Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

16 oktober 2008

Over Zingen en Spreken (of poëzie vs. proza)

Mensen kunnen op twee manieren "geluid" voortbrengen: zingen en spreken. Het gaat hier om twee gescheiden activiteiten die ook hun eigen activeringsgebeiden hebben in de hersenen (sommige mensen met breinbeschadigingen kunnen soms niet spreken maar wel zingen of omgekeerd; breinschade kan er natuurlijk voor zorgen dat zowel zingen als spreken onmogelijk zijn geworden). Zingen en spreken hebben ook hun eigen historische oorsprong.

Zingen is in wezen het melodisch of ritmisch voortbrengen van inhoudsloze klanken, zoals ook dieren inhoudsloze klanken kunnen voortbrengen. Zingen is niet bedoeld om informatie uit te wisselen en te communiceren maar om jezelf en anderen in een bepaalde stemming of emotie te brengen, "psychische" gesteldheden dus die overigens ook gekoppeld zijn aan een bepaald totaal lichaamsfunctioneren zoals bv. opwinding of rust.

Spreken gebeurt via een gecodeerde taal met een woordenschat (semantiek en semiotiek) en een grammatica voor het aaneenschakelen van woorden tot betekenisvolle zinnen. Het gezongene heeft in wezen geen betekenis, het gesprokene vanzelfsprekend wel. Spreken is bedoeld om jezelf (als je tegen jezelf spreekt) of anderen (als je tegen anderen spreekt) iets te laten doen (als is het gewoon ook spreken - antwoorden dus), dit op basis van woorden en zinnen die door de conversanten (de sprekers of interlocutoren) best op dezelfde manier begrepen worden (zoniet krijg je "misverstanden"). De taal van het spreken berust dus op het verstaan van elkaar. Ze is de grondslag van wij het verstand of de Rede noemen. Zingen vraagt niet meer dan het aanvoelen van elkaar (of jezelf), het ervaren van elkaar (of jezelf).

Doorheen de menselijke geschiedenis zijn zingen en spreken wel met elkaar verweven en vermengd geraakt. Zangen en liederen hadden oorspronkelijk geen tekst of inhoud, zoals het gesproken discours (een redevoering bv.) geen muzikale eigenschappen heeft zoals een melodie. Deze verwevenheid van zang en spraak heeft doorheen de menselijke geschiedenis specifieke problemen veroorzaakt, waar we nog steeds als individu en als samenleving mee kampen, in de zin dat we "zangers" en "sprekers" soms verkeerd gaan interpreteren er dus ook verkeerd op gaan reageren.

Zingen

Zingen blijkt verbonden zijn met hersendelen die veeleer tot de rechterhersenhelft behoren. Met andere woorden de hersenhelft die bedacht wordt met de termen "synthetische waarneming," "gevoel" en het is inderdaad zo dat bij het zingen, veel meer dan bij het spreken, het ganse lichaam betrokken is.

Zang is een in elkaar overvloeiend patroon van klanken dat niet uiteenvalt in discrete van elkaar afzonderbare eenheden. Dit geldt zowel voor het zingen met open mond als met gesloten mond, m.a.w. neuriën waarbij geluid via de neus wordt voortgebracht. Van oorsprong is zingen een animaal, dierlijk gegeven, een niet doordacht voortbrengen van klanken. Het is oorspronkelijk een collectieve activiteit: zingen werkt aanstekelijk op de mensen in je omgeving. Het zingen zal zich vermoedelijk bij de prehistorische mens ontwikkeld hebben in momenten van niets doen, zoals bv. na het eten waarbij men in groep rond het kampvuur min of meer doezelde. Zingen veronderstelt een min of meer volledige uitschakeling van het bewust denken en een dergelijke bewustzijnstoestand kan inderdaad tijdens de spijsvertering optreden. En in dezelfde zin is het niet verwonderlijk dat we ook in momenten van roes, bv. bij het drinken van alcohol of bij het dansen, min of meer spontaan beginnen te zingen.

Het zingen gaat ook gepaard van een gevoel van eenheid met de omgeving, zowel met de mensen rondom je als met je fysieke omgeving: de grensen tussen ons zelf en de buitenwereld vervagen en worden opgeheven. We bevinden ons dan in een toestand van wat wel eens het kosmisch bewustzijn wordt genoemd en wat Freud aanduidde als het "oceanisch gevoel". Vandaar dat zingen zo gemakkelijk onderdeel vormt van "spirituele" of "religieuze" bezigheden.

Kortom: zingen kunnen we associëren met Ik-verlies, met een verminderd van het reflexief bewustzijn, met roeservaringen en met een synthetisch niet-objectieve ervaring van de werkelijkheid: de werkelijkheid ervaren we niet gefragmenteerd tot op zich zelf staande "objecten".

Spreken

Spreken heeft zijn pendant in activiteiten van delen van de linkerhersenhelft, dat het biologisch substraat zou vormen voor analytisch denken waarbij we de wereld waarnemen als een geheel van elkaar afgezonderde objecten, voor logisch denken en voor rationaliteit. Of meer in het algemeen voor al deze psychische activiteiten die zich voltrekken via het gebruik van een gecodeerde en gearticuleerde taal. Het is een daad die het voorwerp wordt van zelfbeheersing, vandaar dat bij het spreken niet het geheel lichaam meebeweegt en mee-resoneert.

De asymmetrie tussen de twee hersenhelften zou zich onwikkeld hebben bij de primaten. Het uitstoten van klanken, waaruit zich dus het zingen heeft gevormd, kon in principe bij elke lichaamsactiviteit optreden. We zien dat reeds de halfapen in grote meerderheid hun linkerhand (en dus hun rechterhersenhelft) gebruiken om in boomkruinen naar voedsel te reiken en om het vast te pakken, terwijl ze hun houding in de boom verankerden met de rechterhand (en dus de linkerhersenhelft). Toen de mensapen meer en meer op de grond traden, werd omwille van hun groter gewicht en steviger skelet het sturen van de houding in de bomen minder noodzakelijk en kwam ook de rechterhand vrij voor het manipuleren van voorwerpen. Maar vanwege zijn overgeërfde ervaring met betrekking tot het handhaven van de lichaamshouding bezat de rechterhand meer kracht en een grotere controle over de aanwending van de hand dan de linkerhand. En zo zou de rechterhand zich hebben kunnen opwerpen tot de dominante hand. Toen de eerste hominiden verschenen, circa vijf miljoen jaar geleden, waren de rechterhand en -arm reeds dominant geworden voor bijna alle handelingen van mensapen op de grond. Binnen deze evolutie bij de primaten bestaat er ook een verband tussen rechtshandigheid en de taal die door de linkerhersenhelft wordt gecontroleerd. "Communicatie" bij primaten bestaat doorgaans niet alleen uit geluiden, maar ook uit gebaren met armen, benen en het hele lichaam, bewegingen die vaak nogal wat evenwicht en behendigheid vragen wanneer een dier ze in een boom uitvoert. Het leven in de bomen moet dan belangrijke eisen hebben gesteld aan een efficiënte communicatie. Daarom mag verondersteld worden dat de linkerhersenhelft, die al klaar was om de houding te sturen, de communicatievaardigheden gingen "beheren" die afhankelijk waren van de houding, zoals de ademhaling vanuit de longen. Het patroon bleef bij hogere primaten bestaan en dus werd doordacht en doelgericht stemgebruik en later dus taal in de zin van het uitwisselen van informatie een zaak van de linkerhersenhelft.

De taal, het spreken, is derhalve ook wezenlijk verbonden met doelbewuste arbeidsactiviteit. Het inwerken op en het bewerken van de omgeving stoelde op een analytische waarneming van de wereld: de arbeid vereist dat de wereld als een kosmisch geheel uiteenvalt in gescheiden deelobjecten, die logisch met elkaar verbonden kunnne worden. Zo verschijnt de gesproken taal als samengesteld uit afzonderlijke eenheden die naar die geanalyseerde fragmenten van de werkelijkheid verwijzen: afzonderlijk op zichzelf staande woorden die volgens een bepaalde logica kunnen verbonden tot verstandelijke zinnen waarin overdraagbare informatie was vervat.

Het spreken kenmerkt zich dan ook niet, zoals het zingen, door een in elkaar overvloeiende flux van klanken, maar verschijnt als een rapsodie van discrete eenheden die op basis van bepaalde regels en procedures frasen vormen en deze op hun beurt kunnen weer de elementen vormen van een verstandelijk opgebouwd betoog of een redevoering. Deze ganse analytische inbedding hangt dan samen met een visie opp de wereld als een objectieve werkelijkheid, een werkelijkheid bestaande dus uit buiten ons te situeren zelfstandige voorwerpen. Niet alleen die voorwerpen zijn scherp van elkaar afgegrensd, de spreker beleeft zijn situatie ook in termen van een markant onderscheid tussen hem zelf (wat het Ik of het Ego zal worden) en die objectieve werkelijkheid, waarin hij, zoals bij het zingen, niet is opgenomen maar die tegenover hem staat als een vreemd gegeven. Bewustzijnsverlaging (roes, invloed van drugs zoals alcohol) leidt dan uiteraard tot een gebrekkig spreken met verlies van de beheersing van de spraakkunst en dergelijke.

Kortom: spreken kunnen we associëren met een analytisch wereldbeeld, met het onderscheid tussen binnen (Ik-besef) en buiten (de "werkelijkheid" en verhoogd bewustzijn.

Eric Rosseel

Geen opmerkingen: