Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

7 augustus 2009

Gastredacteur (zie linkerkolom) JAN HUYGHE - deel 2


Fragmenten uit De Rosten Durang, - ereburger van Koksijde, paardenvisser van Oostduinkerke- vertelt z’n peerdeleven (eigen beheer, 2007, 278 blz.)

De Rosten Durang is het tumultueuze levensverhaal van Henri “Jules” Durant, 90 jaar geworden in 2007. Jules’ bestaan is een paternoster van ongewone gebeurtenissen, van z’n geboorte tot z’n levensavond, met als dubbele rode draad zijn passie voor het paard en het omzeilen van wetten en conventies, subtiel of brutaal. Al had hij een goede inborst, maar vaak (on)prettig gestoord.
Jules was z’n leven lang averechts, tegendraads, conflictueus. Zelfs met de vuisten als hij dat nodig achtte. Natuurlijk werd hij daarvoor scheef bekeken en kreeg hij tegenwind. Maar hij worstelde zich op zijn eigengereide manier door het leven. Tot hij zelfs ereburger van Koksijde werd, en door koning en paus in audiëntie werd ontvangen…

De Rosten Durang vertelde Jan Huyghe onomwonden al zijn avonturen, belevenissen en baldadigheden. Huyghe noteerde ze zorgvuldig, en bewerkte ze nauwgezet in een verzameling van 100 verhalen. Recht voor de raap, zowel rauw als uitgekookt. Het werd een ontstellend boek van ongelofelijke waarheden over een man die nog tijdens zijn leven tegelijk legende en mythe werd…

* * * * * * * *

Verhaal 1: Hoe de Rosten Durang ter wereld kwam als rostekop met een verkeerde name…

Ik ben geboren in ’t jaar zeventiene, midden in den eersten oorlog, den 31sten juli, in Roesbrugge-Haringe. We weunden toen in Krombeke, op een hof. Mijn ouders moesten zeven kinders gehad hebben, maar ze hadden er maar één, ik, de Rosten Durang.
Een Engelse dokteur heeft me ter wereld gebracht. Omdat hij zag dat mijn moeder weeral zo zwaar was. Na zeven maanden dracht. Al die andere borelingen hebben ze in brokken en stikken eruit moeten trekken. Echt waar, in brokken en stikken! Z’hebben niet geleefd, ze kosten er niet uit. Ik ben dus allene.

Na zeven maanden dracht woog ik al vier kilo en half. Dus, je kan gaan peinzen, na nog twee maanden langer dragen, hoeveel dat die kinders wogen. In die tijd! Mijn zogezeide broers en zusters wogen ook zovele.

Normaal moest ik na de geboorte in de couveuse liggen. Maar dat bestond toen nog niet, er was niks. Zodus, ze legden me in een Vigorbak, van waspoeder, een houten bak. En ze schoven me onder de buzestove. Omdat ik warm ging hebben, en ging kunnen groeien. En ’s avonds schoven ze die bak onder ’t bedde. Niet in het bedde, maar eronder. Omdat er geen plekke was zeker? En z’hebben me daar onder die buzestove voorzeker laten aanbranden hé, ’t is daarmee dat ik een rosten was.

Mijn moeder heette Eufrasie Decraemer. Mijn vader zijn name was eigenlijk Louis, maar ze zeiden Maurice, Maurice Durang. Ik weet het niet wat voor zaad dat hij had, vier kilo en half achter zeven maanden, asjeblieft? Hij was boer, een redelijk grote boer, op een hof van twee peerden. Maar we hadden er oltemets tien ook! Ze deden ook commerce in peerden. En in koeibeesten en al.
Ik heb dus geen broers en geen zusters. Z’hebben de geboorte niet overleefd. Al in stikken en brokken. ’t Moet zijn dat mijn moeder daar tegen kon hé. Een dokteur van ’t Engels leger heeft m’n moeder van mij verlost. Een Belgische dokteur was niet goed genoeg. Die konden dat niet. Dat bestond toen nog niet, doen afkomen aan zeven maanden. Maar in Engeland wel zeker?

‘k Ben deur ’t leven gegaan als Jules Durang, maar ‘k heet eigenlijk Henri Durang.

‘k Had een nonkel, de broere van m’n moeder, die den eersten of den tweeden dag van ’14-‘18 gesneuveld was in Antwerpen. Dat was Jules Decraemer. En ‘k had ook een nonkel-paster, Henri Decraemer; nog een broere van m’n moeder. Hij is zot gekomen in ’t begin van den oorlog, van benauwdheid. Z’n bloed is veranderd in water, zogezeid. Hij zat in Beernem in ’t zottekot.
M’n name moest Jules geweest zijn. Als een soort herdenking van nonkel Jules die bijna drie jaar voor m’n geboorte gesneuveld was. Maar z’hebben me aangegeven als Henri, de zotte nonkel-paster! Met een stik in hulder kloten zeker? Ik weet het niet. In elk geval, ’t moet zijn dat m’n vader gemist was. Maar iedereen zei altijd Jules, nooit Henri.

Zodus, mijn leven begost al op een speciale manier. Een roste kop en een verkeerde officiële name. ’t Was proper.
En omdat ik later zo droef was, zei m’n nonkel, nog een andere broere van m’n moeder: ze moesten den dienen ook doodgeslegen hebben.

* * * * * * * *

Verhaal 90: Hoe de Rosten Durang een mirakel ontving van de paus…

‘k Ben ook een keer bij de paus van Rome geweest. Voor mij was dat ook niks speciaals. ’t Is ook maar een mens lijk een anderen. Kunsten doen? Wat zoudt hij? Maar voor mij heeft hij wel een mirakel gedaan! En de mensen geloven het allemale!

Op een dag, Koepillie kwam, de voorzitter van d’orde van de peerdevisser. Wel Jules, zegt hij tegen mij, zou je willen meegaan naar de paus van Rome? Gij, den oudste peerdevisser, je moet mee naar de paus!
‘k Zeg ja, maar aan me krozen niet zitten hé, van m’n geld bluven! ‘k Wil meegaan, maar ‘k betaal geen frang!
Nu, dat was g’arrangeerd, en ‘k mocht mee, tegare met Koepillie, de burgemeester en den eerste schepen.

‘k Had nog nooit gevlogen in een vliegtuig.
Zeggen ze tegen mij; Jules, heb j’al gevlogen?
‘k Zeggen ja’k, buten!
Maar deze keer was ’t echt vliegen! Dat ging goed! ‘k Vond dat niet aardig, je voelt daar niet van. Als je omhoge gaat, ’t is juist lijk of dat je aan je zetel geplakt zijt. En als hij daalde, dat gaf just een wup of twee drie, als hij hem op de grond zette.

W’hadden een peerdevissersbeeld mee voor de paus. Maar z’hadden ’t laten vallen en dat peerd was een poot af. Z’hebben heel de dag moeten gaan zoeken achter solutie voor dat were aan mekander te kunnen plakken. W’hebben dat toen een beetje aan mekaar kunnen fikkelen, maar je kon dat niet zien, w’hadden dat een beetje gecamoufleerd! We moesten goed opletten en met dat peerd nauwers tegenstuken, of die poot ging were afvliegen!

In een grootwarenhuis, ‘k zag daar een poliesje. Hij was hij gekleed in peerdetenu, met sporen aan en heel de boel. ‘k Gebaarde van ook ruiter te zijn, lijk hem. En we klapten tegen mekander maar we verstoegen mekaars niet. ’s Anderendaags kwam ik hem were tegen, op z’n peerd, als poliesje. Hij verkende me en kwam sebiet af! We klapten were, maar verstoegen mekaars nog niet. ‘k Heb goed z’n peerd bekeken, hij heeft wel gezien da’k een kenner was.

Nu, we kwamen daar aan die doening waar dat de paus weunt. Wel! Je geraakt daar niet binnen lijk of dat je wilt hé! Ze tasten je eerst goed af! En ’t staan daar van die venten met pieken! Godverdomme! ’t Zijn lijk standbeelden die daar staan. Dat verroert van geen vinne, maar je zoudt niks meugen mispekkelen of z’hebben ‘t gezien en z’hebben je vaste! Z’hebben ’t al in de gaten. Ze bougieren van geen poot, maar hulder ogen draaien al alle kanten!

En toen daar binnen, lijk in een brokke van een kasteel alzo. Bah, al geweune trappen. ’t Is daar niet chique. Bah neen’t! ’t Is daar zo chique nog niet.
We rochten toen bij de paus. En als de paus entwot zei tegen mij, je verstoeg daar niet van. Wo wo wo wo wo wo wo wo… Hoho! Joeng! ’t Was lijk nonkel Jef die sprak!

De burgemeester gaf toen die cadeaus aan de paus. Eerst die peerdevisser met z’n opgelapte poot, en toen ook nog een boek, een sexboek van Pol Delvo. Als de burgemeester dat boek gaf, ’t lag juist open op een bladzijde met een bloot wuuf. Maar de kardinaal sloeg die boek zere toe, want de paus mocht dat niet zien.
‘k Weet niet of de paus content was met die cadeaus. Ze pakten dat en leien ’t weg. Voor hulder grote winkel zeker? Hulder souvenirwinkel?
W’hadden geen gernaars mee voor de paus. Ziet dat hij hem d’r aan verslokte!
En ik maar bugen, en bugen, lijk een Chinees. ‘k Kreeg een hand van de paus!

Bon, heel nuus zootje were naar buiten.
Zeggen m’n maten tegen mij: hij heeft algliek een schonen hand aan je gegeven!
Maar ‘k zeggen: hij heeft ook een mirakel gedaan!

Een mirakel?!
‘k Zeggen kijkt hier! Zie je dat wit pleksje? ’t Stoeg daar een worte op! De paus heeft daar alzo gedaan, een kruis, en een zegen, en hij heeft daar een lelijke schreeuw gegeven, en tegen da’k bij die trappen was, die worte is afgevallen.
Maar zeggen ze: is dat waar?
‘k Zeggen: je ziet het toch! Je ziet toch waar dat die worte gezeten heeft?! Kijkt, hier! Hij is weg! ’t Is genezen! Een mirakel! Een mirakel!

Ongelofelijk, en hij is nooit meer were gekomen! ’t Zijn vele mensen die ’t geloven. En ‘k zeg tegen de wuven: je moet brave zijn, ik mag overal aankomen! ‘k Heb een gewijde hand gekregen van de paus, ik mag aan al julder mirakels komen. Ja, zeggen ze? ‘k Zeg ja! En zijt maar brave zijn of ‘k pak je rechtuit vast!

Nu, in ’t werekeren mocht ik in de stuurkabine gaan, bij de piloten. Want ’t schoonst van al: de piloot was één van Oostduinkerke! Dejonghe! Komt dat tegen! De wereld is kleine!
Maar Jules, zei hij, had ik dat geweten da’je mee was met je maten, ‘k ging getrakteerd hebben met champagne!
Dat ging goed in die kabine, maar ‘k heb niet aan de stuurknuppel meugen komen. En boven de Pyreneeën en d’Alpen, hij vloog een paar keer scheef, links en rechts om de bergen aan me te togen. Dat was toch schone! En den eerste schepen maar foto’s trekken, je kut gaan peinzen! Dat was ook were een voorrecht hé, dat ik dat mocht doen, en een anderen niet.
‘k Heb op dat vliegtuig ook een beetje van die peerdevissertjes uitgedeeld. ‘k Had er in m’n beuze zitten. Van die speldjes. En ze kwamen al zot, die wuven, die stewardessen! Ze wilden allemale zo’n peerdevissertje hebben. ’t Was geen een meer die nog naar z’n werk ommekeek. Hahaha!

Maar een mens komt zovele rare dingen tegen in z’n leven, en toen geraak je meziele nog bij de paus. Je moet een keer peinzen! ’t Is toch aardig.
Nu, die paus zelve? Dat zei me eigenlijk niks! Heilige Vader!? Dat zijn al grote woorden dat z’uitspreken. De paus is een mens lijk een anderen. Hij kut toch niet meer geen tumeletten maken of een anderen?! Of ja, misschien toch? Met een anderen z’n geld?!

(In voorraad bij de auteur, Dorpstraat 49 in Oostduinkerke, tel. 058/51.24.98, e-post
jan.huyghe@belgacom.net, 22 euro, met verzending 26 euro)

* * * * * * * *

Feestlied voor de Rosten Durang
ter gelegenheid van zijn 90ste verjaardag
met voorstelling van het boek over zijn leven
op het groot volksfeest, zaterdag 18 augustus 2007
op het binnenplein van het Nationaal Visserijmuseum in Oostduinkerke
(tekst: Jan Huyghe – mel. “Bij nuus in de dunen”)

* * * * * * * * * * * * *
1.
Dag mensen al te gader, komt zere wat nader!
We vieren hier het feest van de Rosten Durang!
Dat is een specialen, een fenomenalen,
een rare karwaat, ja, een echten brigand!

Refrein
Streus van model, en taai van vel, vol lepe manieren
Ja, God zij dank, de Rosten, we gaan hem vieren…
Ja, Jules was de besten, de schrik van heel ’t westen
De visser te peerde, sluwe smokkelaar
Ja, Jules was de besten, de schrik van heel ’t westen
Een schalkse ruiter al negentig jaar!

2.
In ’t schole en in ’t leger, op strand, de manège:
de Rosten Durang was een wreê brave vint!
Ja mensen, ’t is juuste, te woord en te vuuste,
en zo is hij overal beroemd en bemind!

3.
En Jules moest veel wroeten, met handen en voeten,
met geiten en peerden hèt’n schatten verdiend!
In alle formaten, duust bomm’n en granaten,
de keuning en paus zijn nu z’n beste vriend’n!

4.
’t Is niet te geloven, zelfs God van hierboven,
moet schart’n in z’n haar bij zo’n levensverhaal…
Maar heel dat schoon leven, dat is nu beschreven,
in een dikken boek, met stief vele kabaal..!

Geen opmerkingen: