deeltjes van Michel Houellebecq. Keiharde porno, onversneden reactionaire
praat, wetenschappelijke uitweidingen, in één woord: een tijdbom. De auteur
schetst een somber beeld van onze Westerse beschaving die ten dode is
opgeschreven. De inhoud kan kort worden samengevat: het verhaal van twee
halfbroers die hun ongelukkige jeugd nooit te boven zijn gekomen. Volgens hem
is niet de seks de oorzaak van alle kwalen, maar de vrijheid, het liberalisme,
het individualisme, het materialisme. Net nu ik mij wilde bekeren tot het
neoliberalisme of het liberalisme met sociale dimensies. Het liberalisme van
Frank Vandenbroucke en mijn ex-baas Luc Van den Bossche.
Ik ben
het wel met Houellebecq eens dat de seksuele bevrijding niet mag resulteren in
prestatiedwang. Seksueel hedonisme? Akkoord, maar je moet duidelijk het
onderscheid maken tussen begeerte en genot. Begeerte kent geen grenzen, terwijl
het genot per definitie beperkt is. De begeerte kan onbeperkt worden
gecommercialiseerd, het genot niet. Vandaar dat ik vóór prostitutie ben en
tegen pornofilms. Die wekken de begeerte op, maar schenken geen bevrediging.
Genot is niet gevaarlijk, maar onbevredigende begeerte wel. Amai, Jan, ik doe
precies alsof ik een expert ben, een deskundige in de materie, neen, neen, ik
ben een groentje die nauwelijks de gedachte aan zijn eigen sterfelijkheid kan
verdragen en maar hoopt op een maatschappij van onsterfelijken. Ik wil een god
zijn, gekloond en genetisch verbeterd. Ik ga er voor, Jan, maar dit vergt tijd,
veel tijd. Wie schrijft, die blijft. Misschien. Maar wie lang schrijft, leeft
lang. Dit is zeker.
Jan, je
schreef dat je een termiet bent in ’t diepste van je gedachten. Een calotermes flavicollis. Een
soldaat met vleugels en een gele hals. Leef je echter tussen de vermomde bladen
van een boek, tussen de vergeelde woorden van een tijdschrift, in balken en
stijlen van oude, gekartonneerde klassiekers, dan ben je een witte mier en ga
je schuil voor mierenneukers! Jan, indien jij een termiet bent, dan ben ik een
krekel.
In je
groene brief vraag je je af voor wie we schrijven? Een diepzinnige vraag. Ik
schrijf niet voor de man in de straat. Ik heb die dertig jaar lang van brood en
spelen voorzien. Ik schrijf voor mijn vrienden, mijn tegenstanders, de
afgunstigen, de “krebbebijters”, de hypocrieten, voor hen die mij lief zijn en
lief hebben, mijn vrouwtje, mijn kinderen, mijn stille aanbidders, voor de
hongerigen en de dorstigen, voor mijn ex-leerkrachten, voor jou.
Tot
binnenkort. Maak er een potje van thuis en in de bib. Leef, reageer, erger je
niet, domineer, heers als een jonge god in een wereld van gekloonde schapen en
ijsbevroren geiten. Of kies jij voor die pestkoppen uit Engeland?
Thierry
Geen opmerkingen:
Een reactie posten