Iedere keer dat ik Poëziekrant in mijn bus vind, ben ik gepakt door het uitzicht en de presentatie. Het Vlaams-Nederlands tijdschrift straalt professionaliteit uit. Al 33 jaar is het blad een belangrijke actor in de wereld van de Nederlandstalige poëzie en de buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling. Het werd in 1976 opgericht door Willy Tibergien.
Hoe belangrijk is Poëziekrant vandaag voor de poëzie? Beter stel ik de vraag als volgt: “Hoe belangrijk is Poëziekrant voor de dichters?” Welke dichters? Alle dichters of enkelen? Wie zijn deze “enkelen”? Zijn het de grote namen die onderdak vonden bij grote uitgeverijen?
Wat maakt je groot in Letterenland? Deze vraag wordt mij meestal gesteld door vrienden en ex-collega’s, die geen flauw besef hebben van hoe groot “groot” is. Wanneer zij het mij vragen, wil het ook zeggen dat zij het over een “grote auteur” hebben. Ik heb het al zo dikwijls uitgelegd en geargumenteerd, maar zij blijven het mij vragen. Laten wij aannemen dat het niet is om mij een pleziertje te doen en even met mij mee te lopen in het smalle literaire weggetje, dat grillig door de Lage Landen bij de zee kringelt. Dit is een opportuniteit en ik heb geleerd in opportuniteiten te denken.
Ik wil op deze vraag (vragen) antwoorden indien mijn vraagstellers ook effectief lezen, daarom niet eens een boek (indien zij mijn boeken kopen, ben ik al tevreden), maar toch moeten zij bereid zijn om met gretigheid te bladeren in kranten, weekbladen en tijdschriften of op internet te surfen naar literaire online magazines. Daar vinden zij bovendien het antwoord (de antwoorden). Daar vinden zij ook welk advies ik geef aan de overheid en aan uitgevers en bibliothecarissen.
In het Vlaamse letterenland moet een mens op zijn woorden letten, zeker als het gaat over macht en centen. De machthebbers (die zich verstoppen achter structuren) zijn niet gediend met pottenkijkers zoals ik. Maar op mijn 69ste kan ik tegen discriminatie en verbanning indien het mijzelf betreft.
Ook de collegialiteit onder de auteurs is niet voorbeeldig. Het zijn individualisten. Ze beconcurreren elkaar graag, maar ze verenigen zich niet graag. Nochtans “eendracht maakt macht”: macht in de vorm van inspraak, controle, medebeheer, beleid.
Erger: auteurs laten zich opnemen in vermelde structuren waar ze worden opgehemeld (mentaal als financieel), maar waar ze eigenlijk worden ingekapseld en geneutraliseerd. “Je kunt maar beter goede maatjes zijn met de bazen!” is hun argument.
Waar moet ik in deze problematiek Poëziekrant plaatsen? Ik wil dat je zelf het antwoord vindt. Blader in het recente nummer (maart-april 2009), lees de bijdragen en de gedichten, kijk naar de namen. Noteer ze op een papiertje, maak met andere woorden een lijstje. Hieronder plaats ik “de 50 Meester-dichters van de Lage Landen bij de zee”:
Marcella Baete, Bert Bevers, Frans de Birk, Annette van den Bosch, John Brookhouse, Marc Bungeneers, Gunnar Callebaut, Martin Carrette, Greta Casier, Jeannine Debbaut, Lidy De Brouwer, Pierre Declerck, Leni De Goeyse, Jenny Dejager, Thierry Deleu, Luc Demiddele, Ferre Denis, Gwen Deprez, Marleen De Smet, Astrid Dewancker, Germain Droogenbroodt, Fernand Florizoone, Ludo Geloen, Hejatomsma, Patricia Lasoen, Paul van Leeuwenkamp, Frédéric Leroy, Cathy Mara, Mark Meekers, Peter Motte, Edith Oeyen, Ruud Poppelaars, Eric Rosseel, Annmarie Sauer, Maurits Sterkenburg, Pien Storm van Leeuwen, Ina Stabergh, Annemieke Steenbergen, Jet van Swieten, Henri Thijs, Guy Vandendriessche, Yerna Van Den Driessche, Eric Vandenwyngaerden, Jozef Vandromme, Jan Van Loy, Dirk Vekemans, Frans Vlinderman, Katelijn Vijncke, Pom Wolff, Peter Wullen.
Hoeveel van de opgesomde dichters komen voor in Poëziekrant? Zero, nul, geen!
Waarom slechts zero, nul, geen? “Omdat ze niet groot genoeg zijn?”
Hoe word je groot? Onze ouders (die van mij toch, in de jaren ’50) zouden zeggen: door naar het bord te kijken! Zij bedoelden: door hard te studeren om later “voor de staat” te kunnen werken, dit biedt zekerheid!
Opleiding en werkzekerheid zijn zeker sterke troeven. “Plus kwaliteit,” hoor ik je met nadruk zeggen. Je maakt grote kans om een groot auteur te worden indien je geen imbeciel bent, goed je brood verdient en vast werk hebt.
“Jij bent geen imbeciel, je hebt je boterham verdiend en je ‘stond rotsvast in het onderwijs'. En toch ben je geen groot schrijver geworden.” (Of ik een goed schrijver ben, laat de vragensteller in het midden.)
Ik geef niet uit bij bekende (erkende) uitgeverijen. Over mij wordt nauwelijks geschreven en gepraat in de nationale media. Ik krijg geen ronkende recensies in vakbladen Ik word niet geldelijk gesteund door de overheid. In termen van maatschappelijke status: ik ben niet groot.
“Waarom is het je niet gelukt? Je had toch alles in handen om te slagen.”
Wat had ik niet dat véél belangrijker is? Een gunstige wind! Toeval? Toeval bestaat niet, maar ik kwam nooit terecht in “gunstige omstandigheden”. Hugo Claus kwam Henri Vandeputte tegen, enkele kleinkunstenaars vonden genade bij Johan Anthierens, Magritte en Delvaux liepen Gustave Nellens tegen het lijf, Paul Snoek had veel te danken aan Anton van Wilderode en schurkte zich tegen Hugues C. Pernath… Wat ik wil zeggen, is simpel: via via is de juiste weg naar succes. Op één voorwaarde: de persoon die jou wil helpt, mag zelf niet hulpbehoevend zijn! Vele getalenteerde auteurs blijven ter plaatse trappelen, omdat zij een netwerk hebben opgebouwd van enerzijds “zuchtigen” - en daar is niets van te verkrijgen - en anderzijds komedianten die veinzen en valse hoop creëren.
Het is mooi als je met de nodige huisvlijt en vooral veel liefde aan je boek vijlt, maar het helpt je niet vooruit. Toch niet wat je naambekendheid betreft. En je weet: geen naam, geen faam, geen uitgever, geen subsidie, geen aankoop door de bibliotheken.
Wat betekent dit in de praktijk? Hopen op een gunstige wind? Op een mecenas? Op een “gearriveerde” die het met jou wel ziet zitten? Op een vriend die een vriend kent die bevriend is met?
Op Poëziekrant moeten niet veel dichters rekenen. Kiest de redactie dan voor al wie “gearriveerd” is, “gelauwerd”, “gesubsidieerd”?
Wat mij opvalt, zijn de talrijke dichters die, hoewel zij voor “beloftevolle jongeren” werden aanzien, nooit de appreciatie kregen die zij verdienden. Met “appreciatie” bedoel ik hier: aandacht, publicatiemogelijkheid, recensie, kritiek, kort: de status van een “echte” auteur. Waarom werd hun werk niet uitgegeven door “gevestigde” uitgeverijen? Omdat zij te weinig publiceerden? Omdat zij onverzorgde uitgaven op de markt brachten? Omdat zij slecht schreven? Omdat zij geen geduld opbrachten? Of was het gewoon omdat zij geen “geluk” kenden, omdat zij niet de “juiste” man of vrouw tegen het lijf liepen, lees: de invloedrijke recensent of criticus, de invloedrijke vriend en schrijver, een bevriende uitgever…? Pech dus en niemand treft schuld!
Maar wat gezegd van de wijze waarop de overheid en zij die door de overheid werken, regels opstellen en aan belangenvermenging doen? Ik ken maar één regel: de antidiscriminatiewet: elke schrijver is gelijk voor de wet. Is dat zo?
Deze wereld is een komedie en een groot circus. Het leven is een spel, soms wreed, soms aangenaam, maar we spelen allemaal naar best vermogen. Ik word dit spelletje moe. Ik kan het niet langer aanzien hoe jonge debutanten en begaafde dichters niet aan hun trekken komen, omdat ze niet behoren tot het establishment en/of het kleine kransje critici en academici en/of de literaire elite in Vlaanderen en Nederland. Waar zijn onze waarden? Waarom deze normenvervaging? Waarom geen transparant beleid? Waarom gen objectieve criteria? Waarom geen gelijkwaardige behandeling?
Het geld moet worden verdeeld over meer dichters (schrijvers ook, maar hier niet aan de orde), over alle dichters die kwaliteit leveren. Alles in het literaire wereldje is perceptie. Een goede bundel kan helpen, maar het is geen voorwaarde om in de belangstelling te komen. Mooi en mediageil zijn, is even belangrijk. En dit laatste is niet evident: je moet een vriend hebben die een vriend kent die bevriend is met… En zo ontstaan er literaire fabrieken, zoals de fabriek Lanoye, de fabriek Brusselmans, de fabriek Moeyaert…
Ik voel mij geen loser van het zuiverste water, helemaal niet. Ik voel mij geen eeuwige belofte die maar niet echt doorbreekt in de literatuur. Ik ben al lang voorbij alle dromen en schaamte. Ik heb niets te verliezen. Ik hoef niet te vervallen in loos gebabbel of opgesmukte deftigheid om te behagen.
Zijn stompzinnigheid, egoïsme en een goede gezondheid de sterkste troeven om te slagen? Heeft Flaubert gelijk? Ik zou er ook grofheid bij vermelden. Spelbederf.
Toch vind ik dat Poëziekrant hier een kans laat liggen. Een gemiste kans.
De redactie breekt geen lans, zorgt niet voor een doorbraak, staat niet op de barricades, schaart zich niet aan de kant van hen die uit bescheidenheid het woord “meester-dichter” nooit zelf in de mond nemen, die zich veeleer (en uit frustratie) beschouwen als “allerbeste” tweederangsdichters, niet omdat zij geen mooie poëzie schrijven, wel omdat ze te weinig aandacht krijgen.
Poëziekrant kiest voor zekerheid, mijdt risico, durft de nek niet uit te steken. Poëziekrant kiest voor het geld van de Vlaamse gemeenschap en de Provinciale overheid.
De redactie heeft zelfs de pretentie ingestuurde teksten en gedichten te weigeren, op basis van het principe: geen ongevraagde bijdragen, zij (ver)kiest, zij weet het, kijk naar haar eigengereide bloemlezing Hotel New Flandres!
Thierry Deleu
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten