Paul Durcan
Inleiding en vertaling: Joris Iven
Paul Durcan is op 16 oktober 1944 geboren in Dublin, als zoon van een vader die advocaat was en later rechter zou worden. Hij groeide op bij Dartmouth Square, Dublin en Turlough, graafschap Mayo, bij een tante die er een kroeg op nahield. Hij studeerde rechten en economische wetenschappen aan Trinity College, Dublin om zijn vader tevreden te stellen. Op zijn negentiende werd hij voor het eerst opgenomen in een psychiatrische instelling; iets wat later nog vaker zou gebeuren.
In 1966 verhuisde hij naar Londen en in 1967 begon hij er te werken voor de North Thames Gas Board, waar hij tijdens de middagpauze de Tate Gallery bezocht en het werk van Francis Bacon bewonderde. Daar ontmoette hij ook zijn vrouw Nessa in 1968.
In 1970 verhuisde hij naar Cork, waar hij in 1973 begon met een studie archeologie en middeleeuwse geschiedenis aan het University College van Cork. In 1974 won hij de Kavanagh Award en bezocht hij Brazilië op uitnodiging van de British Council. In de periode 1977-1984 schreef hij wekelijks een column voor The Cork Examiner.
In 1984 liep zijn huwelijk op de klippen en verliet hij Cork. Hij werd Writer in Residence in Coleraine (1984-1986) en later in Dublin (1990-1991). Het kwam ook tot een breuk met zijn dochters en daarna is hij lezingen gaan geven in de Verenigde Staten en Rusland. Hij was verder nauw betrokken bij de presidentscampagne van Mary Robinson en hij was co-auteur met Van Morrison van In the Days Before Rock ’n Roll.
Paul Durcan woont momenteel in Dublin en is de auteur van meer dan twintig dichtbundels.
Hij is gekend als een uitgesproken criticus van zijn land en als een kroniekschrijver van wat hij als een persoonlijke onderdrukking heeft ervaren in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Zijn werk is op een agressieve wijze satirisch, wanneer hij schrijft over een aantal Ierse ziektes, zoals de hypocrisie van de kerk, de duistere bureaucratie van de staat en de aanstellerigheid van de “kletsende klasse” in Dublin, een elitaire middenklasse van “theaterlopers, galeriebezoekers en sociale ladderbeklimmers”. Maar Paul Durcan is ook de dichter van een erg lyrische poëzie en hij is een bijzonder persoonlijk romanticus, wanneer hij dicht over de liefde, de erotiek en het verlies.
De poëzie van Paul Durcan is overwegend verhalend en zijn verhalende poëzie wordt op een zodanig directe wijze gebracht dat ze altijd volkomen toegankelijk is. Zijn poëzie is ook zeer visueel, en vaak surreëel.
Paul Durcan wordt bovendien erg gewaardeerd om zijn dramatische en bezwerende leesstijl en zijn onorthodox gebruik van literaire vormen die hij ontleent aan het gebed, de ballade, de dramatische monoloog, enzovoort. Hij wordt best omschreven als een iconoclastisch dichter, in wiens werk men het absurdisme van Samuel Beckett herkent, de botsende kleuren en de vertrouwde, maar ontregelende beelden van Francis Bacon, de lyrische portretten van het Ierse binnenland van Patrick Kavanagh.
Paul Durcan schrijft soms een erg politieke poëzie, waarin hij het heden becommentarieert, zowel het politieke beleid in Ierland als de politieke situatie in Noord-Ierland. Dit politieke aspect komt duidelijk naar voren in Greetings to Our Friends in Brazil (1999), waarin hij terugblikt op zijn betrokkenheid bij de presidentscampagne van Mary Robinson. Maar net zo goed is Paul Durcan een dichter met bijzondere aandacht voor zeer persoonlijke aangelegenheden, zoals zijn echtscheiding in The Berlin Wall Café (1985), het overlijden van zijn vader in Daddy, Daddy (1990) en het overlijden van zijn moeder in The Laughter of Mothers (2008).
Sinds de eeuwwende, en meer bepaald sinds de bundel Cries of an Irish Caveman (2001), wordt Durcans poëzie gekenmerkt door een meer rustige en contemplatieve toon, door zijn vasthoudende behandeling van grote thema’s, als het leven en de dood, de liefde en het huwelijk, en door de blijvende radicale en intense benadering van zijn onderwerpen.
Carol Ann Duffy schreef in The Guardian over Paul Durcan: “Als je hem hebt gehoord, voegt dat een genoegen toe aan het lezen van zijn werk, maar zijn poëzie is ook helder op papier; het zijn gedichten van een aangrijpende intimiteit. Hij houdt zich een spiegel voor; maar wij kunnen onszelf zien over zijn schouders, wie we ook zijn.”
Nessa
Ik ontmoette haar op de eerste augustus
In het Shangri-La hotel,
Ze nam me bij de wijsvinger
En wierp me in haar put.
En dat was een draaikolk, dat was een draaikolk,
En ik verdronk bijna.
Trek je broek uit, zei ze,
En ik deed het bijna niet;
Zou je graag willen zwemmen, zei ze,
En ik hupte de Ierse zee in.
En dat was een draaikolk, dat was een draaikolk,
En ik verdronk bijna.
Op de terugweg viel ik neer in de wei
En zij viel naast me neer,
Ik zou heel mijn leven met haar in het gras hebben kunnen liggen
Met Nessa:
Zij was een draaikolk, zij was een draaikolk,
En ik verdronk bijna.
O Nessa mijn lieverd, Nessa mijn lieverd,
Zul jij met mij op de rotsen blijven staan?
Zul jij voor mij de Ierse zee inkomen?
En voor mij je rode haren los laten hangen?
En dan zullen we de stad Dublin binnen rijden
In een taxi gehuld in het stof.
O jij bent een draaikolk, jij bent een draaikolk,
En ik ben bijna verdronken.
Dikke Molly
Ik werd ondergebracht bij een vrouw die Dikke Molly heette:
Het was in het jaar 744
Aan de andere kant van het bos van het monnikenbastion bij Kells
Waar de vogelkenners hun luisterrijke stripverhaal schreven
Het Boek van Kells.
Ik denk dat Molly ongeveer dertig was toen ik naar haar toeging
En zij me onderwees in de kunst van het hartstochtelijke kussen:
Van minuscule kussen tot majuscule
Op lippen, borsten, hals, schouders, lippen,
En het draaien van tong rond tong.
Ik was ongeveer veertien
En zij liet me haar urenlang onafgebroken kussen
En ik zat met mijn handen in haar schoot
Rond haar middel schrokte haar naar binnen
En at van haar groene appels
Die in bosjes aan haar dijen hingen
En van de trossen hete druiven tussen haar borsten
Tot alles in me sidderde
Van achter mijn oren tot in mijn tenen
En in het achterste van haar ogen zag ik dat haar glas geen bodem had;
Niets in het leven nadien smaakte ooit nog zo verrukkelijk
Als de kussen van Dikke Molly;
O kronkelingen van dieren,
Ineenstrengelingen van vogels;
Zacht, warm, nat waren de kussen die ze kuste;
Sappige sinaasappelen op een leeg bord.
Ze leefde helemaal alleen in een cránnog
Die een onderwater zigzag lopend opgehoogd voetpad had
En de mensen zeiden – en dit was niet helemaal fictie –
Dat alleen een compleet dronken man
Succesvol kon onderhandelen over de entree tot Dikke Molly;
Compleet dronken wankelde ik naar huis
En viel in slaap in de armen van haar gelach:
O zachte kruisiging, gekruisigd op elkaar.
Maar dat was een halve eeuw geleden
En nu zijn de Vikingen hier –
Verdomde vreemdelingen –
En er hangt niets anders dan bloed in de lucht:
Maar dankjewel Dikke Molly voor die fantastische opvoeding;
Zoals elke geweldige opvoeding was ook deze volstrekt nutteloos.
crannóg: een huis op een eiland in een meer dat door de mens is aangelegd.
De gek
Elk kind heeft een gek in zijn straat:
Het enige probleem met onze gek is dat hij onze vader is.
Lofzang op een stukgelopen huwelijk
Lieve Nessa – Nu ons huwelijk voorbij is
Wilde ik je laten weten dat, als ik de klok vijftien jaar
Kon terugdraaien naar die koude huwelijksdag in maart,
Ik opnieuw met je zou trouwen, en als dat huwelijk ook stukliep,
Ik toch nog opnieuw met je zou trouwen en, als het een derde keer stukliep,
Ik opnieuw met je zou trouwen, en opnieuw, en opnieuw, en opnieuw, en opnieuw,
Als je me nog zou willen wat je, natuurlijk, niet zou willen.
Want, zelfs jij – ondanks je geduld en je onschuld
(Zeldzame eigenschappen op een leeftijd als die van ons) –
Zelfs als jij het verlangt om de verslaving aan een romantische liefde af te schudden
En in plaats daarvan de kruidenremedie van een gezonde genegenheid zoekt
Waarin in een overvloedige en juiste verhouding
Liefde, broederschap, vaderschap zijn gemengd:
Een gezonde man zou met geen intiemere vriendin dan jou kunnen trouwen.
Lofzang op mijn vader
Lieve papa, op je laatste benen nu,
Kun je me horen
In je slaapkamer in de boomtop,
Geketend aan je voetenwarmer en je pillen,
De doodsberichten in de kranten je enige lectuur?
Wij hadden geen leven samen – of bijna geen.
Toch maakte je van mij wat ik ben –
Een man op zoek naar zijn Rusland.
Na de schooltijd werd ik een dichter –
Een metamorfose die jij niet beter kon vatten
Dan ik jouw eigen osmose kon vatten –
Jurist met een geheim leven.
Even geheim als het leven van een dichter.
Jij had een geschiedenis voor elke mijlpaal,
Een saga voor elke plaatsnaam –
Het Bovril Teken, de Ballast Kantoorklok, de Broadstone –
En zo, aan je knie, aan je elleboog, werd ik jou.
Vervreemd van elkaar als we zijn,
Ben ik blij dat het in dit leven was
Dat ik van je hield,
Niet in het volgende.
O Russische Ridder op het Kruispunt!
Als je naar rechts gaat, zul je je paard kwijtraken;
Naar links, je hoofd;
Als je rechtdoor gaat, je leven.
Als jij mij zou zijn – wat je bent –
Ridder op het Kruispunt,
Zou je deze avond nog naar huis gaan in Rusland.
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten