14
Joris Dekunst kijkt over de reling van het terras tussen de kastanje- en de beukenbomen door naar de hoeve beneden. Een schimmelhengst, tussen limousinkoeien links van de weg, gaat fel tekeer tegen enkele merries die aan de rechterkant in het weideland bij de vijver te glariën staan. Boer Van Beselaere stapt zijn witte stationwagen in en rijdt met openslaande achterdeuren de heuvel op. Bij het voorbijrijden steekt hij zijn arm uit het raampje. Hij heeft Dekunst verteld dat hij in de vroege morgen naar de paarden rijdt, iets verderop in La Vallade. Hij heeft daar ook geiten en pony’s lopen. In het ovenhuisje kweekt hij sierduifjes voor de kleinkinderen.
Vijf minuten na de boer komen zes honden de richting van de chalet op. Op kop loopt Fifi, de Parisienne; de hond “à trois pattes” sluit de rij. De Parisienne is een poedel uit Parijs, mooi getrimd, fiere gang, zij is bij de Van Beselaeres op vakantie, samen met haar baas, een dwerg van zeventig die om de maand voor twee maand hier komt werken tegen kost en inwoon. Claude is zijn naam: een pienter baasje, vol humor, ongecompliceerd, gek op mollige vrouwen, tuk op een glaasje aperitief waarvan hij keer op keer zat wordt en vervolgens zijn hoofd op een gewillige boezem legt.
Dekunst is opgestaan om halfzeven. Sabine heeft het niet gehoord en blaast verder wolkjes voor zich uit. Hij voelt zich in het paradijs.
Toen Sabine du Tertre in 1981 zijn bureau binnenkwam voor een eerste verkennend gesprek met haar baas, was hij op slag weg van haar. Aanvankelijk kon hij zijn gevoelens in bedwang houden, maar toen zij voor een jaar in Haarlem was, ging hij elk weekend op bezoek, zogezegd voor de opvolging van het project, maar hij was graag in haar gezelschap. Hij werd verliefd op haar manier van lopen, haar rollende r, die trotse blik en haar “vooruitstrevende” borsten.
Heel vlug voelde hij ook van haar kant enige vriendschap die uitgroeide tot genegenheid. Toch vroeg hij zich wel eens af of zij hem niet gebruikte als pasmunt voor haar carrière in de administratie. Die slechte gedachte onderdrukte hij en hij vertoonde zich weer in de rol die zij blijkbaar het liefste had: die van een zorgende vader naar wie zij opkeek. Ze liet zich verwennen met complimentjes en cadeautjes en hij kreeg veel ruimte om haar aan te raken.
“Sabine ziet mij graag.”
Hij roept het naar de vogeltjes die fluitend van de ene boom naar de andere vliegen, hij roept het naar de bruine koeien in de verte. Hij dankt God voor zoveel geluk.
“Eindelijk,” zucht hij luid, “eindelijk ben ik voor haar meer dan een vader, ik ben haar minnaar, de man op wie zij verliefd is. Ik vraag haar bij mij in te trekken. Misschien zegt ze ja?”
Tot nog toe zei ze steevast: “Neen.”
Hij plaatst een tafeltje en een stoel tegen de reling; uit de chalet grist hij zijn toiletzakje mee en plaatst zijn spiegeltje boven op een keukenrol. Hij gaat zich scheren in open lucht, in de vrije natuur, in het bos op de heuvelkam van Confolent.
Hij is nog maar net begonnen als Sabine roept: “Joris, waar ben je, schat?”
“Hier op het terras,” roept hij.
15
In die tijd was Du Tertre een artikel aan het schrijven over de kennismaatschappij voor Persoon en Gemeenschap. Haar vriend-gynaecoloog had haar daartoe aangezet. Het werd een zeer academische bijdrage, waarin ze een aantal brandende kwesties uit die tijd op bijna wetenschappelijke wijze belichtte. Ze maakte een vergelijking tussen de uitvinding van het wiel en de gevolgen ervan (“de eerste kennismaatschappij”) en “de tweede kennismaatschappij” waarin wij leven. Volgens Sabine du Tertre waren er vijf belangrijke verschillen met die van onze voorvaderen: de omvang van de kennis, de snelheid waarmee ze verandert, de geldigheid van de kennis, haar impact op de samenleving en het effect van de kennis op ons dagelijks leven. In haar slotbeschouwingen stelde zij dat kennis en kunde niet alleen voorwaarde sine qua non zullen zijn om aan het economisch proces te kunnen deelnemen, maar dat zij ook onontbeerlijk zullen zijn om op een sociaal aanvaardbare wijze te kunnen functioneren in deze samenleving.
“De school krijgt er dus een nieuwe taak bij: het bijbrengen van wetenschap als cultuur en attitude. De wetende leerling moet worden vervangen door de zoekende leerling. One should teach us how to make a living and the other how to live.”
@
In de lente van 1990 wordt het speciale nummer van Persoon en Gemeenschap aan de pers voorgesteld in de “Sheraton” in Antwerpen. Het nummer is gewijd aan “Het onderwijs van vandaag en de maatschappij van morgen”.
Vanderweyden die Sabine heeft beloofd te komen voor een korte toespraak, stuurt zijn kat. Sabine is furieus.
Tegen vrienden zegt ze: “De onderwijsmensen hebben meer de kat van Vanderweyden gezien dan hijzelf. Dat is voor een minister die de Nieuwe Politieke Cultuur promoot onaanvaardbaar. NPC? Merde, voor de anderen maar niet voor mij!”
Als ze boos is, neemt ze vaak het woord "merde" in de mond.
In allerijl belt ze naar Peter Deforge die haar uit de nood helpt, maar het is voor de eerzuchtige Sabine natuurlijk een enorme teleurstelling dat de minister zelf niet is komen opdagen om haar lof te zingen.
Na de toespraken is er champagne en een hartige hap. Met het getik van de glazen, het zachte zoemen van gesprekken op niveau, schouderklopjes en woorden van waardering voor Sabine du Tertre. Het gezelschap bestaat vooral uit redactieleden en medewerkers van Persoon en Gemeenschap, opvallend veel PVV-ers, enkele collega’s van de onderwijsadministratie en een aantal bekenden van de kabinetten. Joris Dekunst is er natuurlijk ook. En Truus Deseure met Jacques Brusselmans, professor Luc Sanders, Jitschak Horovitz. Louis is er niet. Hij komt zelden of nooit naar Brussel of naar de activiteiten van zijn vrouw.
Intimi van Sabine merken die avond voor het eerst op dat zij en Dekunst elkaar niet mijden of theater spelen. Het is net niet flirten wat ze doen, maar wel elkaar vleien, met pretoogjes naar elkaar kijken, elkaar aanraken op een allesbehalve zakelijke manier.
Het valt Deseure op dat de meeste genodigden mannen zijn en het interesseert haar wat die te zeggen hebben over Sabine.
“Hoe lang zal het duren? Hoe lang houdt ze dit leven vol? Ik moet het nog zien.”
“Ze is toch knap!”
“Een onneembare vesting. Dekunst heeft geluk dat hij haar baas is, ik zie ze niet vlug aanpappen met iemand van de tweede rang.”
Hoofdredacteur Rudy Swartenberghe is in zijn sas en probeert overal abonnementen te verkopen. Hij vindt het spijtig dat de minister niet is opgedaagd. Hij zou hem een aantal exemplaren van het speciale nummer hebben overhandigd. Het kabinet zou de rekening worden aangeboden.
@
De aanstelling van Sabine du Tertre tot waarnemend directeur-generaal had de gemoederen niet bedaard. Zowel op het kabinet als op de administratie waren er kandidaten die zich gepasseerd voelden.
Enkelen hadden een grotere “staat van dienst”. “Maar,” beweerden ze, “het gaat vooral om de plaats van de vrouw op Onderwijs: nu wordt het secretariaatswerk vooral door mannen verricht en is hun baas een vrouw.”
Een vrouw in een directiestoel was voor hen nog altijd een bittere pil om door te slikken. Daar zaten van oudsher gezette vijftigers en zestigers. In de ogen van deze burgermannetjes waren vrouwen in de eerste plaats - en liefst uitsluitend - vrouw én moeder. De komst van Sabine du Tertre, als afdelingshoofd, hadden ze al niet enthousiast onthaald en nu werd ze ook nog directeur-generaal. Niet dat ze Karel Pervijze erg misten, hij was een slaper en een genieperd die graag zijn verantwoordelijkheid ontliep en te pas en vooral te onpas delegeerde om geen gevoelige kwesties te moeten trancheren. Toen ook nog bleek dat Sabine het meteen verbazend goed kon vinden met de grote baas (en de grote baas met haar), hielden zij zich op de vlakte, maar op recepties lieten ze hun tong gaan en kregen hun frustraties de vrije loop.
Dank zij haar relatie met Dekunst kwam de kritiek op haar beleid nooit aan de oppervlakte.
Aan Jitschak Horovitz zei ze eens: “Er wordt van mij tien keer meer geëist dan van een man. Ik moet altijd opletten wat ik doe, altijd dubbel voorzichtig zijn, omdat ik een vrouw ben.”
In Persoon en Gemeenschap had zij onder andere gesteld: “Wij zouden in Vlaanderen kunnen besluiten in deze kennismaatschappij niet verder mee te spelen. En misschien blijft het hier prettig wonen en leven, althans voor sommigen. En misschien kunnen wij dan zalen vullen met kaartspelende werkwilligen, hopeloos op zoek naar werk. Maar deze periode zal, vrees ik, niet lang duren vooraleer wij afglijden naar het niveau van een ontwikkelingsland. En op een dag zal een Zaïrees missionaris onze dorpen binnenvallen en hardnekkig opnieuw scholen oprichten. Indien sommigen dit voor ogen hebben, is dit hun goed recht. Het is in elk geval niet mijn mening. Wil Vlaanderen een rol van betekenis blijven spelen in een snel veranderende wereld, dan moet het beschikken over een creatief en intellectueel potentieel dat de economische activiteit kan stimuleren. Bovendien is het noodzakelijk beroep te kunnen doen op een potentieel dat nieuwe samenlevingsmodellen kan bedenken die voor alle burgers een aanvaardbaar niveau van welzijn verzekert. Dit is volgens mij de belangrijkste uitdaging voor het onderwijs.”
In deze woorden zagen de vakbonden duidelijk een bevestiging van het onderwijsbeleid van minister Vanderweyden: enveloppe-fiananciering, grotere samenwerkingsverbanden, de zogenaamde “nieuwe samenlevingsmodellen”.
In dezelfde periode liet minister Vanderweyden en zijn kabinet ballonnetjes op over samenwerkingsverbanden, reductie van studierichtingen, over lokale autonomie, over de eenmaking van de twee officiële netten: het Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs (van gemeenten en provincies) in één net: het officieel onderwijs.
Joris Dekunst en Sabine du Tertre werden door de minister ontboden, samen met zijn kabinetschef Karel Pervijze en adviseur Jacques Brusselmans. Kort daarna verklapte Sabine aan Peter Deforge de reden van dit topoverleg.
Met Deforge was ze de laatste tijd vaker te zien in restaurant “De Markies” aan de Sint-Michielskathedraal. Gewoonlijk at Sabine met haar baas in het eigen restaurant op de tweede verdieping, maar als die afwezig was, belde ze al eens Deforge op. Met hem kon zij hartelijk lachen, zich ontspannen, een pousse-cafeetje drinken. Ze vond het zo oergezellig met Peter enkele woorden Kortrijks te kunnen spreken. Als zij over het onderwijs begonnen, schakelden ze weer over op het algemeen Nederlands. Uit pure gewoonte.
De minister vond het de hoogste tijd om een beleid van twee snelheden te voeren: enerzijds de kwaliteit van het onderwijs bewaken en bevorderen en anderzijds de kosten voor het secundair onderwijs voor enkele jaren bevriezen.
“Die hervormingen worden niet op applaus begroet bij de mensen in het veld,” zei Peter. “Ook Brusselmans toont enige reserve. Hij vreest vooral voor de gevolgen voor het eigen net.”
“Ja, Peter, we moeten alert blijven en anticiperen waar het moet, maar je weet zo goed als ik dat het tot de basispsychologie van de mens behoort dat hij zich teweer stelt tegen veranderingen. De vakbonden spreken nu al over ‘blinde besparingen’ nog voor zij de juiste toedracht kennen, terwijl het er de minister om te doen is kwaliteit te genereren op basis van een synergie tussen bepaalde managementtechnieken en een doordacht pedagogisch beleid.”
“Ik weet het, we moeten ons niet coûte que coûte aanpassen aan elk signaal dat ons vanuit de buitenwereld wordt toegezonden, maar het kan toch geen kwaad nu en dan eens boven de schoolmuren uit te kijken naar wat de samenleving van ons vraagt.”
Het was voor Peter al lang duidelijk dat het volgende kabinet de delicate opdracht zou hebben om het onderwijs in Vlaanderen drastisch te hervormen. Wie ook op de post van Onderwijs zou terechtkomen. Het viel hem opnieuw op hoe gedreven Sabine zich schaarde achter de hervormingsplannen van haar minister. Hij vroeg zich wel af welke rol in deze hervormingen de christen-democraat Dekunst zou spelen. Heeft Sabine daar reeds aan gedacht?
“Ik begrijp jouw argwaan en die van Jacques Brusselmans, maar Joris heeft in het verleden op onderwijscongressen verklaard dat het onderwijs moet worden herdacht, herschikt, opnieuw gestructureerd.”
“Ik weet het, maar je kunt niet over het hoofd zien dat hij een adept is van het andere net en bovendien een pion van de CVP.”
“Een pion van de CVP? Laat mij niet lachen, Peter, ik weet hoe vaak hij het met die mensen aan de stok heeft. Zijn relatie met André Vantorhout is niet zo close als je zou denken, hij verwijt hem zijn centraliserende reflex, zijn inhaligheid om het in alle katholieke scholen voor het zeggen te hebben.”
Peter Deforge bewonderde Sabine du Tertre, hij was op haar verliefd, dat was het. Zou zij dit echt niet opmerken? Of speelde zij met hem een spel van kat en muis? Hem aantrekken en weer afstoten? Waarom zou ze hem anders opbellen om een afspraak te maken, om samen te gaan eten, om eens te babbelen? Was hij voor haar alleen een afleiding? Hield zij van zijn peptalk? Hij kon niet geloven dat er niets meer was.
Dikwijls liet deze gedachte hem niet los. Hij nam zich dan ook voor om het haar te vragen. Hij had zich dat al dikwijls voorgenomen. Maar hoe begon je eraan?
“Ik waag het erop, wat haar antwoord ook is, ik waag het erop.”
Of misschien moest hij haar eerst bekennen dat hij haar graag zag en wat ze voor hem betekende?
Die middag bracht Sabine het gesprek op de Europese scholen. Bij een vacature waren er altijd talrijke kandidaten. Het aantal zou nog groter zijn, indien iedereen het op tijd zou vernemen. De “uitverkorenen” werden ex bene placito door de minister aangesteld.
Aan de Europese school te Ukkel was er een vacature voor onderwijzer. Al jaren stelde Ric Deriemaeker zich kandidaat voor een job aan een Europese school. Het personeel had een dubbele wedde en voor Deriemaeker was dat het doorslaggevende argument om te solliciteren. Het kabinet van de minister was geneigd, onder druk van de CVP-cel onderwijs, hem deze keer “voldoening te geven”. Deriemaeker was een rabiate CVP-er die op weinig steun kon rekenen van zijn collega’s in het gemeenschapsnet.
De politieke druk was zo groot dat het kabinet de man aanstelde. Sabine du Tertre, die het dossier via Deforge van dichtbij had gevolgd, liet begaan. Ze kon ook niets ondernemen.
Kort daarop riep de inspecteur-generaal een vergadering bijeen van alle afdelingshoofden. Op de agenda: kwaliteitsbewaking en kwaliteitscontrole. De teksten voor het nieuwe decreet betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten naderden hun voltooiing. De controle van de overheid op de kwaliteit van het onderwijs zou grondig worden gewijzigd. Het nieuwe kwaliteitsbeleid steunde op drie pijlers: de eindtermen, de gewijzigde inspectie en de pedagogische begeleiding van de scholen. De kwaliteitscontrole van de overheid zou zich beperken tot het formuleren en bewaken van minimale maatschappelijke doelstellingen, “eindtermen” genoemd, die op school gerealiseerd dienden te worden.
De minister wilde dat zowel de inspectie als de administratie zich nogmaals zouden bezinnen over de wijze waarop deze kwaliteitscontrole zou worden georganiseerd. Het individueel inspectiebezoek zou plaats maken voor een groepsinspectie, waarbij de school zou worden doorgelicht.
Sabine du Tertre maakte van dit overleg gebruik om na de vergadering de inspectie te vragen een inspectiebezoek te brengen aan de Europese school te Ukkel. Zij had horen zeggen dat ouders klachten hadden over de nieuwe onderwijzer. Deriemaeker kreeg tweemaal onvoldoende en werd ontslagen. Sabine stelde de minister haar kandidaat voor: de boventallige directeur van de basisschool van Ingelmunster. Zo kreeg Du Tertre toch haar zin.
Joris Dekunst maakte geen bezwaar.
“Hij krijgt het altijd op de zenuwen als de CVP-cel zich gaat bemoeien met iets,” zegde Sabine.
Peter knikte instemmend.
Vanderweyden en Dekunst wisten heel goed wanneer Du Tertre haar zin wilde krijgen. Tijdens de vergadering gebruikte ze dan moeilijke woorden, of ze zocht in een rapport naar een blinde vlek, een vraagteken of een ongegronde hypothese. Ze vroeg dan uitstel van beslissing en een nieuwe vergadering waarop ze niet verscheen.
Als ze in een hoek werd gedreven, kon ze fel tekeer gaan. Het ging haar dan niet meer om principes, die ze zogezegd aankleefde, maar om de macht die ze zich toeeigende. Haar relatie met Dekunst maakte haar soms overmoedig en ongenietbaar.
Tijdens onderhandelingen met de vakbonden was haar bezorgdheid om het verlies van jobs al eens gespeeld. Ze deed alsof ze instemde met de geopperde bezwaren, maar enkele dagen later vernamen haar naaste medewerkers dat ze die bezwaren zelf de grond had ingeboord.
Sommigen op het kabinet en de administratie dachten dat Sabine du Tertre kwetsbaar was en gingen met hun grieven bij Karel Pervijze, die zich als kabinetschef nutteloos vond en door zijn minister in de steek gelaten. Nauwelijks werd hij nog betrokken bij het besluitvormingsproces. Pervijze vroeg een onderhoud met zijn twee chefs: de minister en Dekunst.
Toen Dekunst vroeg naar het waarom, zei Pervijze: “Er zijn klachten van machtsmisbruik en willekeur tegen mevrouw Du Tertre.”
In het bureau van Vanderweyden kreeg hij een passende ontvangst: na een korte woordenwisseling liep de minister rood aan van woede en schold zijn kabinetschef uit voor alles wat lelijk en minder fraai was. Pervijze stond op en liep naar buiten, achterna gezeten door Dekunst die het gesprek in alle kalmte wilde voortzetten. Pervijze weigerde. Dekunst koos de kant van Du Tertre en blies zo de relatie met zijn directeur-generaal (in opdracht) gewoon op.
Pervijze die Du Tertre in diskrediet had willen brengen, trok dus aan het kortste eind: hij verloor gaandeweg zijn invloed bij de minister en – wat erger was voor de toekomst - de vriendschap van Dekunst. Du Tertre die dit voorval niet kon vergeten, zinde op revanche. Ze zou proberen Pervijze de genadeslag toe te dienen.
Karel Pervijze had Jitschak Horovitz voor de derde keer met een kluitje in het riet gestuurd. Sabine du Tertre vond dat haar joodse vriend onheus was behandeld en stapte naar de kabinetschef. Aan de receptie liep zij tegen de minister aan die in gesprek was met Pierre Hoefslag, de inspecteur-generaal van het secundair onderwijs, een bedaard en wijs man.
Toen Vanderweyden haar in het oog kreeg, zei hij luid: “Als je van de duivel spreekt, zie je zijn maîtresse.”
Du Tertre lachte groen. Hoefslag keek haar onderzoekend aan.
“Wil je mij spreken, Sabine?”
“Neen, ja toch, als het u schikt, meneer de minister.” “Ja natuurlijk, voor jou heb ik altijd tijd.”
In zijn bureau schonk hij voor beiden een grondje whisky puur uit.
Toen Du Tertre de reden van haar bezoek opgaf, zei hij: “Ja, ik weet dat Pervijze niet wil dat Horovitz tot bij mij geraakt. Hij zou mij willen spreken over de eindtermen en Pervijze weet dat ik die discussies daarover zo moe ben als koude pap. En je kent Karel, hij overdrijft dan in zijn rol van buffer. Zeg Horovitz dat ik hem morgenvroeg om 9 uur verwacht in mijn bureau. Marijke Vinck zal wel zorgen dat hij vriendelijk wordt onthaald. Zij is daar goed in.”
Du Tertre was opgelucht. Ze liet het bezoek aan de kabinetschef varen en trok terug naar de vijfde verdieping.
Du Tertre had blijkbaar een aversie tegen kabinetschefs, eerst kreeg zij het aan de stok met de frêle grijzende sinjoor, Piet Rosé, en nu werkte Pervijze op haar heupen. Truus Deseure vertrouwde Brusselmans toe dat zij Du Tertre ervan verdacht stiekem de ambitie te koesteren om ooit zelf kabinetschef te worden.
Bij één van de botsingen met Rosé had die ooit uitgeroepen: “Mevrouw, u schijnt niet te beseffen tegen wie u aan het praten bent. Als ik wil, dan bent u morgen weer ambtenaar.”
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten