Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

17 maart 2010

Nieuwe bundel van Paul Rigolle

Poëzie van een robuuste élégance

door Bert Bevers


Hij is al enige tijd uit, maar eindelijk is er een nieuwe bundel van Paul Rigolle. Het was al van 1986 geleden dat de laatste, Overal en op alle plaatsen, het licht zag. Da's al zowat een kwart eeuw geleden....Ik lees de poëzie van deze West-Vlaamse dichter al jaren erg graag. Hij schrijft gedichten om op te kauwen, om na te proeven, met straffe regels als Dit leert ons de verdoving: de bovenbouw / van de macht is een stadion vol strafschopgebieden. En een zomer die paarsgelakte nagels draagt alsof hij een begenadigd dichter was. En Stuurs: vóór de open wonde van het raam / spreekt een oude winter hardop voor zichzelf. Rigolle prikkelt je fantasie, zet je aan het denken. Met Om te zijn wat men al of niet wil zijn, moet men / in de polsen van nu en nooit. Met Heffen wij een loflied aan. Zuigen wij in Zijn naam // op de gekleurde rietjes van de eeuwigheid. Met Zomer zal het zijn als op mijn papier de hagel slaat. Nu voegde hij 43 gedichten aan zijn oeuvre toe. En ook die staan boordevol beklijvende beelden en regels.

De titel van de nieuwe bundel is Van het hart een steen. Hart is een woord waaraan Paul Rigolle (˚ 1953, Roeselare) trouw is. Het dook reeds in al zijn boeken op: Het hart bewoond, bezet / door de hondstrouwe gestalte van een blues (uit De gestalte van een blues, in Mond- en clownzeer uit 1980), Als een vorm rondom een inhoud / leg ik een hart onder een arbeidershand (uit de Epiloog van De Hel van het Noorden uit 1982) en Nooit zo kreupel lijkt weer het hout als jij / op de snelwegen van mijn razend hart verschijnt (uit Bulscampveld, in Overal en op alle plaatsen uit 1986).

In zijn jongste bundel duikt het (inclusief bijvoorbeeld hazen- en een winterhart) niet minder dan 9 keer op. En dan opent de bundel ook nog met het motto 'Het hart is een holle spier in de borst van mensen en hogere dieren'. Dat komt niet uit een literair werk, maar uit Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, veertiende, herziene uitgave 2005, pagina 1328. Origineel.

Het wijst ook vooruit naar de regels die de auteur wijdt aan een minder aangename periode, waarin hij geconfronteerd werd met problemen met zijn eigen holle spier in de borst. In de cyclus Coronarografie refereert hij aan zijn pech: De chirurg spreekt zalvend. Het is zo geklaard. En: Hij spuit de antistoffen in. Het heeft een kleur, / alles heeft een kleur. Aders, vaten communiceren, / geven het ritme aan. En: Dat dwaze hart dat driest en dik na al die tijd nog altijd / alles wil [....]. Gelukkig voor zijn lezers is Paul Rigolle weer helemaal op oorlogssterkte, Alive and well.

Het hart is dus stevig verankerd in zijn werk. Rigolle is bepaalde woorden sowieso trouw. Neem, in deze bundel winter (inclusief verwanten als winterhart en hongerwinter) dat je 8 keer ziet verschijnen. Of foto (4), film (4), sneeuw (7) en licht (13). Spiegel, een woord dat je ook in al zijn eerdere bundels reeds tegenkwam, geeft in Van het hart een steen ook weer acte de présence. Betekent dit iets? Dat het sleuteltermen zijn, dat ze onvervreemdbaar onderdeel van zijn systeem uitmaken.

De bundel is onderverdeeld in zeven cycli van respectievelijk zes, zeven, negen, acht, drie, zeven en drie verzen. De eerste reeks, eerder gepubliceerd in het tijdschrift voor poëzie De Houten Gong, is Winterhart. De eerste regel is Lang was het stil, waarmee hij lijkt te refereren aan het gat van 23 jaar dat tussen de vorige en de onderhavige bundel ligt:

Gebaar


Lang was het stil. Stil als een taal die slaapt,
etmaal in een seizoen dat nooit zovel traagheid
kent als men het heeft gedroomd. Stil als tijd
die ongemerkt in een gezicht heeft uitgehaald.
Hoe men op een dag de toon, de toets,

het barre land terug moet vinden, is wat hem
voor ogen staat. Mager, roerloos, takken uitgesneden
in het ochtendlicht, heffen zijn armen zich
naar de hemel op;. Het lijkt op een gebed
voor wie hem niet verstaat. Dit is de ochtend

van het blind gebaar, hij breekt het licht weer aan.
Om alles wat wit zal zijn, om tijd die met hem
verstrijkt wil hij blijven tot het sneeuwt.

Meerdere gedichten uit deze bundel verschenen trouwens eerder in bloemlezingen en literaire tijdschriften. Ook werden er her en der reeds bekroond. Zo waren er goed voor de poëzieprijzen van Harelbeke, Merendree en Oostende.

Paul Rigolle is een dichter met een brede blik. Hij is geen navelstaarder, maar weet de wereld om zich heen. Wat hem daarin zoal raakt geeft hij een plaats in stevige gedichten. Want dat zijn ze, niet alleen inhoudelijk maar ook qua vorm: zijn poëzie staat letterlijk en figuurlijk als een huis. Het kortste gedicht telt nog altijd elf regels. Zijn verzen zijn over het geheel genomen breed. Zoals gebruikelijk heeft hij weer oog voor sport (Rigolle schreef ook wielerboeken: Op de helling en met - Patrick Cornillie - Vélo-dromen: het wielrennen in de Nederlandse literatuur). Stelde hij eerder scherp op onder meer roeiers, wielrenners en tennissers, deze keer komen schaatsers en zwemmers voor het voetlicht.

Zoals gezegd, geen navelstaarderij maar een weerspiegeling van het leven in alle faetten. "De poëzie van Rigolle karakteriseert zich door een complexe diagnose van het moderne bestaan, die veel dieper graaft dan alleen maar de blote expressie van vreugde en verdriet zonder noemer," noteerde Jef Boven al na lezing van De Hel van het Noorden. Die analyse blijft actueel.

Veel gevoel, dat zeker. Maar strak verwerkt in het grotere geheel. Of, zoals Philip Hoorne het in Knack verwoordde: "Paul Rigolle beteugelt zijn opwellende emoties even strak als zijn strofen. Korte zinnetjes en zinsdelen. Van komma naar komma tot punt bouwen de gedichten zich op in een immer krachtige taal." Een voorbeeld:

Lamp


Wat hem lief is heeft hem omringd. De dingen
vertellen meer dan hij dat kan. Alles op de tast.
Handgemaakt, een specht uit Praag die
klimt op eigen kracht. Renner van azuur,
Provencaals, de Mont-Ventoux. De danser

die met zijn voeten praat, de man die dacht
dat hij een schip kon zijn. Een kei, een kans,
het potlood dat om zijn geluid de voorkeur krijgt
op het goud van elke pen. Er gloeit een lamp.
Zijn vinger aait het hout, de verloren lomp

die in het papier verborgen zit. Zijn kleine handen
baden in een kring van licht. Hij schrijft de ochtend op
die hem, aanwezig in ieder ding, betrappen mag.

Ik vind dit mooie, geheimzinnige poëzie. Prikkelend, verrassend. De reeks Too late blues is deels geïnspireerd door de acteur-regisseur John Cassavetes en diens werk. Cassavetes (1929-1989) schitterde als jong acteur in de televisieserie Johnny Staccato (1959) en in de klassieker Rosemary's Baby (1968) en draaide zelf rolprenten als Shadows (1961) en A Woman Under The Influence (1970). Op de een of andere manier denk ik - dat zal door Johnny Staccato komen - bij de naam Cassevetes altijd in zwart-wit , en ook de poëzie van Paul Rigolle is voor mij zwart-wit. Niet inhoudelijk, maar qua sfeer. Ik zie er vaak kringelende rook bij, hoor er ijsblokjes bij in een borrel tinkelen, vermoed er broeierige muziek bij.

Een bijzonder mooi drieluik vind ik Insel Hombroich, geschreven naar aanleiding van een bezoek aan het adembenemend mooie openluchtmuseum in Neuss, nabij Düsseldorf (een aanrader, maar dit terzijde hier). Het laatste paneel daarvan:

III

Strompel maar aan gestalte, laat het hangen klank.
Groet en registreer wat telkens weer
in een toponiem herwonnen wordt.
Toren, kluis en labyrint. Melkweg, firmament.
Het gebouw als slak, het gebouw als hart.
Lang en breed, de weg ligt open, de weg ligt vast.

Deinend als een snek op een zee van groen
laten wij de grenzen varen. Verloren paradijs.
Droomland dat niets aan kracht heeft ingeboet.
Roep en roep opnieuw. Kwadrateer. Een glimlach
barst in ons in lachen uit. In een oogwenk
staat alles stil en opgeschort zoals het hoort.

Deze man kan, voorwaar, goed waarnemen. Bemerk dat ook hier weer het hart opduikt. De auteur zelf zei, op De Contrabas, over zijn jongste boek: "Ik hou wel van het geheel en het opzet van deze bundel. De metafoor van het hart loopt als een kleine rode wichelroede doorheen Van het hart een steen. Ook het gegeven dat het leven veel van deze gedichten in de jaren van hun ontstaan is komen nadoen, en niet omgekeerd, maakt de bundel voor mij speciaal. Het hart zelf sputterde in de loop van de jaren dat de gedichten geschreven zijn, zelfs letterlijk tegen. Als wilde het volop deelnemen aan deze gedichten. In die zin zit in veel van de gedichten in Van het hart een steen een pak 'voorzienigheid'." Van het hart een steen is wat mij betreft een van de sterkste bundels die onlangs verscheen. Paul Rigolle schrijft een poëzie die aan je blijft haken, poëzie van een robuuste élégance.

Mond- en clownzeer, Yang Poëziereeks, Gent, 1980
De Hel van het Noorden, Vers, Sint-Niklaas, 1982
Overal en op alle plaatsen, Crop & Sla, Ettelgem, 1986
Van het hart een steen, Poëziecentrum, Gent, 2009

Geen opmerkingen: