Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

18 juni 2009

Aan mijn vrienden van "Gierik" uit menens!

GIERIK OERDEGELIJK OF TE DEGELIJK?
NIET INNOVEREND GENOEG, SOMS ZELFGENOEGZAAM


Het moet mij van het hart - hoewel ik weet dat ik vrienden ‘beschadig’ en het risico loop dat mijn kritiek (indien hij terecht zou zijn) niet in goede aarde zal vallen, - maar ik doe het.
Jarenlang, decennia, heb ik Gierik geprezen, er aan meegewerkt, een jaartje zelfs gepamperd in de Stichting Boulevard (al eeuwen ter ziele gegaan). Gierik bood kansen aan jonge mensen, aan rebelse rakkers, aan gelijkgesnaarden, aan vrienden en familie (zowel in de breedste als in de ons bekende vorm). Gierik was baanbrekend, een vertrouwde stem in de duisternis, een andersdenkende DW&B.
Toen de redactie echter mikte op overheidssteun - wat ik niet afkeur, het is vaak het middel om te overleven - keerden de (kracht)lijnen die werden uitgezet. Gierik moest (wilde) zich (soms krampachtig en halfslachtig) plooien naar de “eisen” van het VFL. De redactie deed er (bijna) alles aan: geen aandacht meer (nauwelijks) voor opkomend talent, weinig frivoliteit, geen forse uitspraken, geen Don Quichotgedrag meer. Gierik werd degelijk, bijna academisch, bij vele lezers was het een te grote ommekeer of het ging hun petje te boven, het creatieve moest plaatsmaken voor het essayistische, Gierik werd een nieuw NVT en gaf blijk van een (saaie) volwassenheid.

Ik had het zo voor radicaal verzet, voor een breuk met de traditie, en daarin paste Gierik. Na ieder nummer bleef ik achter met het zalige gevoel alsof ik eindelijk door een muur was heen gebroken, een soort bevrijding, maar van wat mag Joost weten.
Misschien komt het doordat zoveel katholieke krachten er geen knoop aan konden vastknopen.
Ik genoot van Gierik’s vlagen van milde anarchie en stuwende speelsheid. De redactie leek mij toen het tegendeel van gewichtige belangrijke mensen. En ik vond ze niet te licht om serieus genomen te kunnen worden.

Ik heb mij altijd verzet om een saai, serieus volwassen mens te zijn, ik bleef liever een dromerig, speels kind dat in Gierik zijn speelgoed vond.
Tot mijn ontgoocheling begonnen de Gierikenaren te schrijven als gewichtige volwassenen voor gewichtige volwassenen. De tijd van scherts en spel was voorbij en de tijd van ernst was gekomen.
Het leven is niet voor plezier of vermaak, noch voor dartele scherts. Door gestadige ijver moest de redactie zich bekwamen, altijd meer bekwamen, tot zij eindelijk de bekwaamheid hadden bereikt die het VFL van hen verlangde.

Het was voor mij heel moeilijk te verwerken om dezelfde Gierik die ik in verschillende graden van intimiteit had waargenomen, nu plotseling op het podium te zien tussen “de groten van deze aarde”.
Wanneer gooide een van hen weer een steen door de ruit? Waar bleven de (rooie) rakkers? Zij hadden zich omgebogen van agressieve daad tot blijk van instemming.

Ik bleef Gierik echter trouw. Ik bewonderde mijn generatiegenoten en iets jongere voor hun talenten, hoewel ze afstandelijker werden. Ik bleef spelen en dromen als een kind, maar de tijd schreed voort en ik kon niet toveren.

Toen kwam de breuk met het eigenwijze, zelfgenoegzame VFL. Ik kreeg op slag weer hoop op een nieuwe toekomst, ik verwachtte de oude Gierik. Helaas. Na een paar nummers zie ik echter (nog) geen opflakkering van sfeer, van vluchtheuvels in ons saai (literair) bestaan, van avontuur. Wanneer keert de redactie zich af tegen te academische teksten, waar de geest er van uit is?

Tot zolang eet ik niet meer, kan ik niet slapen, doet mijn stoelgang pijn. Ik voel mij in de steek gelaten, alleen. Ik probeer wel te doen als de ernstigen, maar ik kom dan altijd in een kramptoestand.
Maak je geen zorgen om mij, Gierik. Ik genees wel van mijn wonden. Dit oude verzet is een rest van mijn onvolwassenheid. Het verzet tegen de volwassenheid is ten einde.

Of komt Gierik dan toch tot inkeer? En komt er leven in de brouwerij?

Thierry Deleu

Geen opmerkingen: