Francis De Preter
Er is groen, er is water, zuurstof in overvloed
Een bundel als een boom om in te wonen
Een nieuwe dichtbundel van Francis De Preter haalt nooit het voorpaginanieuws. Hij behoort niet tot de stoottroepen die maximaal geluid voortbrengen om toch maar op te vallen. Zijn domein is dat van de stilte, en van de natuur. Misschien zou je hem tot de 'elite' kunnen rekenen, in de goede zin van het woord dan: hij staat boven dat gewoel. Ik heb altijd van zijn bundels gehouden en zijn beste gedichten krijgen veel te weinig aandacht. Hij is een schrijver die de indrukken die hij opdoet in en door de natuur, op een poëtische manier verwoordt en dat doet hij in een mooie, strakke, glasscherpe taal waardoor je je als lezer gemakkelijk kunt verplaatsen naar de omgeving waar het gedicht is gesitueerd.
Dat kan een plek zijn in het algemeen, de natuur zoals die overal op de dichter overkomt, overweldigend, groots, als een aards gebed als het ware, arcadisch, tellurisch -dat is allemaal van toepassing.
Er is natuurlijk méér, de auteur zelf is vaak in die taferelen aanwezig, als een onderdeel van de, zijn kosmos. Het is, voor wie zijn poëzie nog zou moeten ontdekken, geen nieuw-realisme of een andere trend, o nee, De Preter kijkt liefst verder dan de eigen tuinmuur, hij zwerft en staat los van de literaire mode. Zijn horizon is wijd en stelt ons in staat om ontdekkingen te doen. Poëzie, vind ik zelf, is ontdekken, nieuwe manieren van schrijven en dus bekijken, originele beelden, een persoonlijke achtergrond waarmee we misschien niet onmiddellijk vertrouwd zijn maar waar de schrijver een deur voor opent en zegt stap eens binnen over de drempel van dit gedicht,het is mijn territorium, ik heb deze weg en deze vloer met mijn woorden bezaaid, maar ik stel het open voor de bereidwilige lezer die een eindje met mij op weg wil gaan.
De titel van zijn recente bundel Langs wegen en omwegen verwijst daar onomwonden naar .De Preter is een wandelaar die zijn ogen de kost wil geven en niet voor de sport op weg gaat, en die zijn zintuigen gebruikt om zelfs eenvoudige dingen te ontdekken of te her-ontdekken via de weg van de taal. Taal is tenandere voor hem van het grootste belang, als het ware te nemen of te laten, ik bedoel dat hij kritisch staat tegenover het gebruik van woorden; hij slijpt ze als een vakman zijn gereedschap.
Gereedschap laat mij altijd denken aan hout, hout van bossen en bomen. Het zou interessant zijn om in al zijn bundels op zoek te gaan naar het element 'boom' dat voor hem een bijzondere betekenis heeft. Als voorbeeld van een boomgedicht kies ik er een op pag. 21 met als titel Köningseiche (450 Jahre alt)
(Kammerwald, Körperich, D.)
Mijn tafel stamt wellicht nog
uit dit bos van voor de bijl gegane kameraden,
een bed, een hele kinderkamer
schuilt nog in zijn bast.
Maar godzijdank, hij leeft nog
in het woudasiel en waakt.
Bezoek hem daar, jij, tweebenige kabouter,
trekvlinder, ééndagsvlieg !
Zijn tergend langzaam sterven
geeft jou, pelgrim,
ter plaatse rust en vrede.
De boom als element van overleven, de stamvader, maar ook het element geschiedenis dat bij De Preter steeds opduikt als achtergrond, zoals hij verwijst naar oude kloosters, ruïnes, kastelen, haast als een hedendaagse romanticus.
De monniken zijn al eeuwen zoek.
Kloostergangen omsluiten u
in slentergangen.
Houd u aan de regel en zwijg,
zwijg als vermoord
in tijden van pest en boerenkrijg !
(pag. 23)
In dit alles, het vergankelijke, ziet hij het leven opbloeien in de natuur dat hij en de lezer met hem opmerkt :
Vier muren in de steek gelaten,
hier is het koel. Onzichtbaar als een slang
kronkelt het schuwe pad de steilten af:
je treft er de bomen midden in hun dromen,
hun zuchten en kreunen;
allen vertellen ze hun verhaal
zoals kinderen onder elkaar.
Waar je uitmondt in dit landschap
maakt niet uit. Er is groen,
er is water, zuurstof in oneindigheid.
(pag. 45)
Dit gedicht heeft als titel Vlucht in het landschap , en inderdaad, het is een vlucht uit de drukdoenerige, pompeuze stad waar veel onecht is en valse schijn. Dan liever de natuur, stelt De Preter. Maar temidden van die natuur, weggevlucht van het vluchtige, komt de reiziger-dichter toch weer tekens van tijd en geschiedenis, dus verleden, tegen. Soms werpt hij er een blik op die bewonderend zowel als afstandelijk-kritisch is, zoals in het gedicht met als titel Oude Mechelse patriciërswoning dat aldus eindigt:
Hier is het fijn te kijken door de kieren,
door het sleutelgat de rijke tafelen zien,
al dat koper in zijn weelderige schijn.
(pag. 66)
Dat laatste kan op twee manieren worden opgevat, meen ik. Er is de weerschijn, het blinken van koper en ander fraais op de rijke tafels, anderzijds als het leven dat voorbijgaat en ijdelheid is, gekunsteldheid, glorie die vroeg of laat tot een stuk geschiedenis wordt herleid. Om die reden spelen ook kerkhoven een grote rol in zijn poëzie: de rust van de overledenen is ook een vlucht uit een jachtig en onvoldaan leven, al is de dood volgens hem dan weer een soort triomf over de materie, én de ultieme bestemming.
Namen worden fluisterend gespeld,
alsof zij niet waarneembaar mogen zijn
uit de mond van levenden.
(pag. 24)
Dit komt uit een gedicht over het Kriegsfriedhof in Heimbach. Ja, de levenden fluisteren met en over de doden, uit eerbied voor hen maar ook uit een vorm van respect voor de dood, die grote onbekende. In de verleden tijd eert De Preter allerlei componisten van wie de muziek blijvend is en overleeft. Dat is het voorrecht van de kunstenaar. Zo stond het al in de vorige bundels te lezen, Mozart, Ravel, orgelmuziek, naast poëten als Trakl en Hölderlin, Brahms en Schubert, Bruckner, Bartok, Smetana, want een cultuurstad als Praag mag op zijn reizen niet ontbeken. In zijn recente bundel passeert hij langs Boedapest, Caïro, herdenkt hij Haydn en bezoekt hij het huis van Frederick Delius:
Achter zijn verblinding is zijn spectrum
een lustprieel,
waar niets nog ritselt tenzij het blad,
het herfstblad met de schetsen
van een somber reismotief.
(pag. 38)
Zelfs een blinde, zegt De Preter, kan nog reizen, in de muziek, door te componeren, te spelen of te luisteren. Door te reizen en ons met de onvervangabre woorden van de kunst bezig te houden, door ons te richten op het goede van boeken, muziek, het bezoeken van een plaats waar het heimwee hangt van voorbije dagen, zijn wij niet blind, is zijn stellige overtuiging, maar integendeel rijk:
De zomer nadert
De zomer nadert als een reisagent
met folders van de zon.
Of ik soms een 'last minute' wil boeken
naar een land vol zuivere maagden
en verrassende tsunami's ?
De toekomst van de zon zou erg onzeker zijn,
dus blik ze in voordat u kosten op het sterfhuis maakt.
Het leven dooft als een sisser in het zand.
Wees dan toch een koning van de blinden
der woestijn, een farao van goud !
(pag. 44)
Francis De Preter (Deurne 1932) was redacteur van Deus ex Machina en publiceerde bundels als Latemse gedichten ( 1963), Brandhout voor een zomer (1966), Natuurgetrouw geschilderd en geschreven ( 1974), Bitterzoet (1983), Fabuleuze gedichten (1988) ,Nachtegaalrecht (1992).
Wie over de selectieve onbekendheid van dichters als De Preter of de onverschilligheid ten opzichte van hun werk een interessante bijdrage wil lezen, verwijs ik naar het Vlaanderennummer van "Maatstaf", 1993 ,1O/11/12 waarin Wim Zaal een pleidooi houdt om auteurs le 'ontdekken' , en "Gierik/NVT", jrg 13, nr 2,1995. Guy van Hoof: De poëzie van Francis De Preter.Mensen en landschappen kiezen elkaar vaak voor het leven.
Guy van Hoof
http://www.guyvanhoof.be/ hoof.guy.van@skynet.be
Francis De Preter. Langs wegen en omwegen. Gedichten. Demer uitgeverij. ISBN 978-1-4457-7001-7
http://www.demerpress.be/
Geen opmerkingen:
Een reactie posten