Proloogje
Je hebt twee soorten van “zoekers”: enerzijds zij die niets vinden en anderzijds zij die vinden zonder te zoeken. Ik behoor tot een derde - heel uitzonderlijke - groep van “zoekenden” die via hun verbeelding en hun gaaf gevoel voor onthulling “vinden”.
Voor de meerderheid van de mensen zijn deze laatste “gek” of maken zij deel uit van een operettegezelschap van wie de regisseur hen verplicht te zingen zoals hij gebekt is. Zij die dit verkondigen zijn “betweters” of “angsthazen” die niet verder dan hun neus lang is durven na te denken uit schrik uit hun lood te worden geslagen. Indien er “niets” is, hoef je ook “niets” te vrezen!
Het “Niets” bestaat echter en wacht op ontdekking!
De Fransen die ik in Rennes-le-Château heb gesproken, zegden mij: “Il y a du sérieux dans tout ça.”
Eerst was er het graf van Jezus op de berg Cardou (Corps de Dieu), dan dat van Maria Magdalena (of is het omgekeerd), nu denk ik dat ook het graf van Mohammed in de buurt te vinden is.
De auteurs die ik daarover “persoonlijk” heb aangesproken (behalve één), slaan de stop echter steeds dieper, en bekommeren zich niet om de weeromstuit. Zij herhalen steeds dezelfde citaten, met af en toe een andere of aanvullende verklaring. Nooit kun je hun “historische waarheden” checken of toch onvoldoende. Steeds komt het uit op hetzelfde statement: de Kerk van Rome is bang voor de waarheid!
Behalve één auteur: Claude Boumendil.
Over zijn boek(en) wil ik het hebben in een eerste artikel.
Hoofdstuk 1
Maria Magdalena
Claude Boumendil is de auteur van het boek Marie-Madeleine.
D(erek): Goedemorgen, mijnheer Boumendil, bedankt dat u op mijn uitnodiging voor een gesprek over uw boek bent ingegaan. Wilt u zich even voorstellen?
B(oumendil) (denkt na): …
D: Laten wij het hebben over uw drijfveren om dit boek te schrijven.
B: Graag. Ik ben gepassioneerd door het boek en het schrijven. Van jongs af aan. Wat Maria Magdalena betreft: ik stelde vast dat heel veel kapellen en kerkjes aan haar zijn gewijd. Maar van haar geschiedenis weten wij weinig, behalve een deel van de waarheid, of een mythe, een verhaaltje of een legende, niets concreet. De kerk in Rennes-le-Château is eveneens aan haar gewijd. Waarom? Daar hebben velen veel over geschreven!
D: En u wilde daarin de puntjes op de i plaatsen?
B: Juist. Ik heb geprobeerd zo objectief mogelijk te zijn en naar een evenwicht gezocht tussen legende, mysterie en (bij)geloof in verband met de komst van Maria Magdalena naar de Provence. Ook haar leven in Judea in het gezelschap van Jezus probeerde ik te reconstrueren. Ik kon natuurlijk niet omheen het klassieke verhaal dat teruggaat tot de 12de eeuw en zelfs door theologen wordt geciteerd, uiteraard met enig voorbehoud.
D: Welke bronnen heeft u geraadpleegd, mijnheer?
B: Vooreerst de evangeliën, vooral Sint-Jan die ons vertelt dat Jezus Magdalena een zondares noemt. En vervolgens alle apocriefe boeken, oude manuscripten, teksten uit de 7de, 8ste en 9de eeuw, bewaard in abdijen. Het is moeilijk om na 2000 jaar een geloofwaardig verhaal te schrijven of van een juiste interpretatie te durven spreken.
D: Volgens u is Maria Magdalena van invloed geweest voor rol van de vrouw in de maatschappij? Hoezo?
B: Via Maria Magdalena heeft Jezus de vrouw de plaats gegeven die haar toekomt. Spijtig dat de Kerk van Rome die boodschap niet heeft willen begrijpen. Ook in het toenmalige jodendom had de vrouw een bescheiden rol en kwam zij altijd op de tweede plaats. Zij had als enige taak kinderen baren en opvoeden. Ook de apostelen waren verbaasd over de plaats die Maria Magdalena innam in het leven van Jezus.
D: Jezus heeft dus gewild dat er een revolutie plaatsvond in de geesten van de mensen voor wat de emancipatie van de vrouw betreft?
B: Zonder twijfel. Jezus pleitte voor een gelijkwaardige relatie tussen man en vrouw. Hij onderkende zelfs erotisch-amoureuze gevoelens die hij ook bij zichzelf niet verdrong.
D: Dit is een gedurfd statement, mijnheer Boumendil.
B: Zeker. Jezus is de eerste die zich keert tegen het dogma dat de vrouw als een minderwaardig wezen beschouwt. Hij keert zich tegen het dogma van het Sanhedrin dat het kastensysteem probeert in stand te houden. Hij wil de vrouw rehabiliteren en voor die rehabilitatie koos hij een zondares.
D: Het paradigma van de zondaar wordt geïncarneerd in de vrouw?
B: Ja.
D: Een laatste vraag, mijnheer Boumendil. Is uw boek niet een opportuniteit na het succes van Dan Brown en zijn Da Vinci Code?
B: U vergist zich. Ik heb alleen het parcours willen uittekenen. Ik wil u iets in vertrouwen meedelen. Ik heb het boek niet gelezen. Maar ik weet dat de auteur beweert dat Maria Magdalena de vrouw zou zijn van Jezus. Is dit zo super verbazend? Is het zo ongewoon dat een rabbi, zoals ook Jezus was, een vrouw had? Wat wel verbazing wekt, is het feit dat Maria Magdalena met haar lange lokken de voeten wast van Jezus. Dit is een publieke openbaring van seks! Het enige wat ik durf te stellen is dat Jezus en Maria Magdalena een ongewone relatie hadden.
D: Dank voor het gesprek, mijnheer Boumendil.
Hoofdstuk 2
Bérenger Saunière
Dit klinkt misschien ongeloofwaardig, maar ik heb Bérenger Saunière ontmoet. Neen, ik ben niet gek en neen, ik heb het niet gedroomd, en neen, je hoeft dit niet te catalogeren als verzinsel of verbeelding.
Het geschiedde op die woensdagmorgen in augustus, einde augustus van 2007, juist. Ik had besloten om Rennes-le-Château voor de tweede keer in tien jaar te bezoeken.
De ochtend was helder verlicht en open gelucht. Ik beklom de heuvel van Rhédae als een echte pelgrim…
De weg was nu beter verhard met winkeltjes aan beide kanten van het straatje. De commercie had duidelijk profijt geroken. Toen ik bijna boven kwam, volgde ik de weg langs het oude kasteel van de Heren Van Hautpoul. Mijn blik liep uit op de ruïnes van het kasteel van Coustaussa, enkele heuvels verderop.
Ik aarzelde niet en zette mijn tocht met fikse tred verder. Links sloeg ik het domein van de pastoor in. Daar hield ik even halt om het prachtige landschap te bewonderen.
Even verderop kwam ik bij de Magdala toren. Een ideale plek om te mediteren. Een onbekende angst overmande mij. Ik werd ongerust. Het leek of ik mij bevond in een exclave of veeleer deel uitmaakte van het landschap op het blauwe doek in de bioscoop.
Ineens, bij de ingang tot de toren, merkte ik het zwarte habijt van een pastoor. Ik naderde voorzichtig, de man stond met zijn rug naar mij, een wandelstok in de rechterhand.
Ik verzamelde al mijn moed en fluisterde: “Bérenger?”
Het silhouet keerde zich om. Eerst zag ik zijn haar, dan het hoofd en de rest van het lichaam, alles bewoog traag in een blauw licht. Ik hoorde op de achtergrond muziek van Chostakovitch.
“Ja, ik ben het.”
Wat nu? God, sta mij bij. Het was Bérenger!
“Goedendag, mijn zoon.”
Ik wierp mij aan zijn voeten, bevoelde zijn schoenen, omarmde zijn kleed… Hij legde zijn hand op mijn hoofd en zei: “Ik zegen je, mijn zoon.”
Een felle zonnestraal lichtte het tafereel op… De vorm van de pastoor vervaagde. Ik probeerde hem niet uit het oog te verliezen en hield mij vast aan zijn habijt, zolang tot een stukje stof in mijn hand overbleef…
Het beeld loste nu snel op. Ik bleef geknield, door schrik overmand, wiste mijn tranen met het stukje habijt…
Na dit wonderbaar voorval begreep ik de waarheid van het mysterie. Nooit zou ik hier nog terugkeren.
Altijd heb ik het stukje stof bij mij, als een relikwie, als mijn stoffelijke band met het geheim. Zoals het rode draadje van de basiliek van Dadizele.
Hoofdstuk 3
Op het spoor van een mysterieuze orde…
Einde augustus 2007, om middernacht.
Ik heb een afspraak met een groep enigmatici, die mij per se willen verklaren waarom ze zo zijn. Mijn bekende nieuwsgierigheid heeft mij doen “begeven”.
Het huis van afspraak ligt in Alet (dichtbij Rennes-le-Château). Het ongeloof dat mij zo vaak drijft en mij meestal ironisch stemt, gooi ik overboord om te kunnen genieten van een intens “moment de vivre”. Ik speel het spel mee!
Ik kom in Alet aan om kwart voor middernacht. Klokslag 12 komen drie auto’s aangereden. Vol licht, met veel cc, die zich stationeren op een paar meter van mij. Wij bevinden ons dicht bij het station.
Twee mannen in het zwart, met hoed, stappen uit de eerste wagen en vragen mij hen te volgen. Zij geven mij een teken om in de tweede auto, op de achterbank, plaats te nemen. Ik word geblinddoekt. Zij lopen terug naar de eerste wagen en schuren de nacht in, gevolgd door de tweede auto met mij achteraan en de derde.
Na een kwartiertje, - schat ik, - houden zij halt en zeggen mij dat wij op de plaats van bestemming zijn gearriveerd.
Eens buiten doet het parfum mij vermoeden dat wij in de open natuur staan. Mijn blinddoek wordt er af gehaald en ik zie dat wij pal voor een landhuis staan. In de verte merk ik licht dat lijkt op de verlichting bij een monument.
Binnen in de woning tel ik zes man, de zes die mij tot hier hebben gebracht. In de inkom van het huis dat schaars is gemeubeld, staan twee zetels in bordeaux rood, die mij doen denken aan de jaren ’50. Zij staan recht tegenover een monumentale trap. Ik mag gaan zitten. Vier man verdwijnen en laten mij over aan de “zorg” van de twee andere die rechtop naast mij blijven staan.
Na een tijd die wel een eeuwigheid lijkt, gaat een deur in vol hout open en twee mannen komen naar mij toe, met een levendig gebaar vragen zij mij om mee te komen. Ik tril op mijn benen van zenuwachtigheid.
Met trage en plechtige stap komen wij in een zaaltje waar enkele personen op een soort van bidbank zitten zoals je die ziet in het koor van een kerk. Ze zijn gekleed in een zwarte soutane. Ik schat dat ze met een 30-tal zijn. Allen zijn zij gemaskerd.
Ik word naar het midden van de zaal geleid, over een mozaïek die uitloopt op een verhoog met drie treden. Daar bovenop in een monumentale, in hout gesneden zetel - 17de-eeuws - zit een man die door zijn plaats de chef lijkt te zijn van het gezelschap. Het doet mij denken aan paramaçonnieke loge.
Ik moet gaan zitten in een stoel die men daar voor de gelegenheid heeft geplaatst.
Dit alles gebeurt heel langzaam, zonder enig teken van agressie, plechtig en ingetogen.
Het licht in de zaal komt van een grote luchter met heel veel kaarsen rondom en van zevenarmige kandelaars, opgesteld aan beide zijden van de zaal, dicht bij de twee rijen aanwezigen. Toch is het licht schaars en gedempt.
Een lange stilte geeft mij de kans om alles goed te observeren. Achter het belangrijkste personage, op de hoogte van zijn hoofd, zie ik een grote ingecirkelde A, en op dezelfde muur, rechts van mij, een enorm portret van Bérenger Saunière, en links abt Gélis.
Waar ben ik ingetuimeld?
De centrale figuur, die in zijn linkerhand een kruisbeeld houdt, staat recht, zijn rechterhand op de hartstreek. Iedereen staat recht en in dezelfde houding.
Na enkele welkomstwoorden vraagt de meester van het gebeuren ons om neer te gaan zitten. Hij houdt een lang historisch discours van ruim een uur. Hij heeft het over Bérenger Saunière, abt Gélis die ik niet ken, over paus Leo XIII, over Balaguer, de stichter van Opus Dei, over de katharen en de tempeliers, over Jezus, Maria-Magdalena, de dynastie van de “geheime” koningen, over graven en crypten.
Dan richt hij zich tot mij. Het is hem bekend dat ik maçon ben, rozenkruiser, lid van “l’Orde des Lames” en voorzitter-voor-het-leven van de “Orde van het Zwarte Schaap”. Ik schrik mij een aap.
Ik krijg niet eens de tijd om vragen te stellen. Vooral het feit dat ik auteur ben en artikels pleeg over geheime genootschappen en over de schat van de Tempel van Jeruzalem, de Merovingische koningen, Rennes-le-Château windt hem zienderogen op.
Ik begrijp nu pas dat deze orde, de mensen bij wie ik nu te gast ben, graag wil communiceren met de profane wereld en dat zij mij wil gebruiken als intermediair.
Na zijn betoog wordt mij toelichting en opheldering verstrekt over documenten die de filiatie bevestigen.
De Meester heeft mij bedenktijd en zal later opnieuw met mij contact nemen. De volgende keer zal hij mij uitnodigen naar de crypte van de oude abdij van Alet waar de inwijdingen plaatsvinden.
De zitting wordt gesloten. De aanwezigen, met als laatste de voorzitter, verlaten de zaal. Zij die mij tot hier hebben gebracht, komen mij halen en wij verlaten de plaats zoals wij gekomen zijn: in limousine en geblinddoekt.
Hoofdstuk 4
Ik ben zoekende oud geworden
Toen ik voor het eerst in de streek van Rennes-le-Château rondtoerde (met jonkvrouw Hélène), was ik tien jaar jonger en nog actief als kabinetsattaché van minister Luc Vanden Bossche. Ambitieus op het kabinet ben ik niet geweest: die periode was voor mij de ideale (en verhoopte) afsluiter van mijn onderwijscarrière. Ik kwam daar terecht op suggestie van een van mijn collega’s op het kabinet, Gilbert Lambregt, nu directeur BLO in het Brugse.
Ik hou wel van de dorpjes en de kleine landwegeltjes er naartoe, van oude stenen en oude glorie. Ik klom naar Rennes om er het domein en de realisaties van pastoor Bérenger Saunière met eigen ogen te kunnen aanschouwen. Ik moet toegeven dat ik aanvankelijk een beetje ontgoocheld was. De Magdala toren was een imponerend baken, dat wel, maar behalve die toren leek mij niets transcendent. Toen ik echter een boek in handen kreeg met de geschiedenis van de pastoor zag ik het weer zitten. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Ik herinner mij nog levendig dat er geen vijf man rondliep op de site. Dan Brown was nog niet uit.
De geschiedenis van die man intrigeerde mij. Ik kreeg overal jeuk. Mijn lichaam gedroeg zich onrustig. De zenuwen gierden door de keel. Ik bleef maar rondhangen op het domein. De kerk fascineerde mij en ik wilde alle symbolen begrijpen. Toch bleef ik met meer vragen dan antwoorden achter.
Mijn vrouwtje volgde mij trouw en in mijn tred maakte zij lucide opmerkingen over wat zij zag. We werden schattenjagers!
Ik was dan ook blij dat ik einde augustus met de Grootmeester, Morgane, Parzival, Hélène, Joris, Peter Deforge en Georges de Courmayeur mee kon voor een kort bezoek aan Rennes-le-Château (ons main target waren echter de katharen).
We liepen alle (nieuwe) boekhandels af, op zoek naar literatuur over de pastoor en zijn onverklaarbare rijkdom. De inboorlingen van Rennes waren die keer beter georganiseerd, negeerden de toeristen niet langer, deden niet meer meewarig over hun zoektocht en enkelen inwoners hadden zich op de commercie gegooid om een “gewijde” stuiver of twee bij te verdienen.
Ik héb ontdekt (merk het accent). Veel dingetjes (bricoles), soms intrigerende, soms verrassende dingetjes, maar die steentjes waren niet voldoende om dieper te graven. Ik leek wel een goudzoeker met een grote zeef.
Ik vroeg mij daar ineens af, hoe mijn leven was verlopen. Een gewone vraag van een normale manspersoon. Tien jaar reeds was ik in de ban van Rennes, de Visigoten, de Merovingers, van schatten en spiritualiteit. Die geschiedenis had mij uitgeput, tien jaar had ik gezocht naar een valabel antwoord, velen hadden mij hun versie verteld of erover geschreven, maar niets voldeed mij, niets kon mij ervan overtuigen dat er meer in het spel was dan de frauduleuze verkoop van missen.
Ik heb geen spijt, maar ik keer niet meer terug. Ik voel mij een beetje triest. In mijn hoofd speelt het liedje: “A la queue leu leu!”
Hoofdstuk 5
Eindelijk een beetje “zakelijke informatie”
Vooraleer ik verder en met nog meer ijver op schattenjacht ga, wil ik je een beetje praktische info geven.
Rennes-le-Château (Rhedae is de oude naam van het dorp) is altijd (toch tot de 18de eeuw) een belangrijke plek geweest: bezet door de Galliërs, veroverd door de Romeinen, hoofdstad van Razes in de tijd van de Karolingers.
In de 18de eeuw werd Razes geteisterd door godsdienstoorlogen. Uitgeput door die oorlogen ging de streek ten onder aan de pest en raakte in de vergetelheid.
In de 19de eeuw kwam pastoor Bérenger Saunière als herder naar de parochie. Hij was een geschoold man,, koningsgezind, een bezige bij. Hij restaureerde de kerk en versierde haar met talrijke symbolen, zoals de duivel die het wijwatervat torst.
Hoe kwam hij aan het geld om al die verbouwingen te doen en nieuwe gebouwen op te trekken? Een mysterie! Geheime perkamenten? Een schat onder het altaar? Ik kom daar natuurlijk uitgebreid op terug.
“Terribilis est locus iste.” Deze plek is een “krachtplek”, een “heilige plaats”, een “magische site”.
Het domein van Bérenger Saunière bestaat uit de pastorie, de villa Bethania, de toren Magdala (met de bibliotheek) en de tuinen.
Het bezoek begint bij de gerestaureerde keuken van de pastorie en gaat verder met: de zaal met de documenten, de eerste verdieping met de geschiedenis van Rennes (Rhedae), de toren Magdala en de villa Bethania (als rusthuis voor bejaarde priesters). Je passeert een boetiekje, de Orangerie, de kerk, de tuin van Calvarie, een grot, de privé kapel, het graf van Saunière.
Als je de kerk binnen bent, moet je letten op een glasraam met Maria Magdalena die Jezus voeten oliet, een glasraam met Martha, Maria Magdalena en Jezus in Bethania, een bas-reliëf van Maria Magdalena in gebed verzonken, een beeld van de heilige Maria Magdalena, de eerste aan wie Jezus verschijnt na zijn kruisiging, het wijwatervat met de duivel en de kansel.
Spijtig dat het dorpskerkhof nu is gesloten voor de toeristen. Ik heb er tien jaar geleden het graf van Marie Dénarnaud, zijn jonge meid, bezocht. Ze heeft geleefd tot 1953. Zij heeft nooit één woord gerept over het mysterie van Rennes en zijn pastoor Bérenger Saunière.
Zwijgplicht? Een belofte of een voorwaarde?
Hoofdstuk 6
In het spoor van Bérenger Saunière
Rennes-le-Château is nu een klein dorpje in de Languedoc, meer bepaald in het departement van de Aude. De weinige dorpelingen leefden er vredig tot op het einde van de 19de eeuw. Zoals je reeds tot vervelens toe weet, geschiedde in het antieke Redhae heel wat bizarre dingen. Op 1 juni 1885 komt er een nieuwe pastoor aan, E.H. Bérenger Saunière, die de vrede in het dorp serieus zou verstoren.
De nieuwe dorpsherder vindt de kerk en het domein eromheen in een lamentabele toerstand. Het pastoriehuis in onbewoonbaar en de kerk verglijdt tot een ruïne. Wat kan hij er aan doen? Hij is arm, hij heeft dus geen persoonlijk fortuin, en hij richt zich eerst tot zijn parochianen. Kind van de streek wordt hij door hen vriendelijk onthaald. Na enkele tijd (niet zo lang) laat hij het dak van de kerk repareren. Geleidelijk wordt de kerk en het domein een drukke werf, werkjes her en der. De dorpelingen fronsen zich de wenkbrauwen. Vanwaar komt het geld? Heeft hun pastoor subsidies gekregen? Of wordt hij gesponsord door geloofsfanatici? Sauniére reist vaak naar Parijs en ’s nachts wroet hij in de grond van het kerkhof. Bovendien ontvangt hij met regelmaat aan zijn rijk gevulde tafel belangrijke personen, VIPS van toen, Fransen en buitenlanders. Hij schenkt ze lekkere wijn in en vergast ze op sterke drank. En wat de inwoner vooral opvalt, zijn de moderne toiletten die zijn meid aankoopt in de grote warenhuizen in Parijs.
Stilaan geraakt het dorp in de ban van alles wat er met de pastoor en zijn jonge meid gebeurt. Ook de nieuwe bisschop van Carcasonne spitst de oren. De plagerijtjes waarvan de pastoor de dupe is, beginnen uit te deinen. De kerkelijke rechtbank veroordeelt Bérenger herhaaldelijk voor zijn frauduleus gebruik van “de trafiek van de missen”. Hij wordt zelfs veroordeeld tot “suspens a divinis” (in zijn ambt geschorst). Deze zware sanctie haalt hem er eindelijk onderuit en in 1917 sterft hij, niet vooraleer hij schriftelijk al zijn bezittingen nalaat voor zijn meid.
Heeft Bérenger Saunière een schat opgegraven? Waar? Pastoor Saunière en zijn meid Marie Denarnaud nemen het geheim mee in hun graf (zij stierf pas in 1953).
Aan ons om “de schat” te definiëren of terug te vinden. Au bulot! Met kleine stappen probeer ik de sluier(s) op te lichten.
Hoofdstuk 7
Rennes-le-Château kwam zomaar in mijn leven
Tien jaar geleden, in 1997, kwamen mijn vrouw en ik aan in Couiza. Ons verhaal:
“We nemen de smalle weg naar Rennes-le-Château. Het miezert en een stevige wind steekt op. Links doemt een vervallen kasteel op en een beetje verder lees ik: “Niet graven in Rennes-le-Château”. In het dorp is geen kat ter bespeuren!
We stationeren onze wagen op een plein, dicht bij een waterkasteel. Op de top zie ik een bord met geometrische figuren. Mijn blik wordt verrast door een wankele toren die gans de vallei domineert. Wij blijven in het dorp uren dralen om de sfeer op te snuiven van mensen en dingen uit vervlogen dagen.
Op de middag duw ik de deur van een boetiekje open recht tegenover boekhandel “L’Empreinte”. De winkel is verlaten. We bevinden ons te midden van allerlei tekeningen: duivels, hoofden, plaatsjes, prenten. De tekeningen brengen ons van de echte naar een fantasiewereld. Ik roep en nog altijd daagt niemand op.
We doorlopen de twee verdiepingen en zien verbazend veel gravures en boeken over het dorp. Ook hier verwijlen wij een tijdje. Ineens komt een stevige kerel de winkel binnen. “De zaak is gesloten,” zegt hij. Alvorens naar buiten te gaan krijg ik van hem een setje uitvouwkaarten met het interieur van de kerk: “Plan – Guide/ Rennes-le-Château, mon église” (Bérenger Saunière) is de titel.
Van toen af werd het mysterie voor mij de werkelijkheid, pakte het mij in, maar ik was wel bang te worden ontgoocheld…”
Tien jaar later, in 2007, kwam ik terug. Ik had boeken verslonden over de pastoor en zijn schat(ten).
Weer rijden wij het kasteel van Coustaussa voorbij.
Het komt mij voor alsof ik in een labyrint rijd, met maar één uitweg, deze van de kennis van de ingewijde: ik weet niet wat ik zal vinden, wat ik zal ontdekken, maar toch zal ik de uitweg vinden. Ik ben geëxciteerd, zenuwachtig als duizend pezen tegelijk, niet gerustgesteld door mijn geweten, alleen mijn arrogantie houdt mij overeind…
De geschiedenis van de schat zal zich niet beperken tot dit dorp, maar zal mij ook naar elders brengen, dit voel ik in al mijn vezels…
Een mythe heeft zich de vorm van een realiteit aangemeten, zij is geen geschiedenis meer maar feit.
Hoofdstuk 8
De eerste keer
De eerste keer dat ik de naam Rennes-le-Château hoorde, was in september 1995. Een vriend vertelde mij toen van Cucugnan en de Katharen, en terloops vernoemde hij ook Rennes-le-Château, maar hij hechtte niet veel geloof aan die “verzinsels”.
Toch was die verwijzing voor mij voldoende om aan de lectuur te beginnen. Eerst het serieuze werk met Het Heilige Bloed en de Heilige Graal, een boek geschreven door Henry Lincoln, Michael Baigent en Richard Leigh over het mysterie van Rennes-le-Château. De schrijvers baseerden zich op documenten, speculatie, en analyses van schilderijen (van onder andere Nicolas Poussin) en topografische kenmerken in het landschap rond Rennes le Chateau en Montsegur.
In 1997 vertrokken wij dan richting Languedoc, Cucugnan, Rennes-le-Château. Tussen 1998 en 2005 gaf ik een paar bouwstukken over dit fenomeen in enkele loges in Zuid-West-Vlaanderen en schreef talrijke artikels over het mysterie.
Bérenger Saunière leek mij eerst een rechtvaardige man te zijn, die de armen liet mee profiteren van zijn rijkdom. Hij genoot echter zelf verschrikkelijk hard van zijn welstand en leefde als een seigneur. Zijn vrijgevigheid had meer te maken met Asmodeus, de duivel, dan met Jezus die aan zijn apostelen had gevraagd brood en wijn te verdelen.
Hoe dan ook Bérenger Saunière en zijn rijkdom werden het onderwerp van vele boeken en artikels in kranten en tijdschriften. Ook recent nog Dan Brown en de Da Vinci Code gebruikten de man als een louche figuur of een eerlijk mens die wist wanneer hij moest zwijgen en wat hij voor die zwijgplicht opeiste.
Maar wat schuilt er achter de “verrassende vondst” van de rijke pastoor en zijn jonge meid?
De schat van de Katharen? Het geheim van de Tempeliers? Perkamenten die verwijzen naar Jezus en Maria Magdalena? Honderden schattenjagers groeven en spitten in de grond van Rennes-le-Château, vooral het kerkhof was de begeerde plaats. Doden werden opgegraven, grafstenen ontcijferd, beelden ontwijd, blasfemie teisterde het christelijke geloof, pastoors werden vermoord.
Maar het enigma bleef overeind. En dit stoorde mij, vandaar mijn twee reizen naar het domein van pastoor Bérenger Saunière. Niet vergeefs bovendien, maar deze ervaring komt pas later in de artikelenreeks aan bod.
Zijn en hebben zijn twee wonderlijke hulpwerkwoorden. Zijn: ik ben en ik weet. Hebben: ik heb en ik bezit. Vinden en (voor zich) houden. Een gewijde, mysterieuze en anonieme plek vinden. In de vallei van de Aude was Bérenger Saunière de geslaagde “zakenman”.
De ondergrond van Rennes zou letterlijk doorspekt zijn met ondergrondse gangen die lopen van het ene hol naar het andere, als de biotoop van een blinde mol.
In een volgend hoofdstukje is een beetje geschiedenis van dit dorp aangewezen onderwerp.
Hoofdstuk 9
Nicolas Poussin
In 1774 heette de pastoor van Rennes-le-Château Antoine Bigou. Hij was de biechtvader van kasteelheer Markies d’Hautpoul. Op zijn sterfbed vertrouwde de markies hem een heel groot geheim toe. Op de zerk van de markies liet Bigou een deksteen aanbrengen met de woorden: Et in arcadia ego. Die steen was afkomstig van een oud graf uit Pontils, een gehucht op enkele km van Rennes.
Voor zijn dood verborg de pastoor enkele documenten in de holte van een steunpilaar van het altaar.
Vooraleer hij stierf (in 1794), gaf hij zijn geheim door aan E.H. Jean Vié, die pastoor was in Rennes-les-Bains, een klein dorpje op 8 km van Rennes-le-Château.
Et in arcadia ego.
Schilder Nicolas Poussin die in Andelys woonde, op enkele km van het kasteel van Gisors, in Normandië, maakte in 1639 het schilderij “Les Bergers d’Arcadie”. De herders waren geïntrigeerd door een ongewoon epitaaf (grafschrift): Et in arcadia ego (Ik ben in Arcadië). Het graf geleek sterk op dat van Pontils (in de gemeente Peyrolles).
Deze plek in Pontils trok vele goudzoekers aan. De eigenaar liet in 1988 het graf ontploffen. Vandaag is enkel nog de grafsteen gaaf op het kerkhof van Rennes.
Hoofdstuk 10
De schat van Titus
In 410 verovert Alaric, koning van de Visigoten Rome en plundert de stad. Hij vindt er de schat van Titus.
In 70 veroverde de Romeinse keizer Titus Jeruzalem. Hij plunderde de tempel en vergaarde een schat aan gewijde voorwerpen, zoals een gouden 7-armige kandelaar. Hij bewaarde de schat in het keizerlijke paleis.
In de 5de eeuw worden de Visigoten de nieuwe meesters van de Languedoc. Een gedeelte van de schat van Titus wordt opgeborgen in Carcasonne. Het tweede gedeelte wordt verdeeld over talrijke, moeilijk toegankelijke plaatsen in Rhedae (Rennes-lChâteau).
Heeft Bérenger Saunière de schat van Salomon (Titus) gevonden?
Op 1 juni 1885 komt de nieuwe pastoor in Rennes aan. Het bergdorpje is enkel te bereiken met een muilezel. Tot zijn grote verbazing vindt hij er een kerk in ruïne en ook het dorp is erg bouwvallig.
Op 4 oktober 1885 verliest Saunière bovendien zijn staatssubsidie, omdat hij zich opstelt als een fervente royalist. Nu moet hij leven met de giften van zijn parochianen. Hij gaat veel vissen en jagen om in zijn rantsoen te voorzien.
Vaak gestraft door zijn superieuren wordt hij geschorst, maar in juli 1886 keert hij reeds terug. De koningsgezinden beslissen om hem te steunen. Van de gravin van Chambord krijgt hij 3.000 frank goudstukken en een voorschot van de gemeente van 1.400 fr. Hiermee begint hij de restauratie van zijn kerk.
Gedurende de werken ontdekken de arbeiders een kuil in de grond. Onder voorwendsel dat het etenstijd is, stuurt hij hen buiten en sluit zich in de kerk op. Hij vindt er een koperen ketel vol goudstukken. “Het zijn goudstukken zonder waarde,” liegt hij voor, “het zijn medailles van Lourdes.”
Deze ontdekking doet de ronde in het dorp en de inwoners beginnen zich vragen te stellen.
Hoofdstuk 11
De eerste ontdekking
Tijdens restauratiewerken aan de kerk vinden de arbeiders een bergplaats in de vloer. Net wanneer zij hun boterhammetjes zullen eten. Tijdens de schaft stuurt Bérenger Saunière hen naar buiten. Hij sluit zich op in de kerk en vindt een ketel vol goudstukken. “Stukken zonder waarde, medailles van Lourdes,” veinst hij. Deze ontdekking doet de ronde en de bewoners stellen zich vragen. “Medailles?”
De werken hervatten enkele dagen na de vondst. De klokkenluider Antoine Captier vindt in de spijl van een oude houten balustrade een kokertje met documenten. “Och, zonder belang,” zegt de pastoor. Maar het gaat om gecodeerde teksten! Opnieuw sluit hij zich op in de pastorij en probeert de boodschap te decoderen. Na enkele dagen kan hij de teksten ontcijferen. Hij sluit zich weer op en verplaatst het altaar dat op een pilaar steunt:: een Visigotische steunzuil. Van binnen vindt hij drie perkamenten met onder andere de stamboom van Dagobert II. Na een woelige nacht roept hij twee metselaars van het dorp bij zich. Voor het altaar heffen zij een grote vloersteen op: de steen van de Ridders.
Op de steen zijn twee ridders afgebeeld die op hun paard klimmen. Bérenger Saunière stuurt opnieuw de arbeiders weg, maar zij vertellen dat de pastoor een graf heeft ontdekt. Hij roept de hulp in van twee pastoors uit de buurt, met name Gelis van Coustoussa en Boudet van Rennes-les-Bains. Zij worden echter niet vol ingewijd in het geheim. Met zijn meid, Marie Denarnaud, werkt hij ’s nachts en legt een crypte bloot.
Hij schrijft in zijn dagboek: “Ontdekking van en graf.”
Zijn bisschop, Billard, wordt door derden op de hoogte gebracht van wat er zich in Rennes-le-Château afspeelt. Hij stuurt Bérenger naar Parijs, met als doel de perkamenten te laten ontcijferen.
In Parijs maakt Bérenger Saunière kennis met pastoor Biel, directeur van het Heilig Graf, Emma Calvé, zangeres, Emile Hoffet, expert in oude manuscripten. Na enkele dagen kent hij “le tout Paris”.
Hij brengt zijn tijd door in het theater, in de kerk van het Heilig Graf en in het Louvre. In het museum koopt hij drie reproducties: “De verleiding van de Heilige Antonius”, “De herders van Arcadië” en een portret van paus Celestin V.
Wanneer hij vertrekt, wil hij zijn perkamenten terug, maar de clerus weigert zonder een verklaring. Pastoor Saunière is de Kerk echter te vlug af: voor zijn vertrek naar Parijs liet hij de documenten kopiëren. Terug in Rennes-le-Château trekt hij zich terug in de pastorij.
Daar ontcijfert hij zelf het geheim van de manuscripten. Met behulp van zijn meid maakt hij nachten na elkaar alle vloerstenen in de kerk los. Hij delft ook op het kerkhof en schendt enkele graven.
Hij spitst zich toe op een bepaalde grafsteen en probeert de inscripties en de grafschriften schoon te maken en opnieuw af te beitelen.
Hoofdstuk 12
De inwoners roeren zich
Wanneer ik tijdens die dagen in Rennes-les-Château rondloop, gonst het dorp van geruchten. Net of je hoort onafgebroken het zoemen van de bijen! “Hij verplaatst de graven, hij zoekt in grafkelders!” “Hij schuift met de beenderen die verspreid op de grond van de kelders liggen, precies of het damstenen zijn!” De mandatarissen van het dorp zijn geërgerd en hebben de prefectuur ingelicht.
Ik doe navraag bij de burgemeester die ik in het (enige) dorpscafé ontmoet. Hij zegt op een sussende toon: “Het kerkhof wordt te klein, we moeten uitbreiden.”
Ondanks de ergernis van de gemeenteraad blijft Bérenger delven, graven, wroeten. Wanneer hij op heterdaad wordt betrapt door de burgemeester, is hij bezig het grafschrift van Marie de Negri d’Ables onleesbaar te maken.
Waarom houdt de pastoor zich zo ijverig bezig met het “verdoezelen” van het graf van Marie de Negri d’Ables? De grafkelder van Marie bevindt zich rechts op het kerkhof, op enkele meters van het familiegraf van de familie Corbu. Blootgelegd door lokale archeologen vóór Bérenger Saunière er kwam, wist men dat de kelder uit twee gedenkplaten bestond: de eerste lag op de grond, de twee stond recht op de eerste. De grafsteen vertoonde heel wat anomalieën. Hij zou - en dit is pas belangrijk! - verwijzen naar de geheime boodschap in de perkamenten van Saunière.
De pastoor ontdekt volgende enigmatische zin:
“Herderin geen bekoringen. Dat Poussins, Teniers de sleutel bewaren door DCLXXXI. Door het kruis en het paard van God, maak ik deze duivelse wachter af op de middag. Blauwe appels.”
Wanneer hij deze boodschap heeft ontcijferd, gooit de pastoor het geld door deuren en vensters: hij restaureert volledig de kerk, hij verandert het meubilair. Hij koopt grond, zes kavels. Hij beveelt de aannemer Elie Bot een gebouw te metselen als nieuw verblijf, de Villa Béthanie. Hij legt een tuin aan met exotische bomen en dieren, waaronder twee apen (Capri en Mora). Een regenput zet een fontein in gang voor de vissen. Hij bouwt op een heuvel een veranda in glas en een bibliotheek. Het lijkt meer op een neogotische toren: de Toren Magdala. Daar bewaart hij 100.000 zegels en 10.000 postkaarten. De bibliotheek is in eik en bevloerd met dure tegels.
De werken duren 8 jaar. Hij ontvangt talrijke prominenten, zoals Emma Calvé die in Millau op een kasteel verblijft, waar zij haar minnaars ontmoet: Jean Stèphan de Hambourg en Etienne Dujardin, een vrijmetselaar. Hij ontvangt ook tonnen correspondentie, zijn tafel is een van de lekkerste van de streek, zijn rum komt van Martinique.
1908. de Kerk sluit de ogen, maar toch komt ineens een onweersvolk op. Monseigneur Billard wordt vervangen door De Beauséjour. Deze verplaatst Bérenger Saunière naar Coustouges, maar hij weigert. Hij neemt ontslag en pastoor Marty wordt de nieuwe parochieherder.
Hoofdstuk 13
Bérenger overlijdt
Voor hij overlijdt (22 januari 1917), maakt Bérenger nog heel wat plannen: hij wil een grote toren bouwen, een auto kopen…
Bij de opening van zijn testament weten de aanwezigen dat Saunière niets meer bezit en dat al zijn onroerende goederen reeds op naam staan van zijn meid, Marie Denarnaud. Zij blijft er wonen tot aan de komst van Noël Corbu aan wie zij het domein verkoopt. Zij belooft hem nog voor zij sterft het geheim van Rennes-le-Château mee te delen. Wanneer zij op 30 januari 1953 ineens sterft in de leeftijd van 85 jaar, omringd door de familie Corbu, neemt (?) zij niet eens de tijd om het geheim te verklappen.
Noël Corbu verandert het domein in een hotel-restaurant. Hij sterft echter in een autoaccident. Het domein wordt gekocht door Henri Buthion, die het laat vervallen.
Vandaag de dag behoort het domein aan de gemeente die het heeft ingericht als een historisch en cultureel centrum.
Ik ga op bezoek bij Henri Buthion.
Hij is eigenaar van het domein van Bérenger Saunière sedert 1964. Ik was toen 24 jaar en debuterende leerkracht Nederlands.
21 jaar later ontmoet ik hem in Rennes (1985).
Ik bel aan. Het is laat in de avond en schaars licht. Hij is klein en het eerste wat hij zegt, is: “Het domein is gesloten!” Dit wist ik. Wanneer ik aandring (ik kom van ver, mijnheer), haalt hij zijn bos sleutels boven en opent het hekje.
Het is een beminnelijke man vol poëzie. Hij ontvangt mij met veel hoffelijkheid in de toren Magdala. Na een korte kennismaking val ik blijkbaar in zijn smaak en hij nodigt mij uit om met hem te tafelen en te blijven overnachten. Toch niet in hetzelfde bed?
Ik blijf er drie dagen en twee nachten.
Mijn gastheer is gepassioneerd door het verhaal van de pastoor en zijn onverklaarbare rijkdom. “Indien hij langer had geleefd, zou hem nooit iets hebben ontbeerd. Hij zou worden gesoigneerd door een keizerlijke familie,” zegt hij met overtuiging.
In de kerk blijft Buthion staan voor een put in de vloer. Ik kijk omhoog en merk dat het hol zich bevindt in de as van de kerk. Buthion heeft er geen verklaring voor.
Samen bezoeken wij het graf van Bérenger Saunière. Er staat een simpel stenen kruis, met de inscriptie “INRI”, Jesus Nazarenus Rex Ludaeroum. Maar tot mijn verbazing zie ik dat de N omgekeerd staat. De plaat die het graf bedekt, heeft dezelfde afmetingen als de grafsteen van de familie van markies d’Hautpoul!
Hoofdstuk 14
De kerk
De kerk in Rennes-le-Château is toegewijd aan de heilige Maria Magdalena die naar Zuid-Frankrijk uitweek na de dood van Jezus. Zij bracht het kruis mee en de beker met enkele bloeddruppels van Jezus: de GRAAL.
Over Maria Magdalea las ik volgende verhaal:
“Maria Magdalena woonde op enkele km van het massief van Baume (in de Var), waar zij een teruggetrokken leven leidde.
Zij was geboren aan het meer van Tiberiade (in Galilea) in het dorp Magdala, wat betekende versterkt burcht. Het dorp was in de tijd van de Romeinse bezetting bewoond door Joden met aanzien die vooral van de visvangst leefden.
Maria Magdalena zou bezeten zijn geweest van zeven duivels. Zij werd gehoond en uitgesloten. Jezus van Nazareth maakte een einde aan haar lijdensweg. Zij werd één van zijn apostelen en volgde hem tot aan de voet van het kruis op Golgotha.
Toen de profeet stierf, was zij aanwezig bij de graflegging. In de morgen van Pasen vond zij de grafkelder leeg. Zij geloofde in de verrijzenis van haar meester.
De Romeinen vervolgden na de dood van Jezus alle apostelen. Maria Magdalena werd opgepakt en op een boot gezet zonder zeilen en zonder voedsel. Zij was overgeleverd aan de goodwill van God.
Na enkele dagen dreef het bootje tot aan de kust van Sainte-Marie de la Mer. Zij besloot zich terug te trekken in een grot tegen de kalkrotsen van het massief van Baume. Haar lang haar beschermde haar tegen de kou.”
Hoofdstuk 15
Terribilis este locus iste
“Deze plek is verschrikkelijk!” lees ik op het fronton van de kerk. 22 letters telt deze ongewone inscriptie. Links en rechts begluren twee grimmige waterspuwers de bezoeker. Ze trekken de aandacht op het monogram IHS. De twee eerste letters van het Griekse alfabet en de S van het Latijnse alfabet. Dit monogram werd in de 14de eeuw vooral gebruikt door de Jezuïeten. Het kruis dat deze letters vormen, wordt geïnterpreteerd als een teken van heiligheid en symboliseert de kosmos.
Een tweede inscriptie, In Hoc Signo Vinces (door dit teken zult u overleven), vind ik in de punt van de frontondriehoek. Twee stenen in de muur zijn daar ondersteboven ingemetseld en verwijzen naar een datum die achteraf is weggewist. Is deze plek dan toch “schrikwekkend”? Achter de deur word je gevat door verbazende decoraties die niet zo katholiek ogen en ook niet voor de hand liggend zijn voor het orthodoxe geloof.
Ik ben geheel in de ban van deze ornamenten. Maar vooral de doopvont valt in het ook van de bezoeker. De kreupele duivel Asmodeus die de schat bewaart en symbool staat voor de slechte geneugten des levens staart mij met grote blauwe ogen aan. Het lijkt wel of hij wil gaan zitten, maar hij vindt geen stoel. Met de vingers van zijn rechterhand maakt hij een cirkelende beweging, terwijl de vingers van zijn linkerhand op de knie rusten. Volgens de legende is Asmodeus de bouwheer van de Tempel van Salomon. Wijst de duivel met zijn rechterhand (vooral zijn duim wijst aan) de juiste plaats aan van een bron dichtbij het kasteel?
Ten zuiden van het kasteel is er een zit in de rosten die de inwoners de stoel van de Duivel noemen. Achter deze stoel in steen bevindt zich een bron: de bron van de Ring of de vicieuze Cirkel. Toeval of niet? Ook Saunière kende deze plek.
In de stoel van de Duivel zijn kabbalistische tekens gegrift. Keltisch geloof?
En wat betekenen de vijf gespreide vingers op de knie van Asmodeus? De Heilige Knie? Het feest van de Heilige Knie werd op 17 januari in de Middeleeuwen gevierd. Datum ook waarop markies d’Hautpoul stierf in 1781. Op de rechtstaande grafsteen van de markies liet Bérenger Saunière een gedeelte van de inscriptie verwijderen?
Boven de duivel zie ik twee engelen. Met erboven de inscriptie: Par ce signe tu le vaincras (door dit teken zul je hem de baas kunnen). Het woordje le werd zorgvuldig door Saunière bijgeplaatst. Waarom? Ook deze inscriptie telt 22 letters. Le staat tussen tu en vaincras op de 13de en 14de plaats in de zin. 1314 is de datum waarop Jacques de Molay, grootmeester van de Tempeliers, werd verbrand. Dicht bij Rennes, in Bézu en Lavaldieu, zijn er commanderijen van deze Orde.
Tussen de twee engelen en Asmodeus vind ik twee initialen: BS. Zijn dit de initialen van Bérenger Saunière? Of Blanque et Sals, twee riviertjes dicht bij de stoel van de Duivel en de bron? Bij het uitgaan van het dorp komen deze twee riviertjes samen. Deze plek wordt “Het Wijwatervat” genoemd. Of verwijzen BS naar het basilicum en de vele salamanders die het wijwater versieren? Fabelachtige dieren en de heraldieke symbolen.
Hoofdstuk 16
Contact met de vrijmetselarij?
Vertelde ik reeds over de angstwekkende, bijzonder erg indringende blik van Asmodeus? Hij fixeert zonder verpinken de bevloering van de kerk. De vloer bestaat uit 64 zwart-wittegels. Een mozaïek die je ook vindt in de loges en in de Tempel van Salomon.
Had Bérenger Saunière contact met Vrijmetselaars van Parijs en in eigen streek? Hij ging vaker naar Parijs, zoals je al weet. Denk ook aan mijn ontmoeting met broeders in Alet (zie hoofdstuk hierover).
De biechtstoel is van eik en het fronton doet het verhaal over herder Ignace Paris. In 1645 ontdekte hij een schat in een diepe put in de rotsen waar ook skeletten lagen. Hij ging naar huis, zijn zakken vol goud. De nieuwsgierige dorpelingen wilden meer te weten komen, maar de herder zweeg. Daarop beschuldigen ze hem van diefstal en sloten hem op. Zijn huis staat nu nog altijd op de heuvel.
Hoe vind ik de put van Paris?
Ik verlaat Rennes-le-Château via de enige berijdbare weg en neem de richting Rennes-les-Bains. Daar rijd ik de weg naar Soubirous op. Aan een boerderij parkeer ik mij op een stuk braakgrond. Rechts van mij zie ik een brede stijgende weg. Na enkele minuten stappen zie ik een witgekalkte dakpan liggen op een afgezaagde boomstam. Zij wijst mij de weg naar de gehuchten Paris en Granes. Maar deze dakpan blijkt een valse richtingwijzer te zijn! Toch zet ik door. Na enkele minuten sla ik rechts in naar Granes. Ik loop tot bij een schaapskooi. Op dit punt begint een van de oudste legenden van de vallei: het verhaal van Paris.
Ik neem de weg die bezijden de schuur loopt. Die schuur was de verblijfplaats van Paris. Recent werd de schuur gerenoveerd door een boer. 300 m links toont een kleine pijl mij de weg naar de kloof van Aven (20 m diep). Ik keer op mijn stappen terug en ga verder naar rechts waar ik na 150 m bij de put van Paris kom. Eindelijk!
Hert is een diepe put, begroeid met struiken en bosschage. In het midden staat een groen eik. Nabij de spelonk wijst groen mos op vochtigheid.
Ik hijs mij toch langzaam in de put. Rechtopstaande rotsstenen schutten de plek. De bodem is redelijk breed. In het midden van de put staat helder water dat uit stalactieten druipt. Het druppelen in het kleine bekken verbreekt de stilte. Rechts hangt een hart in klei, symbool van de liefde.
Hoofdstuk 17
De legende van Paris
Deze legende was pastoor Bérenger Saunière wel bekend.
Op de eiken biechtstoel merk je een geknielde Jezus die hulp biedt aan een lammetje. Dit herinnert zeker aan de legende van Paris. Wanneer je naderbij komt en in detail observeert, stel je vast dat de kop van het lam een menselijke vorm heeft en een beetje gelijkt op de duivel Asmodeus (aan beide kanten van de schedel zie je twee horentjes). Jezus legt zijn handen op het lam en verlicht hierdoor de pijn, zoals de handoplegging bij een zieke, het lijkt wel het laatste sacrament, de berechting, en dit betekent dat de dood dichtbij is.
Het kan geen toeval zijn dat Bérenger Saunière de biechtstoel heeft gekozen voor deze legende. De biechtstoel is immers de plaats waar de zondaar het sacrament van de penitentie ontvangt. Hij biecht zijn zonden op om daarna de absolutie te krijgen.
Er bestaat nog een andere legende van de herder Ignace Paris: zij dateert uit de 18de eeuw. Deze legende brengt de duivel van Blanquefort op de scène. Hij bezat en ontzaglijk groot fortuin en hij etaleerde graag zijn rijkdom. Een herderinnetje betrapte de duivel tijdens de uitstalling van zijn schatten. Met grote schreden haastte het meisje zich naar beneden om hulp te vragen. Terug op de plaats zagen de boeren enkel een veld van kiezelsteentjes.
Heeft pastoor Bérenger Saunière verwarring willen stichten door de twee legenden door elkaar te mixen?
De preekstoel kreeg een plaats in de kerk op 17 november 1891. Hij heeft de vorm van het cijfer 8, een cijfer dat niet bestaat in de christelijke symboliek. Het altaar kwam het eerst aan de beurt voor vernieuwing: onder aan het altaar plaatste Bérenger Saunière een eigengemaakt schilderij van Maria Magdalena, in de gedaante van een berouwvolle prostituee. In het werk zijn er heel wat verwijzingen te zien, zoals de positie van de handen. In de achtergrond merk je het kasteel van Coustoussa, het dorp van zijn vriend en collega Gelis. Gelis was ook aanwezig toen Bérenger de vloersteen van de ridders ontdekte.
Tegenover het altaar bevindt zich een bas-reliëf met de inscriptie: Venez à moi. Dit bas-reliëf werd gemaakt in de ateliers van het huis Giscard in Toulouse. Twee details verrassen mij: het kasteel, in de achtergrond, gelijkt wonderwel op het kasteel van Blanquefort. Blanquefort was de Grootmeester van de Tempeliers. Het kasteel werd gebouwd op de Roco Negro. Rechts onder merk je een beurs (een bazatse) die de schat symboliseert. Een zak vol goudstukken in een religieus tafereel versterkt nog het mysterie.
De polychrome beelden in de kerk zijn eveneens van het huis Giscard (Toulouse). Het zijn Sint-Lucas, Sint-Antonius van Padua, Sint-Antonius Kluizenaar ( feest op 17 januari), Sint-Rochus, Sinte-Germaine en de heilige Maria Magdalena. Onder het beeld van Magdalena staat een grote M. Germaine, Rochus, Antonius en Antonius en Lucas = de GRAAL.
Hoofdstuk 18
De geheime kamer
Achter de deur van de preekstoel heeft Bérenger Saunière een sacristie geïnstalleerd met enkel een groot eiken muurkast. Op de twee deuren van de kast staan de inscripties: Anté Missam en Post Missam (voor en na de mis)! Wanneer je de deuren van de kast openmaakt, ben je toch even uit je lood geslagen: je ontdekt een klein kamertje, een geheim kamertje. De geheime kamer van Bérenger Saunière!
Binnenin een kleine opening, een rond venstertje dat uitgeeft op de poort van het kerkhof. Met oog op de verborgen schat?
Deze sacristie en het klein kamertje zijn niet toegankelijk voor het publiek.
Hoofdfstuk 19
Stralen
Hoogst ongewoon is het effect van een zonnestraal die in de kerk dringt en een glasraam verlicht waarvan de projectie op de muur drie blauwe appels laat zien! Dit fenomeen doet zich ieder jaar op 17 januari voor. Een restauranthouder heeft zijn eethuisje dan ook “La Pomme bleue” gedoopt.
Tweede merkwaardigheid: de kruisweg om de kerk wordt door intimi de weg naar de hel genoemd. Derde fenomeen: in de kerk zal de bezoeker geen enkele verwijzing zien naar de verrijzenis van Jezus.
Drie enigma’s: drie blauwe appels, de kruisweg en het ontbreken van de verrijzenis des Heren. Waarom?
Derek van ’t Gulle Zand
(Wordt vervolgd)
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten