Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

12 maart 2008

Joris Dewolf over Thierry Deleu

“PLEZIER EN GEEN KWAAD GEWETEN,
VOILÀ, DE REDEN WAAROM IK SCHRIJF!”
(Thierry Deleu)

“Ik zocht een bezigheid die mij kon plezieren en die mij geen kwaad geweten bezorgde,” zegt Thierry Deleu.
Schrijven is voor Deleu een levensbehoefte die hem veel aangename uren bezorgt, en die niet in dienst staat van een hogere roeping.
“Ik ben als schrijver geen wereldverbeteraar!”
Zijn werk, zowel zijn poëzie als zijn proza, beweegt zich op de grens van fictie en non-fictie. In zijn romans duiken veel authentieke feiten op, omdat de auteur bij elk boek aan research doet.

Deleu - die lesbevoegdheid voor Nederlands en geschiedenis bezit - werkte van 1962 tot 1999 in het onderwijs. Eerst als leerkracht, daarna als directeur secundair onderwijs en vier jaar vóór zijn oppensioenstelling als kabinetsattaché bij de Vlaams minister van Onderwijs.
Het inmiddels omvangrijke oeuvre van Deleu bevat drie hoofdbestanddelen: poëzie, romans en essays. Hij debuteerde met de gedichtenbundel Met de Teerling (1965), een uitgave in eigen beheer. Daarna volgden nog twaalf bundels, waarvan de recentste Magisch alfabet (2007). In 2002 verscheen zijn eerste roman, Eindterm, het eerste deel van een trilogie.

Hij schreef een omvangrijk oeuvre bij elkaar, dat niet altijd in de picture kwam, enerzijds door de eigengereide koers die de schrijver volgde en anderzijds door het feit dat hij zijn gedichtenbundels, essays, biografieën, ofwel in eigen beheer, ofwel bij Het Schaap (van 1982 tot 1987 zijn eigen uitgeverij), of bij bevriende uitgevers zoals Paradox Pers, De Gebeten Hond en Razor’s Edge Editions uitgaf.
In 1966 richtte hij met Lionel Deflo het tijdschrift "Kreatief" op. Hij verliet twee jaar later de eindredactie en schreef, in opdracht van uitgeverij De Sikkel, enkele leerboeken Nederlands voor het beroepsonderwijs. Met Marcel Coolsaet richtte hij het tijdschrift "Boulevard" op (1970-1980). Van 1981 tot 1987 was hij, samen met Guy van Hoof, hoofd van uitgeverij Het Schaap, die vooral poëzie van nieuwkomers uitgaf.

Zijn romans.
Schrijven is aangenaam - zegt hij herhaaldelijk in het gesprek -, maar het valt mij op dat hij zich druk maakt om de discriminatie van de kleine auteur. Zo (be)noemt hij de schrijvers die niet worden gesubsidieerd. Hij waagt zich zelfs aan het herschrijven van het Decreet dat overheidssteun aan de literatuur in Vlaanderen regelt.
Ook “Wie schrijft, die blijft” wordt dikwijls te berde gebracht. De auteur beseft dat ook zijn eigen leven voorbijgaat. Met zijn werk wil de auteur sporen laten in de tijd en zo een vorm van “onsterfelijkheid” bereiken.
Daarnaast probeert hij ook greep te houden op de werkelijkheid die hem omringt. Naar zijn overtuiging zijn mens en werkelijkheid heel complex. De mens is een mysterie en steeds is hij op zoek naar het eigen “ik”. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naar toe?
Hij zet zich ook geregeld af tegen machtsstructuur die de mens conditioneren.

Het waarom van het schrijven is nauw verbonden met het hoe en het wat.
“Ik ben overtuigd van de kloof tussen zijn en schijn, tussen werkelijkheid en afbeelding van die werkelijkheid.”
Toch kiest hij voor de traditionele verhaalvorm.
Schrijven is bij Deleu - zoals bij de meeste schrijvers - een zoektocht naar de eigen identiteit. Daarom heeft hij het in zijn boeken - vooral in de romans, maar ook wel in zijn poëzie - over zijn eigen afkomst en over machten en machthebbers die zijn leven mee hebben bepaald. Macht staat niet los van personen, instanties en stelsels. Wat opvalt, is het feit dat die zoektocht niet gepaard gaat met veel maatschappijkritiek.

Zijn proza is niet vernieuwend voor het Vlaamse proza. Het schrijversschap bij Deleu is een middel om gebeurtenissen vast te leggen en te ordenen. Het biedt hem de mogelijkheid om schijn tegenover zijn te plaatsen.

Eindterm is het eerste deel van De Creuse Trilogie.
Op 22 september 1992 maakt een pistoolschot, afgevuurd door Joris Dekunst, secretaris-generaal van het departement onderwijs, abrupt een einde aan het leven van Sabine du Tertre, waarnemend directeur-generaal van het secundair onderwijs. De dag voordien heeft ze haar minnaar Peter Deforge beloofd om haar amoureuze relatie met haar baas, Joris Dekunst, af te breken. Het tragische einde van een opmerkelijke vrouw.

Amélie Laforêt is het tweede boek van de Creuse Trilogie. Hierin speelt Peter Deforge, na zijn onderwijscarrière (lees Eindterm), de hoofdrol. Het decorum is de Creuse, spec. de streek rond Confolent en La Vallade. Peter wordt vennoot van paardenfokker Marc van Beselaere en huwt met de jonge Amélie. Zij krijgen een dochtertje, Belle. Hun geluk kan niet stuk tot het noodlot toeslaat.

Thierry Deleu heeft zich met Eindterm en Amélie Laforêt expliciet geplaatst bij de Vlaamse auteurs die in het literaire werk een menselijke “getuigenis” zien en minder een zuivere taalcreatie. Zowel in zijn poëzie als in zijn proza duiken autobiografische elementen op en het etiket “therapeutisch schrijven” ligt binnen handbereik.

Arsène du Frêne, heer van La Vallade is het derde deel van de Creuse Trilogie. Deze historische roman speelt zich af in het middeleeuwse La Vallade, in de jaren na de opheffing van de Orde van de Tempeliers. De hoofdfiguur, Arsène du Frêne, beweegt zich als fictief personage in een reëel historisch decor waarin vooral de nefaste rol van de Kerk en de hoge adel wordt geschetst.
Deze roman heeft een dubbel spoor, enerzijds de middeleeuwen, anderzijds de huidige tijd, enerzijds fictie en anderzijds werkelijkheid. Vandaar dat Peter Deforge en Belle in de 14de eeuw opduiken als Arsène du Frêne en Isabel.
Opnieuw slaagt de auteur erin om fictie en werkelijkheid, verhaal en waarheid, magie en feitelijkheid, blijdschap en drama overtuigd en overtuigend met elkaar te verzoenen.

Na de Creuse Trilogie, met Eindterm (2002), Amélie Laforêt (2003) en Arsène du Frêne, heer van La Vallade (2004), begeeft de auteur zich in de biotoop van de psychiatrie waar hij zich, als dokter Dirk Wolf van Leeuwen, onderdompelt in de (waan)werelden van zijn schizofrene patiënten.
In Klamme handen laveert het hoofdpersonage tussen wanhoop en passie, succes en tegenslag. Als psychiater wordt hij geprezen en verguisd, als minnaar wordt hij afgewezen en gesolliciteerd.
Thierry Deleu heeft zich voor dit boek sterk gedocumenteerd, maar nooit wordt die informatiestroom hinderlijk voor het vlotte verloop van dit passioneel verhaal. Klamme handen hoort bij het episch genre waarbij de auteur meer nadruk legt op de psychische toestand van zijn personages, in het bijzonder de hoofdpersoon, - hier dr. Dirk Wolf van Leeuwen, - dan op de gebeurtenissen.
Klamme handen is een psychologische roman.
Psychologische romans zijn geen psychologische studies in romanvorm. Dit berust op een misverstand. De boeken van de meeste schrijvers van psychologische romans hebben met psychologie bovendien weinig uitstaans. Klamme handen is een uitzondering. Waarom? Een psychologische roman is een roman waarin de schrijver hetgeen hij te zeggen heeft, belichaamt in de persoonlijkheid van zijn “hoofdpersonage”. De persoonlijkheid van het hoofdpersonage is het materiaal waarmee de auteur zijn geestelijk gedachtegoed vorm wil geven. De psychologische roman is voor Deleu de roman van de uitgesproken groeiende persoonlijkheid van het hoofdpersonage, die door de conflicten en de gebeurtenissen in de roman verduidelijkt wordt. De compositie van de roman is omheen het hoofdpersonage gecentraliseerd. De wereld, waarin de roman zich beweegt, is als 't ware de werkelijkheid waarin de hoofdpersoon leeft, de materie waarmee hij ons het geheim van zijn hart openbaart. En daar was het de auteur om te doen: de persoonlijkheid van mijn hoofdpersonage concrete vorm geven.
Dr. Dirk Wolf van Leeuwen is een innemende persoonlijkheid. Hij voelt zich nooit superieur. Hij is niet hoogmoedig. Klamme handen is veeleer de roman van een zachtmoedige, enigszins eigenzinnige persoonlijkheid die het hoofdpersonage uitbeeldt. Dr. Wolf van Leeuwen is een veelbelovende jonge psychiaterneuroloog die vooral het gedrag van chronisch schizofrene vrouwen bestudeert. Zowel in Oost-Twente als in Kortrijk probeert hij zijn experiment uit: hij wil af van de elektroshocks en zoekt via relationele concepten zijn patiënten te genezen
Dr. Dirk Wolf van Leeuwen werkt in het Medisch Instituut Omer Saelens in Menen. Hij is gehuwd met hoofdverpleegster, Edith Rottey, van de afdeling Geriatrie. De relatie houdt stand, maar Edith heeft weinig steun aan haar man die als een bezetene met zijn vak bezig is. Bovendien hebben zij beiden een drukke werkrooster. Wanneer stagiair dr. Paul Demeester zijn opwachting maakt op de Spoed, wordt zij smoorverliefd op hem en volgt hem naar Brussel. Dr. Dirk Wolf van Leeuwen vertrekt naar Oost-Twente, waar hij in het psychiatrisch ziekenhuis “Helderlicht” hoofddokter wordt in de afdeling “chronisch schizofrene vrouwen”. Zowel Dirk als Edith beseffen dat hun liefde voorbij is en Dirk werpt zich als een vakidioot op zijn taak in het befaamde Nederlandse ziekenhuis. Het leven van het hoofdpersonage krijgt een nieuwe wending wanneer Dirk directeur wordt van “De Heilige Familie” in Kortrijk. Daar wordt hij verliefd op de zus van zijn collega, Hélène Corne, en samen maken zij tijd en plaats voor een warme liefde.

Doorheen de elkaar snel opvolgende hoofdstukken krijgt de lezer een duidelijk inzicht in de wereld van de schizofrenie.
Was het moeilijk om jou in die situaties in te leven?
“Neen, eigenlijk niet. Ik heb mij voor dit boek sterk gedocumenteerd, maar nergens - hoop ik toch - wordt die informatiestroom hinderlijk voor het vlotte verloop van het verhaal. Ik heb geprobeerd het verhaal sterk te concipiëren en mij ondergedompeld in de waanwereld van mijn schizofrene patiënten.”
Alle ingrediënten voor een boeiende roman zijn aanwezig: passionele liefde, radeloosheid, intellectuele passie, vertwijfeling, inzicht in en uitzicht op de waanwereld van de patiënten. Deleu heeft eenheid in de compositie van zijn roman weten te brengen. Het boek is opgesplitst in drie grote delen, met name Menen, Oost-Twente en Kortrijk.
“Ik heb vooral de individualiteit van het hoofdpersonage proberen te belichamen: nergens nemen zijn lichamelijkheden de bovenhand. Zijn diepe gevoelens, zijn ietwat hoogmoedige bewustheid en de geestelijke waarden die hij uitdraagt, inspireren het verhaal en de verhaallijn.”
Het gehele boek door heerst er een evenwicht tussen de analyse van lichamelijkheden en de analyse van de geestelijke gewaarwordingen. Deleu slaagt er ook in om aan een verstandelijke theorie een warme levenskern te geven. Toch laat hij ook enkele bijfiguren een “goede” rol spelen, en met “goede” bedoel ik een rol van betekenis, een echt aandoende, soms pathetische, bijrol, nodig voor het vlot verloop van het verhaal.

Klamme handen is een psychologische roman. Dit komt sterk tot uiting in de vele dialogen die het boek rijk is, waarin veel belang wordt gehecht aan de gevoelens van de personages. Wat er in hun hoofd omgaat is minstens zo belangrijk als wat ze zeggen. Men kan in het verhaal zien, wat de personages denken. Dit is eigenlijk veel belangrijker dan wat ze zeggen, omdat je de gevoelens die omgaan in de personages kan begrijpen.
Bovendien komen de karakters goed tot uiting. Men krijgt van een aantal personages ook hun verleden voorgeschoteld waardoor de inleving nog vergroot. De auteur heeft het continu over verwante zielen enerzijds en tegenstellingen anderzijds. Het zijn niet alleen de tegenstellingen tussen personen, maar ook tussen principes en nut, spiritueel en rationeel, liefde en haat.
Hij maakt de lezer duidelijk dat schizofrenen ook mensen zijn en dus ook gevoelens hebben en recht hebben op respect. Hij geeft hun een eigen mening en een eigen intelligentie.
Het verhaal is heel direct geschreven in de hijvorm en er worden afwisselend korte en lange zinnen gebruikt. Af en toe voeg je er fragmenten van psychiatrische opvattingen tussen. Dit is een psychologische roman met autobiografische elementen. Zo staat de naam van het hoofdpersonage, Dirk Wolf van Leeuwen voor Thierry Deleu. Dirk staat voor het Franse Thierry. Wolf voor Loup, Leloup, Leleu en Leeuwen voor Leeuw, de leeuw, die leu. Vaak is het zo dat romans die pretenderen 100 % fictie te zijn toch te herleiden zijn tot het persoonlijk leven van de auteur.

De vraag naar de verhouding tussen feit en fictie is een vraag die door de lezer en de recensent altijd gesteld wordt en die ook nooit naar algehele voldoening beantwoord kan worden.
“Mijn persoonlijke opvatting is dat fictie en werkelijkheid niet los van elkaar gezien kunnen worden. Als je een verhaal vertelt, stop je daar hoe dan ook altijd iets van jezelf in. Zelfs al het feit dat je juist dát boek schrijft, zegt iets over jezelf. Verder zijn personages vaak getekend naar mensen die je kent in je omgeving. Andersom is het naar mijn mening ook waarschijnlijk dat pure feiten niet altijd pure feiten zijn. Voorts vertel je altijd jóuw verhaal, jóuw visie op de zaak, jóuw waarneming. De werkelijkheid is dus per definitie subjectief.”
Klamme handen bevat veel autobiografische elementen. Dat het om een roman gaat die slechts ten dele autobiografische elementen bevat, maakt het juist interessant, omdat je als literair criticus of als lezer nu kunt gaan speuren naar wat wel en niet autobiografisch zou kunnen zijn.
De auteur heeft bewust gekozen voor de traditionele personages en de “waarschijnlijke” intriges enerzijds en voor de psychologische analyse of de schildering van de sociale omgeving anderzijds. Nergens opteert hij voor een koele, objectieve beschrijving van mensen en van voorwerpen.
Hij experimenteer in zijn romans altijd met de vertelvorm, bijvoorbeeld door het bewust loslaten van de chronologie of door verschillende perspectieven naast of door elkaar te gebruiken. Het boek brengt echter niet het grootse einde waar het naartoe lijkt te werken. Het hoofdpersonage zit met hetzelfde onbevredigde gevoel als de lezer. Dirk Wolf van Leeuwen wil gewoon meegeven dat het geen zin heeft om achterom te kijken of je leven voortijdig af te sluiten met een happy end. Beiden willen de deur op een kier houden voor nieuwe ontwikkelingen en verwikkelingen in de wereld van de personages, van schizofrene of andere mensen.

“Schrijven voor mij is geen kwestie van verlangen, maar van moed. Mijn belangstelling was te versnipperd om verder te gaan met een vlakke loopbaan van onderwijsmens. In mijn eigen klein schrijfwereldje kwam ik achter een heleboel interessante dingen - geschiedenis, sociale gebruiken, geloof in het bovennatuurlijke en allerlei onbekende ervaringen met mensen en dingen. Deze kleine ervaringswereld werd op een gegeven moment bijna mythisch en vormt een soort verhaal dat ik probeer te definiëren in mijn werk.”

Sommigen zullen Klamme handen misschien deprimerend vinden, maar de lezer zal echt genieten van het goed uitgewerkte verhaal. Het zal hem ook nieuwsgierig maken naar het karakter van de auteur. Een roman zegt veel over de schrijver.

Na zijn “Creuse Trilogie” (drie romans met als decorum de Creuse) en de psychologische roman Klamme handen, waagt de auteur zich aan een politieroman.
De doden zwijgen niet leest als een trein; de spanning jaagt de lezer bladzijde na bladzijde naar de ontknoping; de personages zijn mensen van vlees en bloed. Een verhaal dat gebakken koek is voor een filmscenario.
De moord op informant Maarten Decock is het startsein voor een onderzoek dat gekleurd en fout getekend wordt door leden van de Antwerpse GDA zelf. Sporen die zouden kunnen leiden tot hun betrokkenheid bij drugstrafieken worden genadeloos uitgewist.
Moord en wedermoord is de rode draad in het verhaal.
Met De doden zwijgen niet geeft Thierry Deleu duidelijk blijk van métier en een groot inlevingsvermogen.

Thierry Deleu beweegt zich vanaf de jaren zestig op een breed literair vlak. Hij schreef leerboeken, biografieën en eigenzinnige essays over schrijvers en actuele letterkundige kwesties. Deleu is echter vooral bekend als dichter. Steeds terugkerende thema's zijn (erotische) liefde, dood en natuur.In thematiek en vorm is er duidelijk verwantschap met zijn generatiegenoten.De grondslag van zijn poëtica gaat terug op de periode van de experimentelen, om precies te zijn op die van de neo-experimentelen, de derde generatie die tijdens of kort na de oorlog is geboren en die zich in de jaren zestig en zeventig manifesteerde. Mijn generatiegenoten vormden een schakel tussen de nieuwe tijd en de eeuwen die achter hen lagen. De dichters van de eerste helft van de eeuw hadden reeds heel veel met woorden bereikt. Nu was het hun beurt om op zoek te gaan naar hun eigen identiteit, rond thema’s zoals liefde en eenzaamheid.
Deleu dweepte in die periode nogal met Paul Snoek, die tot de tweede generatie behoort, de zogenaamde Vijfenvijftigers.
”Het thema is onmiskenbaar de verheerlijking van de liefde, met een sterke neiging tot erotiek, en met de natuur als decor,” schrijft Jan van Herreweghe in zijn essay over de bundel Val der Engelen (1997).

Nieuw in De kiemjaren (2006) is de triviale sfeer die de meeste gedichten kleurt. De liefde is nog altijd het uitgangspunt, maar zij is hier zo ontroerend jong, onbezoedeld, puberaal dat zij een gevoel van “verloren onschuld” symboliseert. Anderzijds wordt dit gevoel dan weer met opzet doorbroken door erotiek en agressie.Voor Deleu is de metafoor erg belangrijk in de poëzie.
Over het symbool van de vogel schrijft Van Herreweghe: “Enerzijds zijn de gedichten een aardse beleving van de liefde en de erotiek; anderzijds bekijkt hij ongegeneerd als voyeur het liefdesspel. Een mystieke sfeer kleurt de meeste gedichten. De liefde blijft het uitgangspunt, maar een tikkeltje godsdienstigheid maakt het dan weer ingetogen. Anderzijds wordt dat mystieke gevoel weer doorbroken door erotiek. (…) Wanneer je zijn andere gedichten beschouwt als een aardse beleving van de liefde en de erotiek, dan zijn die zogenaamde vogelgedichten hemels en bekijkt hij vanuit vogelperspectief het liefdesspel op aarde. Op die manier neemt hij afstand en relativeert hij zijn eigen betrokkenheid.” Beter kan ik het niet verwoorden.
Deze typische “vogelgedichten” komen enkel voor in Val der Engelen. Het symbool vogel gebruikt de dichter vaker, maar niet altijd vanuit vogelperspectief. De vogel betekent veeleer vlucht, beweging, sierlijkheid. Vooral de meeuw voert hij ten tonele, hij woont aan zee.
In december verschijnt zijn nieuwe gedichtenbundel, Magisch alfabet. In 2008 komt zijn politieroman, De doden zwijgen niet, uit. Thierry Deleu blijft een van onze productiefste schrijvers!
Ook met deze nieuwe gedichtenbundel behoort dichter-romancier-essayist Thierry Deleu tot de dichters die trouw zijn gebleven aan de neo-experimentele en neoromantische poëzie van de jaren ’60-‘70 en ’80-’90. Hij wijst een intellectualistische en esthetische (dicht)kunst af. In plaats daarvan stelt hij het spontane, het associatieve. Hij doet beroep op vrije associaties, verrassende woord- en beeldcombinaties, die corresponderen met de exploratie van het onderbewuste. De beelden verwijzen niet altijd naar een direct herkenbare realiteit, maar zij leiden binnen het gedicht zelf een autonoom leven. Sommigen vinden zijn poëzie te kunstzinnig, te dichterlijk. Deleu zelf spreekt van “poésie pure”.

Invloeden? De Vijftigers, maar ook de Vijfenvijftigers, hebben hun stempel gedrukt op zijn poëzie en op die van zijn generatiegenoten, zij die geboren zijn tijdens de oorlog, laat ons zeggen tussen 1940 en 1950. Zij kozen resoluut voor het woordexperiment, voor de autonomie van de poëzie boven een direct engagement.
Vertrekkend uit het taalexperiment gaat Deleu zijn eigen weg. Ook wanneer de experimentele en neo-experimentele poëzie over hun hoogtepunt heen zijn. Hij distantieert zich niet van de experimentele poëzie, maar hij voegt er iets aan toe: schoonheid, mythische achtergrond, virtuositeit, met bijzondere aandacht voor woord en metafoor.
Hij vormt een schakel tussen de nieuwe tijd en de verleden tijd. Hij gaat op zoek naar zijn eigen identiteit, rond thema’s zoals liefde en eenzaamheid. Sommige gedichten vertonen een neiging tot introspectie, tot nadenken over mens en wereld, andere zijn kosmisch gericht, zijn tragisch-visionair.

Magisch alfabet volgens Juliette (Genesis 2005.04.05) bundelt recente gedichten van Thierry Deleu, onderverdeeld in “wijgedichten”, “reisgedichten”, “gedichten in opdracht” en “riddergedichten”. Zijn recente gedichtenbundel, Magisch alfabet, lijkt wel een blauwdruk van zijn werkelijkheid. Alle ingrediënten komen er in voor: liefde, vriendschap, reizen, dood, de grote vragen des levens.
Zijn nieuwe gedichtenbundel, Magisch alfabet, bevat over de 80 gedichten.

Zijn poëzie.
Over poëzie schrijven is een hachelijk avontuur. Poëzie ontsnapt immers per essentie aan elke commentaar. Poëzie verklaren kan als een daad van verraad worden beschouwd. Beter is het misschien om de dichter te benaderen en met schamele woorden trachten iets weer te geven van een impressie, een contactname, een ontmoeting, een vluchtige illuminatie of een waarachtige verzinnebeelding.

Om het dichtwerk van Thierry Deleu nu in zijn geheel te definiëren ben ik geneigd tot de volgende uitspraak: "Poëzie tussen Eros en Thanatos, een natuurlijke daad van bevestiging", waarbij het tweede deel van de zin alludeert op de bekende uitspraak van de Vlaamse dichter Eddy Van Vliet.
De thematiek van Eros en Thanatos is omnivalent, werelds, van alle tijden. Omwille van zijn omnivalentie zou men geneigd kunnen zijn dergelijke poëzie als weinig origineel te beschouwen. Dit is echter een valse redenering. In alles geldt de stem van de dichter. Zijn eigen stem. Zijn eigen(gereid)heid.

Zo zoekt de dichter zich een plaats in de literaire continuïteit met een authentieke beeldtaal, stijl, ritme die hij, vallend en opstaand, tracht te verwerven.

De grondslag van Deleus poëtica gaat terug op de periode van de Derde Experimentele Generatie die zich in de jaren zestig en zeventig manifesteerde. Deze generatie wordt nog eens opgesplitst in de 'post- experimentelen', de 'neo-experimentelen', de 'maniëristen', de 'pink poets', de '60-ers', de 'woorddichters'...

In die sfeer en met die achtergrond publiceerde Deleu in 1965 zijn debuutbundel Met de Teerling. Deze bundel bevat hoofdzakelijk gedichten die ontstaan zijn uit een persoonlijke ervaring. De thematiek is duidelijk, niet omfloerst - de vlucht, het op de vlucht zijn. De taal is rechttoe rechtaan en rechtstreeks tot de lezer gericht, hoewel soms een waas over de gedichten blijft hangen die de begrijpbaarheid dan weer enigszins afremmen. Maar dat is een bewuste schrijftechniek. Opvallende elementen in zijn poëzie zijn toch al de klankrijke lyriek, de alliteratie en de muzikaliteit.
In Met neergehurkte Adem (1967) keert de dichter zich als het ware in zichzelf. De vlucht in zichzelf, de vrees nutteloos te zijn vormen de rode draad die doorheen deze gedichten loopt en leggen de klemtoon op de vaststelling dat hij, vooral omwille van het dichterschap, met zijn omgeving in onvrede leeft en daardoor in disharmonie met zichzelf. Het besef dat zijn wortels elders liggen houdt hem voortdurend bezig. De titel wijst overigens op een zekere vermoeidheid, een zeker defaitisme.
De taal is hier eenvoudiger geworden, functioneel en suggestief gebruikt waardoor de lezer zich onmiddellijk aangesproken voelt. De dichter verrast geregeld ook door rake, ongezochte, woordspelingen, vernieuwde zingeving, zeer fraaie fragmenten en enkele voluit goede gedichten, zoals ‘Op de huiverlippen’ en ‘Rekwisieten bij een tijd’.

De gedichten in Postume gedichten (1970) zijn van ongelijk niveau. Inhoudelijk cirkelen de gedichten rond de polen vervreemding en erotiek. Wat Deleu hier bezighoudt is voornamelijk de man-vrouw verhouding. Hij schrijft daar afstandelijk over, als een koele, wat gelaten observator. Het thema blijft behouden, het oog van de camera heeft zich misschien iets scherper ingesteld en wat tot dan toe als pathetisch overkwam, wordt nu omgebogen tot een soepeler doorstromen van opgedane indrukken en al of niet verwerkte ervaringen. De poëzie evolueert van belijdenislyriek en ik-poëzie naar een nieuw-realisme dat op dat moment erg in zwang is. Niet toevallig heet het laatste gedicht van de bundel 'Concreet'. Deleu is nu zover dat hij in zijn gedichten het dagelijks woordgebruik, flarden gesprekken, losse invallen met een anekdotisch karakter gebruikt en verwerkt.

Met Postume gedichten sluit Thierry Deleu zijn experimentele periode duidelijk af en laat hij zich -tegen zijn zin, zoals hierna nog zal blijken - meeslepen in de toen aan gang zijnde hype van het Nieuw-Realisme.
Het feit dat Thierry Deleu in de groep van de Nieuw-Realisten belandde, kwam doordat de experimentele poëzie op een dood spoor was beland. De vele gesprekken over kunst en literatuur met vriend-kunstschilder Marcel Coolsaet leidden bij de schilder tot het schilderen van “een nieuwe werkelijkheid” (een schilderkunstige zelfstandigheid) en uiteindelijk tot het hyperrealisme (een schilderkunstige duidelijkheid) en bij de dichter tot een verstaanbare nieuw-realistische poëzie, met sloganeske invloeden en inspiratie uit reclameteksten.

Met Prenatale gedichten (1971) is Thierry Deleu helemaal in de nieuw- realistische stijl verzeild geraakt. Merkwaardig is wel dat in de titel van postuum naar prenataal wordt overgestapt. Het kan te maken hebben met het feit dat de dichter nog steeds zijn plaats zoekt binnen dit leven maar het heeft zeker te maken met de aan gang zijnde poëtische veranderende zienswijze. De neo-experimentele dichters worden wat weggehoond, vandaar een soort afscheid (postuum) en een nieuw begin (prenataal) als aanloop tot een nieuwe poëtica.

Deleu maakt nu gedichten waarin hij de werkelijkheid naar binnen haalt door middel van een verhalende praattoon en een objectieve camera-instelling. De triviale wereld die hij in zijn verzen oproept ligt in de zon te slapen, is zorgeloos zonder meer, maar wordt wel enigszins ironisch bekeken. Verpozende poëzie waarin de taal economisch wordt gebruikt.

In 1971 publiceert Thierry Deleu Punt uit!, of plagiaat onder voorbehoud. Deze gedichten verschijnen niet als een traditionele bundel maar als krantje, waarbij de gedichten onder en naast elkaar werden geplaatst. Hier treedt een terugkeer naar het verhalende op, in dit geval in de vorm van parodie of persiflage. De gedichten doen denken aan reclameteksten.

In zijn diepste binnenste worstelde de dichter met het aan gang zijnde Nieuw-Realisme. Hij nam er geen vrede mee. Het geflirt was dan ook van korte duur.

Met Staalkaart I (1971) en Staalkaart II (1972) publiceert Thierry Deleu snel na elkaar twee dichtbundels waarin hij al enigszins aangeeft dat het Nieuw-Realisme hem nauwelijks ligt. Hij onderzoekt daarentegen wel de mogelijkheden van woord, klank en ritme door ze uit te testen in een reeks wisselende combinaties van sloganachtige zinnen, als een monotone zang, een automatisch opgezegd refrein. Poëzie teruggebracht tot een kansspel, een litanie, een advertentietekst, een invuloefening. Op de duur valt de communicatie zelfs helemaal weg en vervalt de dichter in een spiraal van een eindeloze, absurde beweging waarbij woorden en zinnen bijna geen zin meer hebben. Het is overduidelijk: de dichter keert terug naar het experiment.

Na vijf jaar stilte (een identiteitscrisis of een grote ontevredenheid over het literair gebeuren?) publiceert Thierry Deleu in 1977 Ik, een naaktloper. Het is duidelijk dat deze dichtbundel een terugkeer is naar zijn eerste experimentele periode en de poëzie sluit dan ook goed aan bij Met de Teerling en Postume gedichten. Het is in ieder geval een definitieve breuk met het Nieuw-Realisme. Deleu wil terug naar het beeld, het ritme, de muzikaliteit en de vorm. Hij gebruikt hier voor het eerst drie of vier strofen van vier regels, een vorm die hij zal liefkozen en die hij verder zal blijven hanteren tot in Val der Engelen, zijn voorlopig laatste dichtbundel.

Met de neoromantische poëzie staat de aandacht voor het leven, de liefde, de natuur en de dood opnieuw centraal. De werkelijkheid wordt gedragen in een melancholisch, zacht verdriet en in gekoesterde weemoed. De uitzichtloosheid haalt de bovenhand in een soms ambachtelijk bedreven en lijdend dichterschap. De Neo-Romantici willen zuivere poëzie brengen zonder noemenswaardige boodschap, engagement of filosofie, zonder vorm van maatschappijkritiek of visie. Geen belerende kunst, geen zakelijke notities, geen spitsvondigheden in strofen, maar dichtkunst, poëzie om de poëzie. Thierry Deleu hoort daar zeker bij; hij voelt zich in deze poëzie thuis. Het is hem vooral te doen om op een mooie manier beeldend met taal om te gaan. Hij kiest daarbij voor een klassieke opbouw (met aandacht voor de vorm, het ritme), geënt op een zekere (taal)stroefheid met het doel, een nieuwe (beeld)taal te creëren om de aandacht van de lezer gaande te houden.

Met de titel Ik, een naaktloper (1977) suggereert de dichter een autobiografische inhoud, doch de gedichten zelf houden de identiteit van de dichter toch gedeeltelijk verborgen. Wat opvalt is de romantische vertolking. De beeldrijke taal is gegroeid vanuit een gevoelssituatie. De poëzie van Thierry Deleu geldt algemeen als sterk persoonsgebonden, autobiografisch en therapeutisch en deze dichtbundel beantwoordt daar perfect aan. De sleutel tot de poëzie is dezelfde gebleven, maar de aanwezigheid van vaak terugkerend water als symbool van loutering en verlangen naar de bron en het begin duidt op een gewijzigd gezichtspunt. De dichter is niet langer op de vlucht, hij voelt zich als een jager. De hele bundel ademt een verbondenheid van mens en natuur uit. Er zijn uiteraard ook het vergeefse, het onbehagen, het onbevredigd verlangen, de aanwezigheid van de dood... als typische elementen van een romantische poëzie. De dichtbundel vertoont ook een zekere eenheid: loutering, het afschudden van het verleden, het elke dag opbouwen van een bestaan waarin de dood gezel is, de liefde een tedere toevlucht. Het vluchten voor het onbewoonbaar huis is een romantische vlucht in de natuur geworden. Het wegebben van de jeugdervaringen heeft plaats gemaakt voor een opdoemend dreigend beeld van de dood.
Zeer mooi zijn de lyrische beelden die natuurimpressies en het eigen gevoelsleven tot een eenheid vlechten. Als een naaktloper staat de dichter tegenover zichzelf en zijn liefde; tegelijkertijd drukt hij in deze vloeiende harmonieuze verzen de drang uit naar een soort wedergeboorte. Verrassend eenvoudige en aanspreekbare verzen, die toch een innerlijke spankracht blijven behouden bij herhaalde lectuur. Deze coherente bundel is de beste die tot dan van Deleu verscheen.
Ik, een naaktloper mag als een prototype worden beschouwd van de neoromantische dichtkunst.

In dit landschap (1980) is een logisch verlengstuk van Ik, een naaktloper. De dichter lijkt zich van alles te hebben afgekeerd en klampt zich nog enkel vast aan de vrouw en de natuur. Hij bezingt de roes waarin hij verkeert en die roes is hoopvol, uitgelaten, verrukt.

In de vorige bundel was de erotiek al aanwezig, maar in deze bundel wordt ze nadrukkelijk en dwingend opgevoerd. De dichter schuwt ook de emoties niet, maar hij weet die perfect te kanaliseren. De ideale bemiddelaar is zonder twijfel de natuur. De dichter beleeft en ondergaat de natuur en neemt de beelden die hij eraan ontleent in zich op. Daarin vindt hij soelaas. Maar niet alleen de natuur verzacht de zeden. Ook de vrouw is belangrijk, de vrouw die hij absoluut wil behouden en zich niet meer wil laten ontglippen. Het landschap dat in de titel gesuggereerd wordt is een gefantaseerd decor waarin natuur en erotisch genoegen hand in hand gaan. Het is een paradijselijk oord dat een prachtig uitzicht biedt op het heden en het verleden ver achter zich heeft gelaten.

Enigszins anders van aard en sfeer is Jaren na Lichtmis (1984), een bundel verteldichten voor vader.
De gedachte aan zijn vader komt voor het eerst voor in het gedicht ‘Weinig’ in de bundel Ik, een naaktloper uit 1977. Daarin verzucht de dichter: 'Weinig heb ik begrepen vader / van de smaak van water en wingerdrank / .... / Zacht en onvoelbaar streelt het licht / dit landschap tussen droom en waken / als een vader het zeer jonge kind’.
De toon is badinerend, de sfeer gemoedelijk. De dichter wil door middel van zijn vader een verloren gewaande tijd terug oproepen: de kindertijd. En dit veertig jaren na lichtmismaand (Lichtmis vindt plaats begin februari, de maand waarin de dichter werd geboren). Ergens vindt hij het spijtig dat zijn vader niet zoveel tijd had om zich met zijn zoon bezig te houden en daarom houdt de zoon zich nu meer met zijn vader bezig; hij dwingt hem tot een luisterend oor. Want de dichter wil een en ander kwijt dat hij nooit eerder kon opbiechten in wat voor vorm dan ook.
De reden waarom hij zich tot zijn vader richt, is niet zozeer dat er noemenswaardige problemen waren, maar communicatief schortte er wel wat. Door de drukke bezigheden van vader (die wever was en met de duiven speelde) en moeder (die een winkeltje van textiel dreef), was het mondeling communiceren met hun enige zoon tot een minimum beperkt. Emoties werden naar de achtergrond verdrongen. Deze verteldichten zijn dan ook een passend antwoord op dat gemis.
Jaren na Lichtmis bevat 34 gedichten die rechtstreeks aan vader worden verteld en handelen over schoolervaringen, belevenissen met vrienden, de eerste contacten met het andere geslacht en de vroegste erotische gevoelens.
Bewust doet Thierry Deleu hier afstand van zijn beeldende taal en hanteert hij een taal die vlot leest en gemakkelijk te begrijpen is, een vertellerstaal, want tenslotte gaat het hier niet om hoogdravende mededelingen maar over zaken van alledag. De chronologische ordening en de praatstijl zorgen voor een hechte eenheid waarin de ontwikkeling van kind tot jongeman op prachtige wijze wordt geschetst. De jeugd wordt waargenomen door de ogen van een volwassene van nu, die de feiten van vroeger thans met de nodige humor en ironie relativeert, maar toch niet altijd de sentimentaliteit kan onderdrukken, al heeft die natuurlijk ook zijn (zekere) charmes. Een rustige, verhalende toon overheerst en leidt de lezer binnen in een levensperiode waaraan de dichter zonder leugenachtigheid heeft willen over getuigen. Toch vraagt hij zich af, of bij die soms niet met eigen fantasie heeft aangevuld.

Jaren na Lichtmis (1984) bevat bijzonder geslaagde vadergedichten. Aanvaarding en relativering bepalen nu een zacht en oorspronkelijk realisme. Deleus poëzie oscilleert tussen de nood tot communicatie en het verlangen zich te kunnen terugtrekken binnen een afgebakend territorium.
Wat Deleu doet is de verplaatsing in de tijd aanvullen met de nuchtere relativering van nu. Aldus ontstaat een dubbelbeeld - ook al in het feit dat hij zijn vader tot getuige neemt en tezelfdertijd aanvoelt dat er een afstand is - dat vaak uitloopt op een verrassende conclusie, een gebalde samenvatting, een keiharde maar tegelijk spitse pointe. Humor en ironie zijn hier op hun plaats. Ze maken duidelijk dat het niet zozeer gaat om een louter therapeutische afrekening met een periode die radicaal voorbij is en toch in een klein (gekoesterd) plekje verder leeft, maar om het scheppen van klaarheid, van inzicht in zichzelf.
Toch tekent de dichter zich niet ten voeten uit: er blijft (gelukkig) een lichte waas over deze gedichten hangen, alsof de werkelijkheid niet echt kán worden prijsgegeven (en zodoende evenmin stukgemaakt).

Tien jaar na Jaren na Lichtmis verschijnt Memoires (1994), een bloemlezing waarmee de dichter een subtiele balans opmaakt van reeds eerder gepubliceerde gedichten als wilde hij zijn stilzwijgen vergoelijken. Drukke beroepsbezigheden als directeur secundair onderwijs en parlementair medewerker – en als kabinetsattaché op Onderwijs van 1995 tot 1999 - weerhielden hem echter van alle lyrische ontboezemingen.
Deze 'memoires' van Deleu zijn herinneringen aan wat zich in zijn leven afspeelde in het gebied van liefde, natuur en vergankelijkheid. Vooral het hechte verband tussen natuur en lichaam, tussen de geheimen die elk van deze elementen verbergt, tussen het landschap en de mens, valt in deze gedichten sterk op.
Wie zulke onderwerpen wil behandelen in de poëzie, kan dit alleen doen in een taal die doordrenkt is van die elementen. Tot de vreugde bij het lezen behoort het gewaarworden van die doordrenking, het doorzinderd worden van de woorden door geur, kleur, licht, vorm, lichamelijkheid.
Dit leidt hoegenaamd niet tot mimetisme: steeds weer verrast Deleu door wat hij met de vermenging van taal en realiteit weet te doen. Associatie, bi- en dissociatie, zin- en woordspeling, omkering: dit zijn enkele van de steeds spontaan aandoende middelen waarmee Deleu te werk gaat. Soms overheerst het nieuwe, pregnante beeld, dan weer is het de taal die zich optrekt aan de situatie en ze verandert door ze neer te schrijven. De gedichten van Deleu lezen, wil vaak zeggen een nieuwe visie krijgen op de natuur. Maar wat deze bundel toch beheerst zijn de memoires van de liefde. Lichaam en poëzie, liefde en gedicht, liefje en taal: de lezer bespeurt aanhoudend de overgang van het ene naar het andere.
Deleu hanteert een zeer soepele, lenige taal waarmee hij langs en in de dingen glijdt. Er zit weinig weemoed of verdriet in deze bundel. Waarschijnlijk heel bewust heeft Deleu het zo gehouden. Ook als bij het sterven het afscheid ter sprake komt, gaat het bijna verloren in de werveling, of wordt het feestelijke er zelfs nog van beklemtoond.

In 1997 verschijnt dan eindelijk een volledig nieuwe dichtbundel: Val der Engelen.
Val der Engelen bevat 35 gedichten die in de periode 1993-1996 werden geschreven. De thematiek is onmiskenbaar de verheerlijking van Eros, de liefde, met een sterke neiging tot erotiek, en met als decorum de natuur, die soms herkenbaar is... (de Bourgogne, de Auvergne, de Moeren, de Leie…).
De natuur is medeplichtig aan ons Zijn, is een factor die onze gemoedsgesteldheid kan beheersen. Zo kunnen we ons onrustig, troosteloos... enz. voelen als de wind rond het huis blaast, of kunnen we ons veiliger en geborgen voelen binnen de kleurrijke contouren van een zomerse tuin. De natuur past perfect in de nieuwe werkelijkheden die de dichter steeds voor ogen heeft.
Voor Thierry Deleu als dichter zijn dat geen nieuwe elementen. Zijn vroegere gedichten baadden reeds in dergelijke sfeer, waren reeds ondergedompeld in hetzelfde bad. Alleen is de dichter geëvolueerd, heeft hij zijn taal uitgezuiverd, heeft hij nog meer aandacht besteed aan vorm, ritmiek en structuur. Kenmerkend voor de schrijfstijl van de dichter zijn de vierregelige strofen die weliswaar niet afsluiten met een punt, meestal doorlopen, maar door hun lay-out een zelfvertrouwen in beeldvorming uitstralen.

Fantastische vondst vind ik de zgn. vogelgedichten. Het zijn er een zestal, ze vallen op omdat ze in een schuine letter werden gezet en ze zijn regelmatig over de bundel verspreid. Als we de andere gedichten beschouwen als een aardse beleving van de liefde en de erotiek, dan zijn de vogelgedichten hemels en bekijkt de dichter vanuit vogelperspectief en met een ongegeneerd voyeurisme het liefdesspel op aarde. Op die manier neemt de dichter voor een stuk afstand en relativeert hij zijn eigen betrokkenheid. Een mooi voorbeeld hiervan is ‘Aan de Leie’.

Enigszins nieuw is misschien wel de mystieke sfeer die de meeste gedichten kleurt, vooral dan in de reisgedichten met als decorum de Bourgogne en de Auvergne. De liefde is nog steeds het uitgangspunt, maar dat tikkeltje godsdienstigheid symboliseert een gevoel van ingetogenheid. Anderzijds wordt dat mystieke gevoel dan weer met opzet doorbroken door erotiek. Een mooi voorbeeld hiervan is ‘La Chapelle des moines’, dat overigens eindigt met de drie woorden die meteen als titel voor deze dichtbundel werden gekozen.

Het is een vaststaand feit dat het element Eros (de liefde) vaak in één adem wordt genoemd met Thanatos (de dood). Het is opmerkelijk dat in deze dichtbundel het Thanatos-gegeven volledig ontbreekt. Althans in de schriftuur. Val der Engelen bevat, naast 35 gedichten, immers ook 7 tekeningen van Henk Deleu die doordrongen zijn van een expressief geladen spanning die veelal het onvermogen tot communiceren en het macabere van de dood tot onderwerp heeft. Magere figuren in erotische houdingen, uitgemergelde figuren in een schijnbaar laatste stuiptrekking... Het werk van Henk Deleu symboliseert een pessimistische kijk op het leven. Een constante uitdrukking in die tekeningen is de open mond, een open gat als begin- of eindpunt, in dit geval steeds een eindpunt: de uiting van pijn, de laatste zucht, de schreeuw als hoogtepunt bij de seksuele beleving...

In 2006 verscheen - precies 10 jaar na Val der Engelen - De kiemjaren. In zijn poëzie roept Thierry Deleu herkenning op, identificatie, gevoeligheid die herkenning evoceert. Als lezer word je soms in de rol van voyeur geduwd. Je voelt er je onwennig bij. Moet je lachen of huilen? Is het cynisch of is het triestig? Zoals het met een ironisch mens vergaat, weet je nooit echt wat sneer is en wat als verbloeming is bedoeld. Wat grap is, en wat droefgeestigheid.
Nieuw in de gedichten uit De kiemjaren is de triviale sfeer die de meeste gedichten kleurt. De liefde is nog altijd het uitgangspunt, maar zij is hier zo ontroerend jong, onbezoedeld, puberaal dat zij een gevoel van “verloren onschuld” symboliseert. Anderzijds wordt dit gevoel dan weer met opzet doorbroken door erotiek en agressie. Deze poëzie, of beter het triviale in deze gedichten, zal menig lezer verrassen.

Zijn gedichten en romans zijn een mix van fictie en non-fictie, van verbeelding en werkelijkheid. De personages in zijn boeken bestaan niet echt, maar in ieder van hen kun je op zijn minst twee bekenden terugvinden. Ook de relaties die hij suggereert, hebben een grond van waarheid, soms is de basis wel erg smal. Pure fictie is het dus nooit. Schrijven is voor Deleu een therapeutische daad.

“Mijn manier van denken is jong gebleven. Ik ben niet vastgeroest aan vervelende ideeën, ik sta nog altijd open voor alles. Dit is bovendien mijn definitie van een vrijdenker: iemand die zich niets laat aanpraten dat nog niet bewezen is en daarom altijd verder zoekt naar verlichting in de hoop om nieuwe inzichten te verwerven. Behalve mijn suikerspiegel is er met mij niets aan de hand. Zolang ik blijf existeren, blijft de dood een bedreiging. Ik denk nog helder en speels. Schrijvers worden niet oud.

Zijn poëzie neemt een aparte plaats in in het huidige poëtische landschap. Apart in de zin van niet trendgevoelig. Hij laat zich niet gemakkelijk beïnvloeden door hedendaagse trends. Hij is niet voor bruuske stijlbreuken. Ook met deze nieuwe gedichtenbundel blijft hij trouw aan de neo-experimentele en neoromantische poëzie van de jaren ’60-‘70 en ’80-’90.

Ook als dichter ben je niet zo geëngageerd?
“Als je bedoelt, dat ik weinig gedichten schrijf met een boodschap, een missie, met een uitgesproken betrokkenheid bij het maatschappelijk debat, dan heb je gelijk. In het leven van elke dag ben ik links-liberaal, d.w.z. dat ik mensen niet gelijk acht maar wel gelijkwaardig, iedereen moet kansen krijgen, ik ben niet voor een bepaalde doelgroep en tegen de progressie die een andere doelgroep zou maken, neen, discriminatie is uit den boze, origine, kleur, overtuiging, status mogen waardering niet in de weg staan.”

Je schrijft je te pletter?
“Ik weet dat het zo overkomt. Maar eigenlijk is het simpel te verklaren: ik heb nog geen tijd om te sterven. Mijn boeken zijn de sporen die ik nalaat. En daar kijk ik met een zekere voldoening naar. Ik heb mijn best gedaan.”

Thierry Deleu is voorzitter van het onlangs opgerichte dichtersgenootschap “De 50 Meesterdichters van de Lage Landen bij de zee”.
Hoe is dit ontstaan?
“Die inval kreeg ik toen ik een chefkok hoorde zeggen dat hij bij ‘De 33 Meesterkoks van België’ behoorde, en zag hoe zijn ogen straalden. Het dichtersgenootschap is een boze reactie op de literaire ongelijkheid, op de discriminerende positie waarin zovele goede dichters zich bevinden. Zij vinden geen uitgever, ze hebben weinig naamsbekendheid, ze krijgen geen overheidssteun, ze worden weinig gerecenseerd, ze worden slechts sporadisch door de bibliotheken aangekocht, kortom: zij blijven - hoe mooi hun gedichten ook zijn - lokale vedetten die, indien ze enkele persmaatjes hebben, worden opgevoerd als regionaal nieuws. Inmiddels is het aantal meesterdichters tot vijftig uitgebreid onder de ridderlijke bescherming van 'De Orde van de Scheermesjes', de eerste online ridderorde. Het toekennen van de eretitel 'Meesterdichter' is immers te arrogant om er niet het relativerende 'ludiek' aan te verbinden.”
Het is de bedoeling van de eerste voorzitter dat de vijftig meesterdichters in Vlaanderen en Nederland de boodschap van het genootschap uitdragen: als elke dichter een gelijke kans krijgt van hen die met poëzie begaan zijn of dat toch beweren zullen er geen eersterangs- en tweederangsdichters meer bestaan, maar dichters: goede en minder goede.
Uit zijn essays dat Deleu zich intens betrokken voelt bij de positie van de auteur in de maatschappij. Volgens hem wordt de Vlaamse literatuur door de overheid stiefmoederlijk behandeld en zouden schrijvers in aanmerking moeten komen voor structurele ondersteuning.
“De overheid keert op het advies van het Vlaamse Fonds voor de Letteren subsidies uit voor de literatuur in de vorm van onder andere stipendia en werkbeurzen. Daar zet ik vraagtekens bij: gebeuren die uitkeringen correct en verstrekken de adviseurs die adviezen met kennis van zaken en zonder vooringenomenheid? Ik zoek vergeefs naar een controlemechanisme waardoor enerzijds adviezen van het fonds kunnen worden bijgesteld of aangevochten en anderzijds de samenstelling van het adviesorgaan kan worden onderzocht op zijn pariteit en integriteit. Of scherper geformuleerd: zijn er voldoende meetbare garanties ingebouwd om enige vorm van belangenvermenging te voorkomen? De criteria om in aanmerking te komen zijn immers willekeurig. Het systeem schenkt geen voldoening.
Het hoge aantal uitgaven in eigen beheer is toch een teken aan de wand dat er iets mis is in de verhouding auteur, uitgever en overheid. Er zijn duidelijk ziektesymptomen die het lampje op rood zetten. Hier zou de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen een belangrijke rol in kunnen spelen, door onder meer uitgaven in eigen beheer of bij niet-erkende uitgeverijen collectief aan te prijzen bij bibliotheken en in kranten, tijdschriften en e-zines. De vereniging dient zich te profileren als een vakbond die gedreven en bedreven onderhandelt met de overheid, met uitgeverijen, het bibliotheekwezen en de boekhandel.”

Joris Dewolf

* Tekst is niet auteursrechtelijk beschermd. Iedereen kan eruit citeren.

Geen opmerkingen: