De poëziewereld is zo versnipperd geraakt, de afgelopen jaren en eigenlijk al veel langer, dat je niet meer kunt spreken van enige coherentie. Die schijn hoeven we alvast niet meer op te houden, want de wereld van de poëzie bestaat uit allemaal deelstaatjes, die weer onderverdeeld zijn in nog kleinere deelstaatjes met een eigen autonome regering.
Die regering, met een lokale burgemeester aan het eind van de bestuurstafel en naast hem of haar de schepenen van Cultuur, Zelfkritiek en Stemgedrag, die regering is als de dichter. Dit is niet zo verwonderlijk. Moeten ook wij, de dichters, niet met alle bewegingen meegaan in de samenleving? Wij moeten ook maar zien hoe we ons hoofd boven water houden om te overleven tussen allerlei organisaties met hun commissies en reglementen die allemaal voorwaarden en eisen stellen.
Niet iedereen kan daaraan voldoen.
Het gaat zoal niet goed met de literatuur. Het is een titanenstrijd tussen enkele grote uitgevers en de media die slechts enkele schrijvers en dichters omarmen, en daaraan al hun geld (subsidies) en aandacht (pers, radio, tv) besteden waardoor je altijd weer dezelfde mensen (schrijvers/dichters) in beeld ziet. Alsof er verder niets is.
Net als de politiek. Altijd dezelfde koppen, dezelfde verhalen, dezelfde verontschuldigingen, dezelfde toelichting op de feiten die al of niet worden onderzocht, nog niet openbaar zijn, nog hullen in de mist van onderzoekscommissies.
De dichter moet het zelf uitzoeken. Misschien is dat een gevolg van de individualisering van de samenleving, waarin wij ons steeds minder bekommeren om het welzijn van de ander. De dichter heeft hierin wel de laagste plaats: poëzie is niet nuttig. Poëzie is wel nodig, maar met mondjesmaat. De verkoop van bundels gaat moeizaam. De lezers kopen liever romans, kookboeken, thrillers.
Het is dus van groot belang dat dichters zelf initiatieven ontwikkelen, die de voortgang bevorderen, of onafhankelijk van wat anderen doen (particulieren of organisaties), hun stem laten horen. De kleine literaire bladen, die al nooit een cent subsidie ontvingen, blijven voortbestaan door het enthousiasme en de inzet van enkele personen, soms slechts van één persoon. Het is van groot belang om door te gaan, ook met kleinschalige projecten, met dichten, kritieken schrijven, essays, meningen ventileren die de dichtkunst verder brengt en vooral onder de mensen.
Voor die mensen, die al jarenlang tegen dezelfde problemen of instanties aanlopen, zou ik een lans willen breken. Zonder al die bijdragen, die zij leveren aan de literatuur en nauwelijks in het grote voetlicht verschijnen, of op de podia in de schijnwerpers staan, zou de literatuur verarmen.
We zijn beter af met onafhankelijke geesten, die de vrijheid van het woord voorstaan, dan met meelopers (die doen wat de literatuurkritiek of de universiteit voorschrijft, m.a.w. epigonen) of mensen die menen te moeten bepalen wat wel en niet door de Deur van de Dichtkunst kan. Uiteindelijk heeft de dichter zelf het laatste woord. Een dichter moet zo wijs zijn, het zelf uit te zoeken. Wat goed is en kwaliteit heeft drijft vanzelf naar boven en de tijd heeft geduld.
Hannie Rouweler, Diepenbeek
(dichter/vertaler)
Die regering, met een lokale burgemeester aan het eind van de bestuurstafel en naast hem of haar de schepenen van Cultuur, Zelfkritiek en Stemgedrag, die regering is als de dichter. Dit is niet zo verwonderlijk. Moeten ook wij, de dichters, niet met alle bewegingen meegaan in de samenleving? Wij moeten ook maar zien hoe we ons hoofd boven water houden om te overleven tussen allerlei organisaties met hun commissies en reglementen die allemaal voorwaarden en eisen stellen.
Niet iedereen kan daaraan voldoen.
Het gaat zoal niet goed met de literatuur. Het is een titanenstrijd tussen enkele grote uitgevers en de media die slechts enkele schrijvers en dichters omarmen, en daaraan al hun geld (subsidies) en aandacht (pers, radio, tv) besteden waardoor je altijd weer dezelfde mensen (schrijvers/dichters) in beeld ziet. Alsof er verder niets is.
Net als de politiek. Altijd dezelfde koppen, dezelfde verhalen, dezelfde verontschuldigingen, dezelfde toelichting op de feiten die al of niet worden onderzocht, nog niet openbaar zijn, nog hullen in de mist van onderzoekscommissies.
De dichter moet het zelf uitzoeken. Misschien is dat een gevolg van de individualisering van de samenleving, waarin wij ons steeds minder bekommeren om het welzijn van de ander. De dichter heeft hierin wel de laagste plaats: poëzie is niet nuttig. Poëzie is wel nodig, maar met mondjesmaat. De verkoop van bundels gaat moeizaam. De lezers kopen liever romans, kookboeken, thrillers.
Het is dus van groot belang dat dichters zelf initiatieven ontwikkelen, die de voortgang bevorderen, of onafhankelijk van wat anderen doen (particulieren of organisaties), hun stem laten horen. De kleine literaire bladen, die al nooit een cent subsidie ontvingen, blijven voortbestaan door het enthousiasme en de inzet van enkele personen, soms slechts van één persoon. Het is van groot belang om door te gaan, ook met kleinschalige projecten, met dichten, kritieken schrijven, essays, meningen ventileren die de dichtkunst verder brengt en vooral onder de mensen.
Voor die mensen, die al jarenlang tegen dezelfde problemen of instanties aanlopen, zou ik een lans willen breken. Zonder al die bijdragen, die zij leveren aan de literatuur en nauwelijks in het grote voetlicht verschijnen, of op de podia in de schijnwerpers staan, zou de literatuur verarmen.
We zijn beter af met onafhankelijke geesten, die de vrijheid van het woord voorstaan, dan met meelopers (die doen wat de literatuurkritiek of de universiteit voorschrijft, m.a.w. epigonen) of mensen die menen te moeten bepalen wat wel en niet door de Deur van de Dichtkunst kan. Uiteindelijk heeft de dichter zelf het laatste woord. Een dichter moet zo wijs zijn, het zelf uit te zoeken. Wat goed is en kwaliteit heeft drijft vanzelf naar boven en de tijd heeft geduld.
Hannie Rouweler, Diepenbeek
(dichter/vertaler)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten