Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

24 juli 2010

In september weer naar school! Nog een maand te gaan!

NAAR SCHOOL!



1.
Eerste schooldag.

Van mijn eerste schooldag herinner ik mij geen bal meer. Denk erom, dat ik een vooroorlogs kind ben, geboren op 11 februari 1940, enkele maanden vooraleer de Duitsers en masse België bezochten. Toch zijn enkele gebeurtenissen in mijn geheugen vastgeroest.

Als kleuter ging ik naar de Meisjesschool waar de “masoeurs” hun primitieve bezigheidstherapie op ons uitprobeerden. Ik herinner mij de twee zusjes (in mijn ogen toen reeds grote meisjes) met een punaise in hun voorhoofd geduwd. Ze waren stout geweest en stonden te schande op de speelplaats. Pas veel later ben ik te weten gekomen dat die punaises twee ronde plakkertjes waren. Of die keer dat wij met z’n allen moesten toekijken hoe een stout jongetje in de rattenkelder werd opgesloten. Wie van mijn leeftijdsgenoten kan de pijniging met de grote lepel levertraan vergeten. Een echt trauma, maar… werden wij er niet sterker door?

Op zekere dag mochten (?) wij de boot van sinterklaas tekenen op onze lei, op weg naar Vlaanderen. Ik maakte die boot zo mooi (de romp grijs, met mijn vingertje uitgewreven) dat zuster Bergmans met mij in haar spoor alle klassen liet doen. Een mobiele expositie van één kunstwerk. Denk maar niet dat dit mijn enig teken is geweest van intelligentie. O neen, ik kreeg vaak prentjes van heiligen als beloning voor een goed werk of een goed antwoord. Of waren het de briefjes van 20 die mijn moeder de zusters toestak, die mij zo “knap” maakten?

Na dit jaar kleuterschool belandde ik in de Jongensschool, het gemengd onderwijs was voorbij (tot mijn 15de; toen kwam ik in het K.A. van Kortrijk - eindelijk weer - bij meisjes terecht). In de Jongensschool bleef ik twee trimesters. Ik was de eerste van de klas die met inkt mocht schrijven! Ik was de derde van de klas en mijn trotse vader reed met zijn fiets door regen en wind naar Kortrijk om daar een speelgoedsaxofoontje te kopen voor zijn pienter “manneke”. Het derde trimester vonden mijn moeder en een dokter van de mutualiteit het raadzaam om mij naar “Het Rustoord” te sturen aan zee in Westende. Ja, zo noemde dit centrum. Om de gezonde zeelucht in te ademen.

Uit die tijd herinner ik mij het bezoek van meneer en mevrouw Allaert (meneer was handelsvertegenwoordiger en mocht hemden toeleveren voor moeders winkeltje). Ze hadden een grote zak snoep mee. Nog maar pas waren ze deur uit, of de zuster van toezicht nam mij de zak af, met als argument dat ik mij “slecht zou eten”. Als recreatie mochten wij in de lage duinen voor het centrum spelen. De nonnetjes stonden aan elke hoek van het terrein toe te kijken en te speuren naar kindjes die liever wegliepen… uit frustratie voor zoveel kampdiscipline.

Uit die tijd komt ook het verhaal van het gebreide wollen zwempakje dat, wanneer ik uit de zee kwam, veel langer en zwaarder was geworden.

Mijn eerste schooldag? 1945, 1946? Ik weet het niet meer. In het eerste leerjaar kreeg ik les van een “lange” meneer, roodharig, zoon uit een café, hij luisterde naar de naam Soenen. Op school had je de kleine en de grote Soenen. Bij de kleine kwam ik terecht in het tweede leerjaar (“studiejaar” zegde men toen). Een streng ventje dat thuis niets te piepen had en op school rond zijn oren meppen uitdeelde en op onze kneukels trommelde bij het minste vergrijp. Toch hebben mijn neefje en ik het bij hem aangedurfd om te spijbelen (“hagenmuiten” was toen de term). We sloegen halfweg de Moorseelsestraat een zijstraatje in en keerden terug naar huis waar wij ons verstopten in het kippenhok, dicht tegen elkaar, de knieën opgetrokken, in doodse stilte. Maar een oud buurvrouwtje (wat haatte ik dit mormel) had ons die afwijkende beweging zien maken en ons verklikt bij mijn oom. Amai, wat kreeg mijn neefje klop, hij moest bovendien op zijn blote knieën op een tapijt van omgekeerde bierschuitjes zitten. Vader was milder en gaf mij enkel een tik.

Wat ik mij nog goed herinner, zijn de Engelsen op straat en bij ons thuis. Op een dag kwam ik van school en in de Lauwestraat gooiden de Engelsen vanop hun legerauto’s kauwgom uit. Ik wilde ook mijn deel bijeengraaien toen ik door een fietser werd aangereden. Hij bracht zijn wenend slachtoffertje naar huis waar moeder hem bedankte voor de goede zorgen (had hij mij niet omvergereden?). Twee Engelsen kwamen vaak bij ons thuis hun dag doorbrengen. Joe en Harry heetten ze. Brave jonge manen die mij verwenden met snoep en blikken confituur. Daar lag ook de kiem van moeders winkeltje in textiel. Ze kreeg van haar “logeurs” stapels dekens en hiermee startte zij later haar zaakje op. Joe stuurde ons na de oorlog tot halfweg de jaren ’50 elk jaar met nieuwjaar Turks fruit op.

Tijdens de oorlog woonden wij een paar jaar in Rekkem, een grensdorpje. Mijn ouders en mijn oom en tante met mijn neefje en nichtje waren naar ginder gevlucht. Wevelgem was immers te gevaarlijk geworden omdat het vliegveld bijna elke dag werd gebombardeerd. Ik herinner mij van deze korte periode twee dingen. Op zekere dag beet ik in de arm van een buurjongetje en mijn tante bond mij vast aan de “buzestove” (lees: Mechelse kachel). Ik was het ook gewoon om met het licht aan in te slapen, maar tante was daar niet voor. De eerste voornacht weende ik tranen met tuiten, maar tante begaf niet. De volgende nachten gedroeg ik mij als een dappere soldaat.

In die tijd moesten moeder en ik ook vaak (elke week?) naar de dokter om mijn oor te laten onderzoeken. Ik werd geopereerd voor een kwalijke oorontsteking. We reden met de tram of gingen te voet naar Menen. Bij dokter De Backer. Die man vergeet ik van mijn leven niet. Hij was zacht en had begrip voor mijn angsten.

Mijn eerste schooldag kan ik mij niet herinneren, maar hij zal niet zoveel anders zijn geweest dan jouw eerste schooldag, lezer: opgewonden gesnater van de moeders, het gekreis van hun kroost, tranen die worden weggepinkt, rokken die het hard te verduren krijgen, en nog van die “gezellige” toestanden waar je later een opstelletje over schrijft.


2.
Met lei en griffel

Ten jaren 1946 schreef ik met mijn griffel op mijn lei. Velen zullen dit antiek gedoe niet hebben meegemaakt. Spijtig, want nu nog droom ik van die tijd of ruimer: van de tijd van toen. Toen wij levertraan dronken, in sinterklaas geloofden, zilverpapier spaarden voor de zwartjes in Congo, toen nonkel pater elk jaar op bezoek kwam bij mijn vader, zijn klasgenoot (om geld in te zamelen voor zijn weeskindjes in de missie).

Zalig was het de griffel te hanteren als een verlengstuk(je) van je denken. Je kinderlijk denken. Over mama en papa, de Engelsen, de stoute kindjes in de klas die de zonde bedreven, bezeten van duiveltjes en gevallen engeltjes. Ik had geluk: op mijn rechterschouder zat altijd een goede engel, mijn engelbewaarder. Dank zij hem (was het nu een hem of een haar? Ook de meester kon het mij niet zeggen) kon ik mooi griffelen en mocht ik snel met inkt schrijven.

Het gebruik van griffel en lei op school begon al in de 18de eeuw. Een “luxe” uitvoering bestond uit een houten etui met griffel, lei en spons. Ik had alleen een griffel en een lei. In 1917 werd aangedrongen om over te gaan op het gebruik van papier en pen. Maar, zoals je hierboven las, bleef die oproep steken in het lawaai van twee oorlogen. Toen ik als eerste van de klas met inkt mocht schrijven, kon ik op lijntjes schrijven: het was beter te corrigeren en bovendien veel hygiënischer.

Opgelet, denk nu niet dat wij alleen schrijfles kregen,, ach neen, wekelijks kregen wij ook gymnastiek. Mijn eerste meester was een jonge gast (dat snapte ik pas jaren later, hoor), die zijn stage deed en af en toe controle kreeg van de hoofdonderwijzer. Van die laatste hadden wij schrik, ontzag eigenlijk, want hij was het ook die de stoute jongens aan de pomp op de speelplaats zette, handjes op het hoofd, met de rug naar de spelende kindjes. Op de speelplaats werd geknikkerd of aan bokspringen gedaan. Tegen de muur staan was ook een sport. Ook was er af en toe een vechtpartijtje en dan gingen wij er met ons allen omheen staan en jutten de kemphaantjes met luide kreten op tot de meester kwam toegesneld.

’s Winters kwam een conciërge de kachel in de klas aanmaken. Dat stinkend en rookspuwend ding had lange armen die tot aan het plafond reikten. O ja, we zongen ook. Vraag mij niet waarover. Later, op de jongensschool, was Peter Benoit in trek.

Bij griffel en lei behoorde ook een griffeldoos of sponsendoos waar de griffels in bewaard werden en waar ook een sponsje in zat om de lei schoon te vegen. Een aardigheidje bij stoute kindjes was ook om een groene erwt of een bruine boon bij het vochtige sponsje te leggen. Na enige tijd ging die erwt uitlopen en kwam er een groen stengeltje uit.

We zaten met twee op een bank. De in de bank verzonken inktpot werd door beiden gebruikt. Soms staken wij onze pen te diep in het holletje en maakten blad, bank en onze vingers extra blauw.

Ja, nu ben ik opa van drie schattige kleinkindjes en is de tijd van griffels en leien lang voorbij. Een lei was gemaakt van een bepaald soort steen. Er zat een lijst omheen. De griffel was een soort krijtje. In het tweede trimester van het eerste leerjaar schreef ieder kindje al met een kroontjespen in een schriftje. Iedereen had ook een inktlap. Daaraan veegden we de kroontjespen af als we klaar waren. Weet je dat de meisjes in die tijd andere lessen kregen dan de jongens? Zij leerden breien en naaien. Als ze negen was, moest een meisje een sok kunnen breien en gaten kunnen stoppen. Jongens hadden vaker turnles op de speelplaats. Als eentje van ons héél stout was geweest, kreeg het een bord in zijn handen gestopt waarop het woordje “ezel” stond of waarop ezelsoren waren getekend. Lezen gebeurde altijd hardop en klassikaal. Schrijven bleef echter lang het belangrijkste. Iedereen moest zijn pen op dezelfde manier vasthouden. Vaak werd er aan “schoon schrijven” gedaan. Dan moesten we met onze vinger in de lucht gaan schrijven.

Schrijven met griffel en lei of schrijven met een kroontjespen in je schrift, het bleef gelijk: wie het mooiste kon schrijven, werd geacht ook de knapste van de klas te zijn. “Het is een slim kind, kijk eens hoe schoon het al kan schrijven!” zeiden de trotse grootouders toen. Maar ook werd er gerekend, meestal veel rijtjes met geldsommen, en verder moesten we altijd alle tafels uit ons hoofd kennen.

Het schoolgebouw stond halfweg de Hoogstraat, een straat met veel vlaskopers en vlaspieten. Bijna elk huis had een half open deurtje waar je de mannen bezig kon zien. De school had twee toegangen, twee speelplaatsen en een tiental klassen. Te midden van elke speelplaats stond een rij bomen. Elke speelplaats had ook een afdak voor het geval dat het regende. Dat afdak noemden wij “de remise”: we draaiden ons zot rond de ijzeren paaltjes die het geheel stutten. De weg naar school liep voorbij een snoepwinkel. Daar liepen veel kinderen binnen, zowel ’s ochtends of na de middag op weg naar school. De snoepjes die het best verkochten, waren “een scheet op een stok” (een bal op een stokje die bij elke stevige lik van kleur veranderde) en “zwarte slingers van zoethout”. Smakelijk.

Waar de meester zat in ons eerste klasje? Waar hij toen altijd zat, met name vooraan op een verhoog achter een lessenaar. Door deze hoogte kon hij alle kinderen goed zien, want wij waren met dertig. Met zoveel kinderen orde houden was niet altijd gemakkelijk.


Thierry Deleu,
eredirecteur Middenschool GO Tielt

Geen opmerkingen: