Bekentenissen van Guy van Hoof
AMVC Letterenhuis op 9 juni 2006
Beste Guy.
Beste poëzieminnaars.
Als ik een dichter als broer zou hebben,
dan wilde ik dat Guy van Hoof mijn broer zou zijn!
Een duidelijk voelbare verbondenheid met mensen, met collega-schrijvers/dichters kun je niet altijd door de rede alleen verklaren. En misschien hoeft dat ook niet... Het aanvoelen van een goede tekst, van de noodzaak voor het juiste woord, het functionele beeld, de juiste thematiek die wel moet beklijven, wordt ons immers niet ingegeven door ons verstand alleen; dat wordt ons ook opgedrongen door wie we zijn, door de emoties en het engagement dat we hebben als mens en als beoefenaar van de literatuur. En wij, mensen met gelijkaardige emoties en motieven, zoeken en vinden elkaar.
Guy van Hoof is geen veelschrijver. Dat weten we inmiddels.
Hij gaat niet over 1 nacht ijs alvorens zijn verzen voor publicatie vrij te geven. Hij is een ambachtsman die schaaft of boetseert, met aandacht voor het kleinste detail, tot de essentie, alleen wat belangrijk is, overblijft. ‘Roskammen’ noemde Maurice Gilliams het blijven bewerken van een tekst, tot uiteindelijk het gevoel ontstond dat het goed was.
Deze term past naar mijn gevoel bijzonder goed bij het dichterschap van Guy van Hoof.
***
Toen de uitgever me vroeg om de bundel Bekentenissen vandaag bij u in te leiden, voelde ik me vereerd, en wel om volgende redenen: Van Hoof is een dichter waar je niet omheen kunt: een bundel van hem is er altijd één die een bestaansreden heeft voor de poëzie. En als men beweert dat poëzie noodzakelijk is voor de maatschappij, dan is zijn poëzie dat in de eerste plaats: maatschappelijke thema’s zijn niet weg te denken uit zijn werk.
Een bedenking die me door de titel Bekentenissen werd ingegeven, is dat van Hoof – net als Jean-Jacques Rousseau die zich ook aan een Bekentenissen schuldig maakte - ons een soort spiegel van de maatschappij voorhoudt. Net zoals in Rousseau’s ‘Du contrat social’ hebben de burgers iemand nodig die op de achtergrond aanwezig blijft, maar hen een spiegel voorhoudt om zichzelf en de realiteit te zien.
Guy van Hoof is volgens mij zo iemand, hij is de ‘observator’ die ons deelgenoot maakt van wat hij ziet, hij ‘schrijft met licht’, zoals ook een fotograaf dat doet wanneer hij ons een levensfragment toont; een fotograaf die ons niet wil overtuigen, maar die wel over onze blik en onze aandacht waakt:
(zo schrijft hij in het slotgedicht: ‘Netvlies’)
de contouren van mensen vervagen
op mijn netvlies, ik fotografeer
de nacht die nooit remedies prijsgeeft
en waakt over onze slapeloosheid
Spreken en het verlangen om gehoord te worden gaan hand in hand. Of schrijven en gelezen worden. Een verlangen naar een degelijke vorm van communicatie vindt zijn toepassing in het dichten. Maar om deze communicatie tot stand te brengen, moet er wel een soort ‘podium’ zijn, en is de dichtbundel dat ooit in voldoende mate? : dat Guy van Hoof niet bepaald een dichter is die podium en schijnwerper opzoekt, hoef ik u niet te vertellen. Bescheiden als hij is, zal hij nog eerder het werk van anderen belichten.
Maar net die bescheidenheid, de soberheid en het afwijzen van opsmuk in zijn teksten, het doordacht kiezen voor een bepaalde weg zonder veel beïnvloeding - ZIJN weg, waarin hij zich afzet tegen alles wat al aanvaard blijkt, en dus commercieel te noemen is - is iets wat me intrigeert en fascineert...
En dat Guy van Hoof, naast mij, ook andere lezers intrigeert is bewezen door de essays die over zijn werk zijn verschenen. In 2005 schreef de kunstenaar/dichter Rik Wouters een essay van maar liefst 80 pagina’s lang over het werk en dichterschap van Guy. ‘Woord en daad van Guy van Hoof’ is trouwens een publicatie die ik u allen kan aanraden. Er staat een nadrukteken op de e van en, en daarmee wil Wouters ons duidelijk maken dat het bij van Hoof niet om een vrijblijvend schrijven gaat, maar dat de dichter met zijn verzen ‘iets’ ‘daadwerkelijks’ verwezenlijkt.
En dat doet hij zonder podium, zonder schijnwerpers.
Waarom schrijft iemand poëzie? Net dat soort poëzie dat Guy van Hoof schrijft, dat soort dat de juiste dosis maatschappijkritiek bezit? Net dat soort dat oprecht is, zonder franje, en functioneel genoeg is om communicatie tot stand te brengen?
In zijn essay zegt Rik Wouters dat het door een soort ‘onvrede’ komt, een ongenoegen over de wereld die de dichter niet langer kan bekoren. Deze wereld wil hij weer ‘ordenen’, misschien wel herscheppen in zijn verzen, zodat hij deze ongure wereld kan omvormen tot die wereld waarmee hij zich wel kan verzoenen, waarin hij kan leven: die van de poëzie.
Dat van Hoof daarbij door taal geobsedeerd wordt, is een vast gegeven. Die taal weet hij zo opportuun mogelijk te benutten om de vooropgestelde communicatie te verwezenlijken: het is zijn taak de lezer te confronteren met de door hem gemaakte ‘foto’s’, zijnde zijn gedichten, die hij de lezer toont. Het proces van denken komt tot stand bij de lezer, zonder dwang van de dichter, maar wel door zijn aanwijzingen. ‘KIJK EN BEGRIJP’, lijkt hij te zeggen. Alsof we in zijn spiegel kijken.
Zo is het prachtige gedicht KLEIN BAGDAD een pleidooi voor de multiculturele maatschappij waar mensen lotgenoten worden van gebeurtenissen, die later verpakt als geschiedenis worden gekneed, alsof willekeur niet zou bestaan:
(...)
Mijn man uit Irak, gediplomeerd
in kwesties van het haar
gooit een blauwe cape
over mijn schouders en wacht even
alvorens hem dicht te knopen
alsof ik nog bedenktijd krijg.
Hij spreekt wel mijn taal, vermengd
met Engels, gebaren of internationale
woorden die iedereen begrijpt
met in zijn hand het scheermes
dat me wakker houdt en in bedwang
en praat met heimwee over zijn land
wieg van vele beschavingen
warm en vriendelijk, waar hij thee dronk
en op Allah rekende. Maar in de toekomst
kijken kan niemand, en de wegen van kappers
goden en schrijvers zijn onberekenbaar.
Woorden en haar worden geknipt en
versneden, verstrooid over later en heden.
TRINIDAD moet iedereen gezien hebben maar dan met Guy van Hoof als gids! Vertrekkend vanuit de rauwe realiteit van een foto van Jan Roothooft, overtuigt de dichter ons van de schoonheid van de ongekunsteldheid! (en dat dit net ook een van de kenmerken van zijn dichterschap is). Niets in dit beeld werd gemanipuleerd, maar het ademt warmte en geborgenheid, gegroeid uit de universele gedachte dat gelijkwaardigheid een basisrecht is voor ieder individu:
misschien is dat de definitie van geluk: het niet
vervulde, een hand traag op je schouder, de heldere
rivier van waarheid, mensen die elkaar in elke stad
herkennen; we schrijven woorden als hoop en gelijkheid
op de stenen van uitgesleten muren die echo’s
weerkaatsen naar de zandloper in onze hand.
Alleen blijft dus wel de tijd verstrijken, en is onze nobele gedachte nog niet gerealiseerd!
***
Guy van Hoof schrijft in de eerste plaats vanuit zijn visie als mens, de ‘ik’ of de ‘hij’ zijn vaak terug te brengen tot de mens Guy van Hoof. Hij blijft in zijn gedichten aanwezig, zij het niet opdringerig, soms zelfs amper zichtbaar. Maar net de accenten die hij legt, maken van hem steeds de aanwezige toeschouwer, waardoor zijn werk ook een sterk autobiografisch karakter krijgt. En wij zien zijn ervaringen door zijn ogen.
Soms moet men mensen leren kijken, leren observeren, leren lezen. Misschien wil de dichter ons heropvoeden? Misschien hebben we nooit genoeg aandacht gehad voor de taal van de dichter, hebben we alles als vanzelfsprekend afgedaan? Guy van Hoof is als gids steeds aanwezig bij onze lezing en hij geeft ons zelfs aanwijzingen.
Hij leert ons kijken, en dat kijken kan op verschillende manieren.
In BRAND IN LANDSCHAP (uit de vierde cyclus: HET LICHT DAT OP EEN STEEN VALT) krijgen we te maken met het artistieke oog dat verder ziet dan dat van de gewone sterveling.
Het kijken van het artistieke oog gaat zover dat het ook daarvan de gevolgen durft te dragen. Meer inzicht betekent niet noodzakelijk meer veiligheid of zekerheid!
Het weifelende, spiedende oog
van Cézanne dat navrant door alles heendringt
brand sticht en vuur strooit over het landschap
dat tot dan toe blind wenste te blijven.
Het ‘zien’ kan verstrekkende gevolgen hebben voor de kunstenaar. Want ‘zien is voelen’, schrijft hij zelf. Het pad van een dichter loopt niet over rozen:
REPTIELEN OVER MIJN ZIEL
de weg ligt overwoekerd met stof en stenen
en plekken witte zon die als een dodelijke pijl
de ogen binnendringt
Zien is voelen
er is een wereld die weegt op de huid
en rode wolken drijven boven het huis
dat we slechts zelden bewonen
Guy van Hoof is dus zijn eigen weg gegaan als dichter. En dat is duidelijk niet de gemakkelijkste weg; zich niet verloochenen, niet in de pas lopen, niet kiezen voor het kortstondige succes. Bewust leven is een keuze, de keuze voor de moeilijkste weg. En die keuze wordt ons ooit aangerekend…
we betalen een schuld af
maar weten niet op welke dag
of welk uur, we weten niet
hoe je de tijd moet meten.
Ons leven lang zijn we op zoek naar dat eigen pad, en tijdens onze zoektocht gebruiken we al eerder gekregen richtlijnen. Zo lezen we in ‘netvlies’:
we bewandelen een stuk weg
laten we zeggen van hier naar ergens
eerst stijgend, soms dalend zonder een
scherp vergezicht, alleen een witte lijn
als een streep rook; ik volg de route
die staat uitgestippeld in een oud
teruggevonden dagboek, als een vorm
van gebruiksvriendelijke plattegrond.
***
In het gedicht DE POORT VAN MIJN HERINNERING gaat de sociale betrokkenheid van de dichter wel erg ver. Hij vraagt zich af of hij aan iets of iemand schatplichtig is voor het materiaal dat hij in zijn gedichten gebruikt. Misschien stelt hij zich, in verwondering, de vraag waarom juist hij diegene is die uitverkoren is om een gedeelde waarheid met de wereld te delen?
iemand staat aan de poort van mijn herinnering
en wenkt, alsof woorden een ruilwaarde hadden
alsof ik een losprijs moet betalen
voor het gebruik van woorden.
Maar de dichter heeft ook macht: schrijven met licht. Zijn woorden herscheppen de bewegende werkelijkheid. En ook geluid en licht zijn niet zonder beweging. Het contrast van de stille steen en het bewegende licht, het contrast dat ons helpt goed te kijken naar de dingen, is iets wat kenmerkend is in de gedichten van Guy van Hoof.
HET LICHT DAT OP EEN STEEN VALT
Het licht dat op een steen valt
die je doormidden klieft,
even breekbaar en zo kwetsbaar
als een stem die ronde klanken
uitstoot, plotseling ophoudt en stokt
van angst, als een weerhaak
in de holte van je keel
Guy van Hoof weet steeds de originele gedachten of het initiële gevoel in taal te vangen. Hij spreidt een ‘woordrespect’ ten toon dat we inmiddels van hem gewend zijn: een monument opzetten voor de taal die hem tot dichter kan maken. Hij ‘bouwt’ gedichten met ongekunstelde woorden, die hun ‘andere’ maar overduidelijke betekenis krijgen door ze juist te combineren. Zijn gedichten doen eerder denken aan de pittoreske zuiderse huisjes dan aan onze bakstenen dozen. De natuurlijke huisjes doen de natuur minder geweld aan, zoals de natuurlijke woorden van de dichter onze taal minder geweld aan doen.
***
Ik zei u al: Guy van Hoof vermijdt alle opsmuk in de taal: in een eenvoudige - doch gestileerde en doordachte - taal wil hij de lezer deelgenoot maken van zijn voelen en zien. Eenvoud? Op het eerste gezicht! Niets is ‘zomaar’ geschreven bij Guy van Hoof, alles heeft een functie.
En komen we als lezer ooit dicht genoeg bij wat de dichter zo schijnbaar gewoon, simpel verwoordt? Kennen we ooit zijn diepere bedoelingen?
Een eerste lezing bij Van Hoof is nooit voldoende, de poëzie dwingt de lezer tot herlezen en daardoor worden we in zijn greep gehouden, nee niet die dwingende wurggreep, maar de zachte greep die een ‘opvoedende rol’ heeft: kijk eens wat hier juist staat, lees opnieuw en wat zie je nu?
Want ook wat niet geschreven staat, vertelt ons veel. ‘Tussen de regels lezen’, noemen we dit, maar net wat tussen de regels staat is van groot belang. Een tekst die alles verklapt van a tot z is een opsomming van feiten, een feitelijk verslag, een soort dagboeknotitie. Maar het is zeker geen poëzie. Het is net de manier waarop Guy van Hoof alles terug ‘hercreëert’ van wat hij rond zich ziet, het is net de taal die de werkelijkheid overstijgt, die deze tekst tot ‘Literatuur’ en ‘Poëzie’ omvormt.
In enkele gedichten in de bundel Bekentenissen zien we dat de dichter nog verder gaat dan dit: hij beweert dat klanken, muziek de taal zelfs overstijgen. Tussen de regels lezen en VOELEN, is alles wat overblijft.
IMPRESSIONS
(...)
er zijn alleen maar klanken
en de nacht die geen verklaring vraagt
een drummer slaat en zalft
met in zijn geest misschien bezweringen
van een sjamaan, de echo van een land
het gaat over de ziel der dingen
en die verklaar je niet zomaar
of niet met woorden
maar met heel je lijf en vingers
met alles wat beweegt.
De ziel der dingen laat zich voor de dichter moeilijk ‘vertalen’, misschien is het zelfs onmogelijk om die ziel weer te geven, en kun je alleen je eigen vertaling van die geest weergeven maar schiet onze woordenschat tekort. Muziek is universeler en dus als ‘taal’ beter geschikt om de ziel der dingen mee weer te geven...
***
Maar Guy van Hoof is meer dan de dichter van zijn inmiddels 11 bundels. Hij heeft proza geschreven en als literair recensent heeft hij essays gepubliceerd. Ook als inleider kon ik hem al vele malen aan het werk zien en horen bij vernissages van plastische kunstenaars.
De kruisbestuiving tussen literatuur en beeldende kunst heeft hem altijd bezig gehouden, en dat zien we ook weer in deze nieuwe bundel ‘Bekentenissen’ waarin een groot aantal gedichten zijn gewijd aan de plastische kunst.
Niet toevallig heet de eerste cyclus van deze bundel TIJDLOOS.
In het essay van Rik Wouters lees ik: De poging om te ordenen (daar hadden we het al over), is de kracht van zijn dichtkunst. Van Hoof slaagt erin om op een universele en tijdloze wijze te ordenen zodat ook de lezer, zelfs die uit andere tijden dan van Hoofs tijd, er iets, of zelfs VEEL aan heeft.
In de cyclus: TIJDLOOS
EEN SLAAP ZONDER ONTWAKEN beschrijft ondermeer het einde van een kunstenaarsbestaan. Het gedicht gaat over de dood van Gerard van Hove, een intieme vriend van de dichter, en een kunstenaar en mens aan wie ik zelf nog bijzonder mooie herinneringen overhoud:
Op zekere dag, te vroeg, te pijnlijk
niet berekend op afscheid nemen,
raakte iets in zijn gedachten verdwaald,
licht had de kracht niet meer,
het was alsof ik een arm kwijtraakte
of mijn linkerhand, alsof de echo
van mijn vragen stilviel.
STILLEVEN MET PICK - UP is een gedicht over kunstschilder Lode De Mayer die met het geld van zijn eerste verkoop een kleine pick-up kocht.
Hoe de dichter bij hem in het kleine atelier het Concerto Aranjuez hoorde, wat voor een contrast dat was, dat kan alleen de dichter zelf vertellen!
In HIJ STRIJKT ZIJN HARTSLAG GLAD, laat de dichter ons het werk van Willie Cools zien.
Anonieme vrouwen worden door de kunstenaar verheerlijkt, zonder zichzelf te verliezen, want al lijkt hij bezeten tijdens de creatie, tekenend met:
een hand die over het papier vliegt als een voortvluchtige vogel,
toch trapt hij niet in zijn zelfgecreëerde illusie, want hij strijkt als een volleerde goochelaar zijn hartslag glad!
In VROUW IN VIERKANT, heeft Guy van Hoof het over het werk van Filip Bisschop, over onze eigen eenzaamheid in die nare gevangenis waaruit we nooit kunnen ontsnappen.
Onze verste grens blijft ons lichaam:
Wat zegt dat over de hand in het web
het hoofd gevangen in een vierkant?
Misschien is dit het labyrint waarin we
voordurend verdwalen en wegen zoeken
om ons gelijk te halen.
VAN GOGH IN BRUSSEL
leest als een kleine biografie van de schilder, maar het is overduidelijk dat de dichter ietwat moedeloos de eeuwenoude commercialisering van de kunst aanklaagt! Niet de kunstenaar maar de criticus en de mecenas bepalen het beeld van onze cultuur. Kunst werd ooit geïncorporeerd door de machthebbers en zal pas na een verstandelijke revolutie terug de vrijheid krijgen die inherent zou moeten zijn aan iedere schepping.
En dit past weer bijzonder goed bij het dichterschap van Guy van Hoof.
In Antwerpen was hij daarvoor al op zijn tijd
vooruitgelopen, en stuurde men hem weg
vanwege geen talent: de zedenmeesters
houden vast aan tijdelijk gelijk.
***
(Cyclus: VIER GEDICHTEN BIJ SCHILDERIJEN VAN WILLY VAN EECKHOUT)
De bundel ‘Bekentenissen’ toont op de kaft een werk van Willy van Eeckhout. Guy van Hoof waardeert zijn werk, in die mate zelfs dat hij een hele cyclus aan zijn werk wijdt in deze bundel. Zelf schrijft de dichter over hem:
“Zijn composities tonen kleurenvelden als doolhoven waarin we als reizigers, pelgrims als het ware, op zoek zijn naar onszelf.”
Dat deze ingesteldheid perfect past bij die van Guy van Hoof, hoef ik u niet te zeggen. In vele gedichten van hem staat net deze thematiek ook bij hem centraal.
ALTAMIRA is geschreven als een metafoor op het het artistieke leven. Het behoort tot de vroegste visuele kunst, en is het resultaat van een scheppingsdrang die geen kunstenaar vreemd is. En weer ziet de dichter de schepping van kunst als de mogelijkheid om het banale van de dood te overstijgen:
notities van mijn reizen, zegt hij
al zegt hij het niet zo
vertrekkend uit het niets, het ongewisse
soms het ongerijmde
dagen niet langer tellen
tijd in het defensief dringen
de reis is niets anders
dan je handen uitstrekken
en alles verliezen wat je bezit
HOE GROOT IS DE KANS OP WIT? Enkel tijdens de schepping is de kunstenaar god.
Hij blijft buiten zijn ‘gedachten’ en ideeën gevangen in zijn sterfelijk lichaam, met alle ongemakken vandien. En als je iets verder doordenkt is die sterfelijke gevangenis het enige eiland dat de dichter/schilder als referentiekader kan gebruiken!
ik weet dat ik niet eeuwig blijf
en schrijf daarom een aan mezelf gerichte brief:
‘mijn beste ik, hoe groot is de kans op wit
en wat versta je onder verlies?
je lijkt te lopen op een houten been
maar ieder spit zijn eigen eiland om.’
***
Guy van Hoof is een Antwerpse dichter, hij is een echt stadsdichter, een ook in deze bundel is Antwerpen in vele facetten terug te vinden.
De cyclus: AUBADE is een poëtische wandelzoektocht langs bekende en minderbekende standbeelden, monumenten en pittoreske plaatsen.
DE TSAAR. WIJDBEENS
Door dit gedicht weet ik nu dat er een standbeeld van Peter de Grote staat in Antwerpen en ook waar het staat. Maar vooral weet ik wat voor een figuur deze Tsaar was:
hij staart onsterfelijk boven mij uit
die hem met beide voeten op de grond
bekijk in zij-aanzicht, zijn dikgedraaide
vingers op zijn heupen, vol van eerzucht
en vooral zichzelf.
QUINTEN METSYS. BANNELING
is een stille kritiek m.b.t. de mogelijkheid van pleinen in Antwerpen die niet wordt benut.
Daarom dit eerbetoon:
(...)
De man die uitkijkt over zijn ontwijde
republiek heeft plaats of sokkel niet gekozen,
werd verjaagd door het zoveelste ingenieuze
renovatieplan van hier naar daar en nu dus
met de edele neus van smid en schilder
boven de heiligschennis en de onverschilligheid
van het banale stadsverkeer.
En kritiek zal Guy van Hoof – gelukkig maar, hoop ik maar - blijven uiten.
In het mooie gedicht STIJL hijst Guy van Hoof zich weer in het harnas om de banaliteit van de gezagsdragers te hekelen. Blijkbaar is de aanwezigheid van een bord aan de muur van een gebouw belangrijker dan de boodschap dat het draagt: over eerbied gesproken! De persoon telt enkel nog als toeristische attractie, het artistieke wordt verpletterd door de commercie! En Natuurlijk ook hier is de dichter aanwezig als onbegrepen kunstenaar, als gevolg van diezelfde kortzichtigheid van de politieke en artistieke machthebbers!
De plaquette voor Henry Van de Velde
aan het Falconplein 23 waar de ontwerper,
schilder, architect en theoreticus
als apothekerszoon ter wereld kwam
vermeldt zijn geboortejaar verkeerd
één cijfertje slechts en toch, maar niemand
die zich druk maakt, niemand die
de banneling de eer wil gunnen
en dus blijft het zo, onaangeroerd en fout
(...)
***
Ik heb getracht Guy van Hoof even in de schijnwerper te plaatsen, iets wat hij zelf te weinig doet. Iets wat hij echter verdient door zijn grote verdienste als dichter.
Het zich afzetten tegen invloeden, tegen het commerciële in de dichtkunst, zijn bijzondere aandacht voor de taal op zich als werkmiddel, zijn uitgesproken maatschappelijk engagement, ... dat alles maakt van hem een dichter die net ietsje aan de zijlijn van de (dichters)maatschappij staat. Maar mijn stelling is: een geïsoleerde zin, een alleenstaand beeld in tekst, een detail dat niet verdwijnt in het alledaagse, één kleur die primeert: het eist allemaal zoveel meer van onze aandacht op.
Als romancière probeerde ik de bundel ‘Bekentenissen’ zo goed mogelijk te lezen, te begrijpen, aan te voelen, maar zoals gezegd: het verzwegene, het onuitspreekbare blijft het geheim van de dichter Guy van Hoof. Alleen uw lezen en herlezen, uw aanvoelen, uw zoektocht naar het verzwegene, uw afwegen van het concrete tegenover het onuitspreekbare... dat is wat deze bundel ‘persoonlijk’ maakt.
Guy van Hoof zegt zelf: “De waarheid bestaat niet, ieder heeft de zijne”.
Zelf typeer ik dit meestal met: ‘wat voor de ene een half open deur is, is voor de andere een half gesloten deur’.
Mensen ook andere keuzes en mogelijkheden tonen is van groot belang!
Maar net die accenten leggen waardoor ‘een’ waarheid geloofwaardiger wordt, dat is de sterkte van Guy van Hoof.
En daarom zou ik willen eindigen met de beginzin van mijn toespraak, die ik inmiddels heb gestaafd met bewijzen:
Als ik een dichter als broer zou hebben,
dan wilde ik dat Guy van Hoof mijn broer zou zijn!
Suzanne Binnemans
Je kan de bundel rechtstreeks bestellen bij de dichter zelf en dan kost hij slechts 15 euro (2 euro verzendingskosten; in de boekhandel 20 euro). Je kan deze veelzijdige dichter en essayist steunen door het vereiste geld te storten op rek. nr. 000-1010172-14 t.n.v. Guy van Hoof, Pacificatiestraat 38, 2000 Antwerpen.
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten