Ik leg het oor
Ik leg het oor op haar buik
en laat er rauwe bloemen achter,
eerst sneeuwklokjes, dan anemonen,
speenkruid en klaverzuring.
Haar buik een nest jonge eenden
peddelend in het dikke water.
Ik druk mijn stethoscoop tussen
de sleutelbloemen en viooltjes.
In haar heupen voel ik vogel
en vleugels beven als een riet.
Tussen haar oevers slijm is het
water dat zich traag beweegt.
Avontuur
In ‘t welig kruid van je huid ik
strijk neer en fluit van zotte vreugd
het lied van onze zondeval.
Een specht speelt solo op je dij.
En als water kirren duiven
onder de bloesems van je gezicht.
De knoppen van je borsten gloeien,
als je openbloeit een explosie
zo snel in de palm van mijn hand.
Een avontuur in jou te klimmen,
vol van zang en dol van zinnen,
maar als in hout letters kerven,
die je ook later ziet, kan ik niet.
Morgen fluit ik licht een ander lied.
Aan het water
De kleur van gras ben ik vergeten.
Zij kent de geur van hooi, de smaak
van water, het waaien van het riet.
Zij rekt zich uit als een konijn,
belust op 't zwoele minnespelen.
Ik vlij mij neer op 't slanke dier,
dat wuft en warm mij drijft naar
't wassend wier waarin mijn vinger sluit.
Aan de dode arm van de rivier
spreidt zij onbeschroomd gedwee
de twee verhalen van haar benen.
En de zon leest zich de ogen uit.
Wepele meeuw
Ik leg mijn oor in het zand en hoor
de zee zo-even aanstoot gevend.
De wind ontwaakt en gaat liggen
onachtzaam op zijn andere zij.
Met ringen van wier om de enkels,
zij voert de zee aan in mijn hemd,
in haar hand een wepele meeuw.
Zacht sluit haar mond mijn woorden af.
Ik proef het zout op haar lippen,
voel de storm groeien in mijn buik.
Heerlijk de liefde bedrijvend
als de zee aan haar lichaam kleeft.
In het duin
Met de veroveraarblik van
een kind op zijn hobbelpaard
maak ik jacht op de vlinder
tussen haar lippen gespeet
zijn vleugels beven als riet
als ik haar traag bevinger
stil en van goeden huize
verzwijg ik wat niet eerbaar is.
In het duin proeven wij na
van knappend brood kaas en wijn
als verfijnde dieren hebben
wij ons uit het zicht gelegd.
Een zomer in de Moeren
Een zomer in de Moeren
aan de bocht van Cabourg
tussen broek en schote
land van koolzaad en rapen
zij vlijt zich neer prooi
lenig dier dat half opgericht
mij zoent in tegenlicht
onder navel en lenden.
Ik verstijf tot pagode
op deze binnenduin
stokebrand geuzenstorm
Seinemolen zonder wieken.
Als zij openwaait delta
van genot moeras onderkomen
voel ik het koolwitje
beven in haar heup.
Thierry Deleu
Geen opmerkingen:
Een reactie posten