deAUTEURS
Mededeling
7 september 2011: een memorabele dag...
...
want het Ministerieel Besluit over de goedkeuring van deAuteurs is
gepubliceerd. Dit betekent niets minder dan dat de nieuwe maar vooral
langverwachte beheersvennootschap eindelijk officieel van start kan gaan!
Wat vooraf ging…
Vanuit
de nood aan meer gerichte diensten die tegemoet komen aan de specifieke
culturele identiteit van Vlaanderen, hebben een aantal auteurs enkele jaren
geleden het idee opgevat zich te verenigen in een nieuwe structuur voor het
beheer en de verdediging van hun rechten. Doelstellingen van deAuteurs:
- de auteurs op de
Nederlandstalige markt te verenigen, internationale perspectieven te
bieden en een constructieve dialoog met producenten, televisiezenders,
distributeurs, serviceproviders en theaterorganisatoren aan te gaan;
- het collectieve beheer
in Vlaanderen en Nederland te optimaliseren;
- het werk van de auteurs
te promoten in België en in het buitenland;
- samen te werken met
representatieve auteursverenigingen;
- een internationale
creatieve auteursgemeenschap te ontwikkelen, die aangepast is aan de
huidige informatiemaatschappij.
Essentieel
voor deAuteurs is het beheer door auteurs. In deAuteurs zetelen geen
producenten, uitgevers of theaterorganisatoren. Het bestuur bestaat uitsluitend
uit auteurs, die de verschillende categorieën vertegenwoordigen: Rik D'hiet
(scenario), Paul Pourveur (podiumkunsten) Manu Riche (documentaire), Koen
Stassijns (poëzie), Patrice Toye (regie), Judith Van Istendael (strip en
illustratie), Erik Vlaminck (literatuur) en Willem Wallyn (audiovisuele
fictie), voorzitter van de raad van bestuur. Directeur is Katrien Van der
Perre, juriste en experte in auteursrecht (UGent).
Bedenkingen
Moeten wij nu
deAuteurs gelukwensen en in vertrouwen nemen?
deAuteurs is
een gloednoeuwe, transparante beheersvennotschap voor en door auteurs. Ik stip
aan : transparant, voor en door auteurs.
De nieuwe
groep wil ook nog meer internationale samenwerking. Bijzaak. Laten wij eerst
onze eigen keuken (her)organiseren : de juiste verdeling van de
ingrediënten voor aankoop, distributie en promotie van de gerechten.
Laten wij eens
samen het Decreet van 30 maart 1999 houdende
de oprichting van een
Vlaams Fonds voor de Letteren.
Art. 5 van Hoofdstuk II. De oprichting van een VFL zegt dat “Het VFL tot
doel heeft de Nederlandstalige letteren
… in de brede zin van het woord te ondersteunen en de
sociaal-economische positie van auteurs … te verbeteren.”
Onder andere door de toekenning van subsidies? Ja, natuurlijk. Maar
welke is de positie van de auteur als het decreet stelt
-
dat productiesubsidies alleen door uitgevers
kunnen worden aangevraagd en verkregen.
-
dat stimuleringsbeurzen niet kunnen worden toegekend
voor uitgaven “in eigen beheer”
Voor een gezond letterenbeleid staat het subsidie-instrument centraal.
Maar er zijn voorwaarden: het VFL mag zich niet lenen tot het ondersteunen van enkel
erkende uitgeverijen door het toekennen van welke subsidievorm ook. Zo
verleggen zij het accent van de auteur (die hulpbehoevend is) naar de
uitgeverij (die handel drijft en winst op het oog heeft). Niet de uitgever
(tenzij die dezelfde persoon als de auteur) moet worden ondersteund maar de
individuele auteur (waar en hoe hij ook uitgeeft, indien het professioneel
gebeurt). Alleen het criterium “kwaliteit” is de objectieve norm!
Eén criterium:
“Indien u een boek schrijft of wilt schrijven (poëzie, roman, essay,
biografie), dan kunt u in aanmerking komen voor subsidie van het VFL.”
Voorwaarden:
-
toegankelijk voor een breed publiek en geschreven in
de Nederlandse taal;
-
gepubliceerd in boekvorm;
-
verkrijgbaar in de boekhandel (de wijze waarop is niet
relevant);
-
in een redelijke oplage.
Als auteur hebben wij recht op subsidie. Deze vorm van “uitkering” mag
niet afhankelijk worden gesteld van het loon, het leefloon of een andere
bijstandsuitkering. Het zou redelijk zijn indien hulpbehoevende auteurs ook een
uitkering kregen op grond van werk en inkomen, maar dit is nu niet aan de orde.
Indien het nieuwe decreet zou stellen dat het de auteur is die
moet worden ondersteund en niet de uitgever, dan pas zou de decreetgever
zich een aureool van rechtvaardigheid kunnen opeisen.
Natuurlijk moet het decreet ook de uitgever helpen, zoals de overheid
andere bedrijven in nood helpt. Niemand zal dit betwisten. Maar mijn punt is:
niet uitsluitend en met het accent op de auteur!
De vraag luidt niet: “Is het echt wel de taak van de overheid om
schrijvend Vlaanderen financieel te helpen?”. Natuurlijk, maar: “Moet de
hulpbehoevende auteur niet eerst en méér worden geholpen?” en “Is deze hulp
niet groter of kleiner naargelang van zijn hulpbehoevendheid?” In deze
vraagstelling zit terecht een vingerwijzing naar de grote bedragen voor “grote”
auteurs, de kleine bedragen (indien ze bij een erkende uitgever onderdak
vonden) voor de “kleine” auteurs en de non-subsidiëring voor de auteurs die
geen uitgeverij vonden en toch aan de kwaliteitseis voldoen. Literatuur
beoordelen is geen sinecure. Heeft het niet alles met smaak te maken? Wie is
een goede auteur? Wat is goede literatuur? Het grote probleem blijft dat 90%
van de auteurs zich in een grijze zone bevinden. Hoe verklaar je anders dat
auteurs na hun dood worden opgehemeld, die tijdens hun leven aan het kruis
werden genageld of niet eens aan de bak kwamen (bij het VFL)?
Dit is het gehele probleem in een notendop! De overheid heeft de
dekselse plicht de auteurs te promoten. Wat als er helemaal geen boeken meer
verschijnen en de cultuur, zoals de dino’s vroeger, spoorloos verdwijnt?
Wat is het resultaat van deze foute subsidiëringpolitiek?
Auteurs zoeken ijverig (en soms vergeefs) naar media-impact en
sponsoring, nemen ijverig deel aan wedstrijden, creëren een eigen uitgeverij,
storten zich vol overgave op het nieuwe fenomeen “print-on-demand”, stampen
e-zines uit de grond, prostitueren zich. Maar blijven gefrustreerd toekijken
hoe de grote uitgevers, met in hun zog de grote auteurs, de VFL-koe leegmelken.
Deze toestanden hebben niets met “kwaliteit” te maken of met “gebrek aan
kwaliteit”. Literatuur moet zich niet verstoppen achter intellectueel
struikgewas. Af en toe moet er grondig worden gesnoeid, maar zoals de
subsidiëring nu werkt, hebben de “kleine” auteurs zelfs geen recht op een
snoeibeurt. Zij worden niet au sérieux genomen door de overheid, hun kwaliteit
wordt niet eens gemeten, hun groeiproces wordt niet eens begeleid.
Het VFL bestaat voor 95% uit professoren en assistenten van professoren
en hun vrienden. Kun je van deze mensen een redelijkheidsprincipe verwachten?
Of zijn ze geneigd aan elitevorming te doen? Of hebben ze geen voeling met de
“werkvloer”? Auteurs moet je in het VFL zoeken let een vergrootglas.
Dezelfde problematiek stel je vast in de subsidiëring van tijdschriften?
Sedert 1989 zijn er een kleine 20 verdwenen. Als gevolg van het subsidiebeleid
van het VFL, waarbij vooral andere belangen speelden dan zuiver literaire en
kwalitatieve. Tijdschriften hadden “geen profiel, te weinig kwaliteit, geen
schrijvers genoeg uit de eerste linie”. “Schrijvers uit de eerste linie”? Wie
zijn dat? Ja, die!
Een randbemerking is hier wel op zijn plaats. De tijdschriften zijn
blijkbaar geen ladder meer om hoger te komen in het wereldje van de literatuur.
Met andere woorden: ze zijn geen onontbeerlijke schakel meer in de ketting van
het literaire bedrijf. Het probleem is echter dat de literaire tijdschriften
niet meer worden gelezen. (Lees: nog minder worden gelezen dan vroeger!) En wie
zijn weer de dupe? De “kleine” auteurs, de “kleine” uitgeverijen. Kranten
hebben in hun bijlagen deze taak overgenomen? Larie, wie komen er aan bod, denk
je? Gelukkig zijn er nog redacteuren voor wie tijdschriften maken een ziekte
is, een obsessie.
Wat is het VFL van plan? Bibliotheken overtuigen van de noodzaak om een
abonnement te nemen (en nu komt het) op de door het VFL gesubsidieerde literaire
tijdschriften.
Niet zozeer het distributiesysteem stel ik in
vraag, maar wel de afwezigheid in de rotatie van debutanten en auteurs die geen
“gevestigde” uitgeverij vonden of die niet bij een “commerciële” uitgever
wensen te publiceren, vind ik discriminerend.
Uitgevers voelen zich bedreigd door de
overschotten, door de terugval van het aantal lezers (hun klanten), door de
concurrentie op het Internet en vragen een verhoging van de overheidssteun.
Indien hun analyse de juiste zou zijn, dan is hun diagnose zeker fout.
Ik bied nogmaals een oplossing aan: start het
“Plan Boek” op en vertrek vanuit drie prioriteiten. Primo: een collegiale en
transparante procedure tot aankoop van boeken, en/of subsidiëring van de
auteur, secundo: een overheidscommissie die de ingestuurde boeken beoordeelt en
afhankelijk van dit oordeel een aantal boeken aankoopt en/of de auteur
bijkomende steun verleent, tertio: de creatie van een label van “Onafhankelijke
Auteurs” (dit kunnen debutanten zijn, maar zeker degenen die in eigen beheer,
onder welke vorm ook, uitgeven).
Deze drie prioriteiten kunnen enkel efficiënt
werken mits het aanwenden van drie werktuigen. Eén: de samenwerking (juister:
de inspanningsverplichting) tussen overheid, uitgevers, auteurs en bibliotheken.
Twéé: de coöptatie van auteurs in alle overheidscommissies die (ook)
boekenbevoegdheid hebben; alle auteurs betekent hier: gekazerneerde én
dakloze auteurs. Drie: een overheidsdistributiesysteem voor de uitvoering van
prioriteit twee.
Het resultaat van “Plan Boek” moet leiden tot
een aangenaam retrogevoel: de tijd van administrateur-generaal Walter Debrock
(de jaren ’70), toen boeken werden aangekocht van elke auteur en verdeeld over
scholen en bibliotheken.
Wat is de positie van de uitgever in dit
voorstel? Nergens. Logisch. De uitgever hoort thuis bij de commerciële ondernemers.
Overheidssteun aan bedrijven hoort niet thuis in dit pleidooi voor
gelijkwaardigheid. Daarom stel ik meteen ook voor om een nieuw decreet te
schrijven, waarin de rol van elke overheidscommissie, die boeken onder haar
bevoegdheid heeft, wordt beschreven en waarin de auteur op de eerste plaats
komt.
Ik besef dat criteria aanleggen waarmee de
aankoop van boeken en de steun aan de auteur worden gemeten heel moeilijk is.
Geen enkel meetinstrument kan honderd percent objectiviteit of
beoordelingscorrectheid garanderen. Daarom opteer ik om de lat niet te hoog te
leggen en de marge breed te houden.
Een officiële recensiedienst wordt in het
leven geroepen die korte recensieberichtjes doorstuurt en/of doormailt naar
alle bibliotheken. (Zoals in Nederland ooit het geval is geweest.) Deze dienst zorgt ook voor de informatie naar de boekhandel
die daardoor niet alleen wordt gestuurd vanuit de uitgeverijen, maar ook
geïnformeerd wordt over de publicaties die het label “Onafhankelijke Auteurs”
dragen.
Ik besef dat er nooit zekerheid zal bestaan
over het onthaal van een boek bij de lezer.
Dat is ook afhankelijk van de stijl, de impact van het onderwerp op de
lezer, van de publiciteit, van de kritiek, de vakpers.
Samengevat: de dominantie van de “gevestigde”
uitgeverijen wordt met het nieuwe decreet en het “Plan Boek” in de kiem gesmoord. De prijs van de boeken
is geen zaak van de overheid. De uitgever bepaalt de prijs en zodoende ook de
winst. In slechte tijden, wanneer zijn winst vermindert of niet meer vergroot,
moet hij zich bezinnen over zijn winstmarge, de productiekosten, de
distributiekosten, het aantal titels.
Hij moet overleg plegen met de boekhandel,
zijn rechtstreekse afnemer. De uitgever drijft handel in ideeën en brengt hem
winst op. Ook hij moet een strategie ontwikkelen om zijn producten aan de man
te brengen. Dit is een puur economische realiteit.
De bibliothecaris is niet langer (ongewild)
de handlanger van de uitgever en de boekhandel, maar hij treedt, in overleg met
de gemeentelijke overheid, ongebonden op. Dat kan hij door beide kanalen van
informatie te raadplegen, die van de uitgever en die van de overheid.
Ik wil een oproep doen tot de media om meer
aandacht te besteden aan het boek, aan de auteur, aan de literatuur in het
algemeen. Deze fel verminderde interesse is bovendien mede oorzaak van de
malaise in onze literaire wereld.
Ik behoor tot de generatie die 1968 heeft beleefd en hoopvol gestemd was om de verbeelding de macht te gunnen die haar toekwam. Na ’68 werd de kapitalist echter een neo-kapitalist en de liberaal een neo-liberaal. Dat betekende dat zij opteerden voor een vrije markt, maar nu met groeiende overheidssteun. Een bizarre interpretatie van de “sociale markt”.
Er is werk aan de winkel, maar deAuteurs
hebben mijn zegen en kunnen rekenen op mijn ideeën.
Thierry
Deleu
Geen opmerkingen:
Een reactie posten