Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

1 augustus 2010

Uit "Arsène du Frêne, heer van La Vallade" (2004) - historische roman van Thierry Deleu

24

De Broederschap van de Tempel van Solomo


Du Frêne trekt zich de laatste tijd vaak terug in zijn werkkamer op de bovenverdieping. Hij laat het werk over aan zijn gezellen. Stilaan geraakt hij bekend als schrijver van fictieve kronieken waarin hij geschiedenis en legende door elkaar weeft.
Du Frêne is door de ecclesia niet graag gezien, omdat hij volgens hen “de ketterij, de magische kennis en de collaboratie met de Assasijnen” nieuw leven inblaast. Het gezag van de bisschop van Bourges strekt zich ver uit over het platteland. Hij behoudt voor zichzelf het monopolie van de grote liturgische diensten. Zelfs wanneer op andere plaatsen doopkapelletjes komen, omdat de afstand naar de kathedraal voor de uitkanters te lang is en de weg erheen bovendien te gevaarlijk. De bisschop is echter niet alleen een religieuze chef. Daar hij uit de aristocratie voortkomt, bekleedt hij ook hoge posities in het maatschappelijk leven.
Du Frêne trekt zich de banbliksems van de bisschop niet erg aan. Hij houdt zijn woord gestand en verkondigt de waarheid over de Tempeliers en de rol van de Kerk daarin. Hij beschouwt de Kerk als een aberratie van de leer van Christus. Dit weet alleen zijn entourage. Hij wil niet gedoodverfd worden als een ketter.
Boven zijn tafel, waar veren pennen, een mes, zand en inkt netjes naast een vel papier liggen, hangt een kruisbeeld aan de muur, halfweg de vloer en de zoldering. Het tempelierskruis dat hij ten geschenke kreeg van Willem van Gisors. Hij schrijft van de late namiddag tot diep in de nacht. De zon gaat al onder en de meeste mensen liggen te slapen, wanneer Belle hem gaat zoeken. Hij zit bij het licht van nog een enkele flakkerende kaars, verdiept in zijn schrijven. Du Frêne legt de laatste hand aan een werk dat de loutere geschiedschrijving overstijgt. Veeleer is het de geschiedenis van de geheime leer van de Tempeliers. Hij wil hierin verklaren waarom de Kerk van Rome zo allergisch reageerde op de Tempelorde. In het voorwoord tot zijn “Historia de Pauperes commilitones Christi templique Salomonis” schrijft hij: “Wanneer bij het lezen van mijn boek bij u het gevoel zou opkomen dat wat ik schrijf niets heeft te maken met de Orde van de Tempeliers, dan kan ik u verzekeren dat alles wat u hier leest, deel uitmaakt van die Orde.”
Wanneer Willem van Gisors schielijk de geest geeft, komen drie ridders zijn overlijden melden. Ze hebben een boodschap bij zich van zeven meesters: “Arsène du Frêne, heer van La Vallade, de wijzen hebben u verkozen tot nieuwe Grootmeester van de Broederschap van de Tempel van Salomo. Aanvaardt u de eerste onder uw gelijken te zijn?”
Samen met de boodschappers vertrekt Du Frêne naar Meyras.
Op het einde van zijn plechtige installatie spreekt Grootmeester Arsène du Frêne zijn broeders toe.
“Broeders, ik buig het hoofd voor broeder Salomo, pimus omnium, in wiens wijsheid ik mijn triumviraat wil voltooien. Wij zijn ingewijd met de tolerante gedachte dat elk geloof een kern van de grote waarheid bezit. Het conglomeraat van al die vormen van geloof heeft geleid tot de gnosis, tot kennis van zichzelf en tot vervolmaking. Omdat de gnosis dualistisch is en het eigenlijke zelf bij God hoort en niet bij de materie, is ze soms ascetisch, soms libertijns of vrijdenkend. De gnosis kan alleen worden ontvangen door degene die geen onwetende atheïst is. Door de gnosis, mijn broeders, wil ik, samen met u, verder doordringen tot de oorsprong van alle zijn en de zin van alle dingen. De wijze Salomo, de hoogst volmaakte, zal ons hierbij helpen. Op mijn blazoen zal een tweekoppige feniks verrijzen, die in zijn poten een gulden zwaard tilt. Dit is het eerste symbool van onze nieuwe twee-eenheid: enerzijds de geestelijke en anderzijds de wereldlijke tak van onze Broederschap. Tussen de twee koppen bevindt zich het zegel van Salomo. Dit is het tweede symbool van onze twee-eenheid. Hoewel de twee driehoeken elkaar kruisen in tegengestelde richting, zijn zij onlosmakelijk met elkaar verbonden. De witte driehoek met de punt naar boven symboliseert het vuur, de zwarte driehoek met de punt naar beneden symboliseert het water. De Broederschap verzoent water en vuur en herstelt de vrede in onze harten. Broeders, indien u het met mij eens bent, slaat u zich op de dij en laat uw instemming horen. Voor waarheid, liefdadigheid en broederliefde!”
Ondanks zijn benoeming tot Grootvorst blijt Arsène du Frêne op zijn landgoed in La Vallade wonen. Hij is de eerste lekengrootmeester van zijn genootschap. Meyras blijft voorlopig de verblijfplaats van de geestelijke ridders van de Broederschap. Elke eerste maandag van de maand wordt hij opgehaald door twee ridders en een schildknaap. Op weg naar Meyras vormen zij de eerste drie lichten.
Belle neemt altijd maar meer taken op zich. Gelukkig steekt haar moeder een handje toe in het dagelijkse huishouden. Zij heeft ook de supervisie over de winstgevende activiteiten, zoals het brouwen van bier en de ruilhandel met de overschot van de goederen. Iedere gast die op het landgoed komt, wordt door haar ontvangen.
Het onderwijs en de opvoeding van Armand Fernand gaan echter voor. Ze wordt hierbij flink geholpen door Gérard die over betere papieren beschikt dan Belle. Af en toe komt ook broeder Nicolaas langs die hem leert lezen en schrijven. De gewone man kan niet lezen, maar dat heeft hij niet zo nodig.
“Belle, Armand Fernand is nog een kind, hij moet ook kunnen spelen,” vermaant Cathérine haar dochter. “Zin in een spelletje dobbelen, jongen?”
Met de mannen doet Armand Fernand echter andere spelletjes die hem voorbereiden op zijn latere leven. Zoals jagen, vechten en steekspelen.
Om Nicolaas kan niemand heen. Op La Vallade vertegenwoordigt hij de Kerk. Hij doopt de kinderen, neemt de biecht af, reikt de communie uit, draagt de mis op en geeft het laatste oliesel. Toch weten de vrouwen dat broeder Nicolaas geen heilige is en dat hij al eens een scheve schaats durft rijden.
“Broeder Nicolaas is een gezonde man,” zegt Cathérine iedere keer dat iemand de broeder bekladt. “Hij leeft hetzelfde leven als wij en werkt met ons op de akker. Mens, waarvan leven wij? Juist, van de oogst!”
“Ja, moeder Cathérine, maar de dochter van de Rosse zit vol en ’t zou van …”
‘Zwijg, mens, wie zegt dat het waar is. Sluit je deur voor zwervers, huurlingen, vaganten, kermisvolk… Wie zegt dat Clothilde niet met één van hen heeft aangepapt?”
Cathérine zit op de bank bij het vuur en steekt haar vochtige schoenen en bemodderde rokzoom naar de warmte toe. Haar overschoenen staan op de haardstenen. Gérard zit behaaglijk op een groot kussen in de enige stoel van het huis. De kleine Armand Fernand zit naast mamy Cathérine op de bank. Beiden rijgen gedroogde appels aan een touw, terwijl Belle, op en krukje met een grote mand naast zich, haar naaiwerk beëindigt. De vrouwe van La Vallade gedraagt zich verder als de dochter van een bescheiden portiersvrouw en wordt door het dorp op handen gedragen. Gérard en Cathérine zijn onafscheidelijk geworden. De trouwe schildknaap blijft ook altijd slapen in het portiershuis.
“Hij is een gedroomde man om bij mij in huis te hebben, eerlijk en naïef,” lacht Cathérine al eens op een feestje.
Gérard houdt zich bezig met Armand Fernand die vaak met hem mee gaat om boodschappen te doen of groenten uit de tuin te halen. De vriend van Cathérine is een rustige man, het leven gaat langzaam aan hem voorbij, hij neemt zijn tijd om de dagelijkse taken te vervullen. Uit beenderen, varkensblazen en pezen maakt hij voor het kind bikkels en rommelpotten. De herfst levert hem noten die hij tot knikkers omtovert. Van houtafval maakt hij ballen en kegels. Hij neemt ook geleidelijk het beheer over van het landgoed. In overleg met zijn heer laat hij meer bos omhakken om nog meer grond te kunnen cultiveren. De boeren stellen het beter dan voorheen. De toenemende vraag vanuit de stad zorgt voor een beter inkomen. Hierdoor komen er ook meer karren en lastwagens op de wegen.


25

Grootmeester Arsène du Frêne



Grootmeester Arsène du Frêne probeert de Broederschap nieuw leven in te blazen. Zijn initiatief om de Orde te vertakken in een geestelijke en een wereldlijke ridderorde heeft veel voeten in de aarde gehad. Zijn voorganger, Willem van Gisors, had reeds de mogelijkheid gecreëerd om ook gehuwde mannen toe te laten, indien zij hic et nunc een eerbaar bestaan leidden. De nieuwe aanpassing van de Regel zorgt voor veel commotie onder de broeders. De leden van de geestelijke Orde blijven hun witte gewaad dragen. De mantel van de lekenbroeders is zwart. Enkel de Grootmeester draagt altijd het witte gewaad. Alle broeders zweren bij ‘waarheid, liefdadigheid en broederliefde’, maar de geestelijken leggen ook de geloften van kuisheid en armoede af. De wereldlijke Broederschap telt strijdende broeders (de ridders), dienende broeders (de schildknapen en de herauten) en werkende broeders (de huisbedienden, de landarbeiders, de knechten en de ambachtslieden). De geestelijke tak bestaat uitsluitend uit biddende broeders (de kapelaans).
Voor Gérard is de komende feestdag van de apostelen Petrus en Paulus een bijzondere dag. Hij zal in Meyras worden ingewijd in de Broederschap van de Tempel van Salomo. De dag voordien is hij per koets meegereisd met zijn meester, geëscorteerd door twee ridders en een schildknaap. Ook Cathérine en Belle zijn van de partij. Alain Engelschenschilt, Bartholémy van Slype, Pierre Léon, Willem van Speybrouck en Renard volgen een halve dagreis later.
’s Morgens na de mis vangt de inwijding aan. Arsène du Frêne leidt de ceremonie. Talrijke broeders zijn op de kolommen aanwezig. Gérard wacht in een kleine kamer naast de kapel.
Twee broeders gaan naar hem toe en vragen: “Verlangt u lid te worden van de Broederschap van de Tempel van Salomo?”
“Ja.”
“U zegt: ja, maar u kent de strenge regels van onze Orde niet. Als u aan deze kant van de wereld wilt zijn, wordt u naar de andere kant gestuurd en omgekeerd. Als u wilt slapen, zult u moeten waken. Als u honger hebt en wilt eten, zult u moeten vertrekken. Bent u bereid dit alles te aanvaarden?”
“Ja.”
“Onze Grootmeester wil weten of u leeft in overeenstemming met de leer van Christus?”
Gérard antwoordt dat hij een vrij en eerlijk man is.
De twee broeders trekken zich terug en laten de postulant bidden. Hierna komen zij hem kort na elkaar een tweede en een derde keer om bevestiging vragen van zijn verlangen.
Gérard wordt tot vooraan in de kapel geleid bij de troon van zijn meester, die hem heel even toelacht.
Hij knielt neer en zegt: “Heer, ik vraag u om opgenomen te worden in de Orde.”
De vloer van zwarte tegels glimt in het kaarslicht. Zijn knieën hebben het koud en doen pijn.
“Zweert u bij God en de Maagd Maria de goede zeden en gebruiken van onze Orde na te leven, uw Grootmeester altijd te gehoorzamen en onder geen enkel beding uw standplaats te verlaten zonder permissie van uw directe overste?”
“Ik zweer het!”
“U is thans onze broeder tot het einde van uw dagen.”
Met deze woorden stapt Du Frêne op zijn vriend toe, hangt hem de bruine mantel om van de schildknaap en heeft hem de accolade en de broederkus. De kapelaan zingt de psalm “Ecce quam bonum” en bidt het gebed van de heilige Geest. Du Frêne helpt Gérard zelf recht en kust hem op de mond, en na hem doen ook de kapelaan en de aanwezige ridders dit. Wanneer iedereen opnieuw neerzit, licht Du Frêne de discipline toe en ook de overtredingen die het uitstoten uit de Orde tot gevolg kunnen hebben. Hij overhandigt Gérard de wapens van de eerste graad die versierd zijn met kabbalistische tekens en besluit met de woorden: “Ga heen, God zal u beter maken.”
Na deze symbolische woorden verlaten de aanwezigen de kapel en zoeken hun plaats aan tafel in het refectorium van het kasteel. De tafels zijn in u-vorm opgesteld. De Grootmeester zit vooraan, aan de kortste kant, met rechts van hem de neofiet en twee wereldlijke ridders in zwart gewaad en aan zijn linkerzij de prior en twee kapelaans in wit gewaad. Vierentwintig broeders zitten aan. Voor de eerste keer zijn ook dames aanwezig. Cathérine en Belle krijgen een plaats toegewezen dicht bij de eretafel.
De hofmeester heeft gezorgd voor een rijkelijke tafel: drie gangen met een overvloed aan gerechten. Cathérine kijkt zich de ogen uit. Zelfs op La Vallade is zo’n overvloed niet gebruikelijk. De eerste gang bestaat uit erwtenpuree, groentebouillon, visragout, snoek en baars in witte saus. Voor de tweede gang brengen “dienende broeders” rivier- en zeevis op tafel. De derde gang omvat gebraad van vlees, gegrilleerde vis en pastei. Belle heeft meer oog voor haar koene ridder. Opnieuw zet Du Frêne zijn reputatie op het spel door dames toe te laten in de vochtige kamer.
“Arsène is een smaakmaker,” denkt ze en ze gooit hem een kushandje toe.
Ze glimlacht om haar ongewilde woordspeling.

Geen opmerkingen: