Proloog
Tijdens het schrijven van het verhaal van Sabine du Tertre, waarnemend directeur-generaal van het secundair onderwijs, de vrouw van mijn leven, die door haar minnaar werd doodgeschoten, heb ik alle moeite van de wereld moeten doen om mijn emoties onder controle te houden.
Bovendien was het geen sinecure om alle personages die in het verhaal voorkomen, tot hun recht te laten komen. De steeds wisselende situaties, de nieuwe banden die werden gesmeed, de soms dol draaiende geruchtenmolen, hebben het mij als auteur én als “acteur privilégié” in de rol van geliefde en slachtoffer niet gemakkelijk gemaakt.
Sabine was een boeiende, dynamische, ambitieuze, eerzuchtige, onvoorspelbare, hartstochtelijke vrouw die de mannen aantrok door haar natuurlijke uitstraling en charme.
Toen ik haar beter leerde kennen, was ik een roman aan het concipiëren met als hoofdthema de terugkeer van een vermiste en zijn confrontatie met de nieuwe vriend van zijn vrouw. Een onderwerp dat mij reeds fascineerde van in de jaren ’70 toen ik samen met Cello Raepzaad een atelier had gehuurd om “werk van lange adem” te kunnen schrijven en in zijn geval om “werk van enige omvang” te kunnen schilderen.
Het verhaal dat Sabine mij in fragmenten en ongeordend vertelde, vooral als wij samen uit gingen eten of op een romantische avond op Burghgraeveveld, boeide mij zozeer dat ik hierin onmiddellijk stof zag voor een roman, waarin ik fictie en werkelijkheid kon vermengen tot een boeiend geheel. Denk nu niet dat deze beslissing zo rationeel werd genomen als ik hier beschrijf, niets is minder waar: ik voelde mij in geen tijd zo betrokken, zo opgenomen, lijdend, meewerkend en handelend voorwerp terzelfdertijd, dat ik mijn notities neerschreef als in een dagboek: kort, indrukken, sleutelwoorden, kerngedachten.
Ik begon mijn aantekeningen in de periode dat Sabine en ik vaak samen gingen eten in “De Markies” aan de Sint-Michielskathedraal te Brussel.
Het verhaal van Sabine du Tertre leest u in Eindterm. Pas nu, op het moment dat ik deze proloog schrijf, besef ik dat ik samen met haar ben gestorven, dodelijk getroffen, maar nog in leven. Mijn langzaam doodgaan heeft de vorm aangenomen van een vlucht, een vrijwillige ballingschap, ver van de plaats van de misdaad, bij mensen die ik vertrouw, waar ik alle geborgenheid vind die een man “in terminale staat” kan krijgen. Ik wens dan ook deze mensen te danken: nog weinigen zijn in staat tot dat soort van meevoelen, opvang, warmte.
Ik zit aan mijn oude schoolbank en kijk door het raam naar het weidse landschap. Marc en ik hebben een drietal paarden naar de wei hier rechtover gebracht. Appaloosa’s. Op Burghgraeveveld was ook Louis verliefd op dit ras. Af en toe vertelde Sabine over Nez Percé, het lievelingspaard van haar man, over de hechte band tussen die twee. Nez Percé was een rustig paard dat zich gemakkelijk liet berijden, dat nooit nukkig was of enige tekenen van ongeduld liet blijken, behalve als het naar zijn goesting te lang in de box bleef, dan hoorde je het roepen. Na het overlijden van haar man bleef ik het paard verzorgen en hoewel het in mij zijn meester niet terugvond, werden wij toch in de kortste keren kameraden, lotgenoten. Mijn liefde voor de paarden heb ik op Burghgraeveveld ontwikkeld.
Hier, in de Creuse, in “het huisje van Fernand”, dat Marc “L’Ecurie” heeft gedoopt, in La Vallade, ben ik begonnen aan het rangschikken van mijn notities. Maar wat mij vooral heeft geholpen is het dagboek van Sabine dat ik van Bellegembos heb meegenomen en waar niemand ooit naar gevraagd heeft. Het gerecht niet, noch de verdediging of de burgerlijke partij. Niemand. Vele schrijfmomenten zijn geëindigd in tranen, in huilbuien. Vaak heeft Marc mij aangetroffen met mijn hoofd op de bank, jankend als een puber.
Nadat ik het manuscript aan mijn uitgever had bezorgd, heeft hij twee jaar gewacht om mij te melden dat hij het zou uitgeven. Uitgeven is geen evidentie, een uitgeverij is geen liefdadigheidsinstelling, het is pure commercie. Uitgevers maken zich weinig zorgen over de artistieke waarde maar des te meer over de commerciële handelswaarde van het product.
Eindterm is een verkoopbaar product, oordeelde De Gelaarsde Kat. Ik hoop het. De laatste drukproeven heb ik aan Jean Bouckaert afgegeven op 1 mei 2000. Hij heeft mij beloofd dat het boek reeds in de zomer van 2002 op Tiegemberg zou worden voorgesteld. U kunt nu nagaan of hij zijn woord heeft gehouden.
Ik zie er verschrikkelijk tegen op naar Vlaanderen te moeten terugkeren. Maar mijn uitgever heeft gelijk: de schrijver moet aanwezig zijn bij de voorstelling van zijn boek. Veel meer dan het openen van oude wonden, ergernis om de aanwezigheid van sommige mensen, hypocriete toestanden, moet ik daar niet verwachten. Ik heb afstand genomen van Brussel, Bellegembos, Kooigem, Gavere, de school. Wanneer jullie dit lezen, vrienden van toen, probeer mij te begrijpen.
Peter Deforge,
La Vallade, 1 mei 2000
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten