Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

15 oktober 2007

Renée B's prozaïsch kantje

- De sterren staan zo schoon, vannacht.
- Mmm.
- En het is zooo stil. Het lijkt wel de Provence.
- Je hoort de auto’s op de ring.
- En in de Provence hoor je niks, zeker? Alsof ze daar geen krekels hebben die je wakker houden, de hele nacht. Om van het gebral op de camping maar te zwij­gen. Neen, dan zitten wij beter hier, in onze tuin, naast onze slapende buren.
- Nu wij toch niet met vakantie gaan, kunnen wij dat geld best besteden aan een terras.
- Een terras? Maar wij hebben een terras. Als ik het licht aandoe, kan je het zien.
- Ik wil een Mooi terras.
- Een Mooi terras? Zoals die van hiernaast zeker? Die hebben het hunne laten ver­bouwen en nu lijkt het op een duivenkot.
- Ik wil een GROOT terras, met een stuk overdekt. En een ingebouwde BBQ. En misschien kunnen wij in de tuin een zwembad laten graven.
- Een zwembad? En waar gaan wij dan zitten? Of wou je dat bad gebruiken om je verkoolde koteletten in te kieperen misschien?
- Wij kunnen een terras laten bouwen over twee verdiepingen: een duplex-terras. En achter in de tuin komt het zwembad en dan hebben wij nog plaats vrij voor ligstoelen.
- In teak. En als ik dan zo’n wit pak aantrek en madam haar cocktail breng, dan is het net of zij ligt aan boord van haar yacht. Neen, wij laten het maar zo. Het is ruim goed zo.
- Jouw broer heeft een groot terras.
- En een veranda. En een mercedes. En mijn broer heeft ook een grotere pré.
- Wat als wij nu eens gingen verhuizen?
- Ge gaat toch niet weer beginnen, hé?
- Wij zouden ’n villa kunnen huren, of kopen, in Schil.
- Ik ga niet verhuizen en iedere dag kilometers vreten, van in Schil tot op mijn werk.
- D’er staan tegenwoordig heel wat villa’s mét zwembad vrij.
- Ja, voor 26 mio. En jij ook; jouw werk is vlakbij. Je kan er bij wijze van spreken te voet naartoe, als madam niet zo gesteld was op haar auto.
- Ik wil een Golf Cabriolet.
- ’n Golf cabriolet. Een golf Cabriolet! Maar wat heb jij toch? Je bent toevallig wel met een gewone bediende getrouwd.
- Alsof ik dat nog niet wist. Maar jij hebt toch die erfenis gekregen?
- Die erfenis, hoe vaak moet ik dat nog zeggen, heb ik opzij gezet. Dat is geld voor later. Trouwens, papy was nu ook geen miljonair.
- Later. Later. Wat hebben wij daaraan? Wie zegt dat wij later nog bestaan? Waarom kunnen wij niet
- dat geld verpatsen aan jouw grootheidswaan! Neen, ik zeg het nog één keer: ik ga niet verhuizen. Ik blijf zitten waar ik zit.
- maar ik wil zo graag naar Schil!
- en ik heb mijn buik vol van dat gezaag. Het is niet omdat jij ooit drie maanden in Schil hebt gewoond, voordat je moeder je heeft buitengegooid, dat jij daar je roots hebt en dat ik
- 3 jaar! Ik heb 3 jaar in Schil gewoond. Ik was gelukkig daar.
- 3 weken of 3 jaar, het maakt niks uit. Het enige wat jij wilt, is de naam: ‘Ik ben madame Chichi uit villa Tralala in Schil.’ Ik dènk er niet aan. Ons huis is een simpel rijhuis met alles d’erop en d’eraan. En het is bijna afbetaald.
- Wij betalen af aan een krocht!
- Een krocht met een spiksplinternieuwe oprit en een fonkelnieuwe haard.
- Door mij betaald! Met geld van mijn oma!
- Steffie is hier geboren. Steffie gaat hier naar school. Ik heb mijn parochiewerk
- Pilarenbijter!
- Luister! Als jij wilt verhuizen naar Schil, dan moet dat zonder mij. Ga nog maar wat bij jouw oma flemen, misschien is zij wel preneur.
- Ik weet een veel betere manier!
De aannemer die de oprit had gelegd – ‘Blauwe steen staat altijd chique. Ik ga het zelf ook leggen, rond mijne villa.’ – had haar in meer dan één opzicht verbaasd.
Zo jong nog en al een villa!
‘Waar ligt jouw villa?’ vroeg zij verwijtend.
Hij lachte. Hij had een gaaf gebit.
‘Wil je komen kijken?’ nodigde hij uit. ‘Dan stel ik je meteen voor aan mijn pa.’
Voordat zij het wist, had zij ja gezegd. Zij, een getrouwde vrouw, zittend op de duo­bank van zo’n aannemersbus, in de geur van zweet en oud leer. Mark wist van niks. De villa was een juweel. Hoewel nog lang niet af, wist Renée meteen dat dit de villa van haar dromen was. De aannemer nam haar bij de hand en toonde haar de kamers. Hier ging de keuken komen met uitzicht op de kloostertuin. In de living plande hij een open haard, een échte, maar daar hield Renée niet van: al dat stof ’s anderen­daags!
‘Beter een cassette,’ besliste zij.
Hij lachte: ‘OK, als jij dat liever ziet.’
Zijn pa stond te grijnzen op het dak. Rudi had gezegd dat zij zijn mooiste cliënte was.
‘Cliënte, hé?’ had hij gedaan. Vader en zoon wisselden knipogen uit, terwijl zij ver­rukt naar de slaapkamer liep: ingebouwde kasten, aangrenzend douche en toilet. Nogal wat anders dan die armzalige demistock waarmee zij het moest stellen.
Op de terugweg had hij over haar knie gewreven. Zij zag het als een gebaar van medeleven.
En toen ging alles in versnelling. Met hetzelfde gemak waarmee Rudi haar mee naar Brasschaat had getroond, troonde hij haar nu mee naar bed. Zij, een getrouwde vrouw, met een maat 44! lag in Marks bed, hij had geen idee, en zag dat strakke lijf, zonder bierbuik, zonder kletskop. Voortaan liep alles volgens een vast stramien. Rudi kwam – hij installeerde nu een cassette die een afstandsbediening had - zij openden een fles Pineau en doken in de koffer. Nadat hij haar alle hoeken van de kamer had laten zien, ging het over het behang dat er in de villa kwam en over tegels en klinken op de deuren in de gang. Zij hadden tegenwoordig van die práchtige klinken. En van die gekleurde stopcontacten, 600 frank, het stuk. Maar het gesprek was niet altijd zo frivool: hoe moest dat nu als de villa af was? Kwam zij er met Steffie wonen? En was het niet wreed voor Mark, zo plots zonder vrouw en zonder kind? ‘Komt tijd, komt raad,’ vond Rudi luchtig. Liefde maakte hem zorgeloos. En Mark was ook zo’n lul die maar niet wou verhuizen en haar een degelijke train de vie verschaffen.
De auto. Naast de villa had de auto de doorslag gegeven. Eens, toen zij hem na de partouze het uitgeleide deed tot op de hoek van de straat, zag zij dat Rudi dit keer reed in een rooie BMW! De Porsche stond in de garage. Zij was prompt in tranen uitgebarsten en had gesnikt: ‘Dit is teveel voor mij.’ Zelfs de dokters van het OCMW reden niet rond in zo’n BMW, maar ja, dokters, dat waren tegenwoordig ook maar armoedzaaiers.
Aan haar geheime leven van femme comblée kwam bruusk een eind toen de cassette d’er stond. Renée probeerde Mark ervan te overtuigen het terras te laten verbouwen, maar hij wou van geen rede weten. Plots werd het zeer moeilijk Rudi te bereiken. Zijn GSM stond op voice meel en zijn adres had zij niet – hij woonde nog steeds bij zijn pa & ma op een domein van 17 hectare en evenveel paarden en zij was glad ver­geten te vragen waar dat was. Zij reed geregeld naar de villa in Brasschaat, haar villa in Brasschaat, maar daar viel geen hond te bespeuren. Zij liet een briefje na op de plek waar later haar fornuis ging staan.
Na ruim 3 weken belde hij. ‘Sorry schat, druk druk druk,’ en nu moest hij ook nog naar het buitenland! Hij wist niet voor hoelang, dat was allemaal nog niet geregeld, maar zij zou het wel horen als-ie terug was. Renée, een maat 42 nu, zonk door de knieën. Zij smeekte hem nog éénmaal te mogen zien voordat hij de baan opging. Hij was niet erg happig. Vreesde plots haar echtgenoot. De buren. En dat zij onredelijk was. Renée pleitte. Renée eiste. Renée kirde en krijste, soap zonder teevee, en einde­lijk kwam het tot een compromis: zaterdagavond in de Memories, een danstent voor geblutste harten, bij de kerk te B.
Op zaterdagavond naar de Memories gaan is gauwer gezegd dan gedaan. Renée moest eerst een interne culturele revolutie ontketenen, voor de gezellig snorrende cas­sette. Mark hoorde het in Keulen donderden. ‘Wat moest zijn kerkgenootschap daar­van denken?’ Renée loeide dat zij daar lak aan had. Dat zij bijna veertig werd. Dat zij al die tijd naast hem had gezeten, van toen haar moeder haar had buitengesmeten, met enkel dat lusterke, weet ge nog? als bagage. Dat zij sinds Steffies geboorte niet meer uit was geweest en het kind werd er 16 en dat het daarbuiten vrouwenemancipatie was en dat zij zin had in een glas, met vriendinnen, in de Memories. Mark her­ademde. Hij wist niet dat het om een kiekenavond ging. Klokslag twaalf werd zij thuis verwacht.
Assepoester. Renée had een Assepoestercomplex. Toen zij op de trap van haar moe­ders bunker zat - het mens kon maar niet verdragen dat zij twee lieven had – met dat armzalige lusterke in haar schoot, zwoer Renée dat het nu gedaan was met haar te behandelen als een sloor. voortaan gaan zij opkijken naar mij! Mark, toen nog de prins op het witte paard en van de twee lieven de beste partij, had zich ruiterlijk over haar ontfermd. Was meteen met haar getrouwd. En hoewel zijn ma een sjieke villa had, met 72 ramen, en Frans sprak, (‘On n’aime pas cette fille’), en een inwonende poetsvrouw had, voor die 72 ramen, kwam zij toch in een rijhuis terecht. Anderhalve stock Van Aken. Terwijl haar broer in een fermette zat en Marks familie het breed liet hangen. Zelfs de buren boerden beter dan zij!
‘Zij hebben ook een andere post dan gij,’ merkte Mark dan op. ‘Zij doen iets anders dan deeltijds konten vegen bij het OCMW.’
Renée was omringd door een boze schoonmoeder en schimpende schoonzussen. En haar prins op het paard was een patattenzak. Zelfs in Steffie was zij ontgoocheld, omdat het kind de wits niet had om naar Les Dames te gaan in de stad, waar Renée haar kon gaan afhalen. In een Jeep. Maar eens ging haar dag komen. Dan werd zij meegenomen naar een villa in Brasschaat – Schil was natuurlijk beter geweest – en pronkte zij met dure kleren, scheurend in de Porsche. En het sprookje dat haar leven dan was, ging nú van start, tussen dit en middernacht.
Rudi was er nog niet. Renée bestelde een glas en installeerde zich aan een tafeltje alleen. Na luttele ogenblikken bracht de kelner een tweede glas.
‘Van mijnheer daar.’
Een rosse baard en schouderlang haar, een schurftig, artistiekerig type hief in de verte zijn glas. Zij knikte stijf terug. Almeteen stond hij naast haar.
‘Eerste keer hier? Dat moet wel, hé? Anders had ik je al gezien: ik heb een neus voor klassevrouwen.’
‘Ik wacht op mijn verloofde.’
‘De gelukzak! Ken ik hem?’
Een échte klassevrouw ging hier niet op in. Maar dit was de eerste keer dat zij voluit over Rudi praten kon en Renée was niet te houden. De villa in Brasschaat, de Porsche in de garage, het bloeiende aannemersbedrijf, alles passeerde de revue.
‘Als dat het lief van Debbie niet is,’ mompelde hij.
‘Hé?’
‘Welja, dat klinkt als twee druppels water op het lief van Debbie. Die heeft hier zijn broek versleten, ten tijde van dat ongeval.’
‘Wat ongeval?’
‘Heeft hij dat niet verteld, misschien? Drie jaar geleden. Vréselijk ongeval. Een vent aan het stuur rijdt zijn auto in het kanaal. Zijn vriendin zit naast hem en verdrinkt. Dàt was de zus van Debbie.’
Renée keek hem lacherig aan.
‘De bestuurder was een jonge aannemer. Rudi, als ik mij niet vergis. Hij kwam zich hier geregeld bezatten. En toen ontstond er iets moois tussen hem en de zus van wij­len zijn vriendin. Of misschien was het een kwestie van iets goed te maken. Anyway,’ besloot Mike prozaïsch, ‘die villa staat op Debbies naam’.
Dit moest een vergissing zijn. Hij lag toch met haar in bed? En nooit had hij iets over een Debbie gezegd. Die Mike was zo’n drol.
‘À propos,’ zei de drol. ‘Daar heb je ze.’
En Renée zag hoe Rudi de tent instootte met aan zijn arm een dikke del met een bezittersair. Hij had haar direct gespot. Hij deed alsof hij haar niet zag.
In de dagen die volgden, vlogen de kilo’s d’eraf. Renée kreeg geen hap door de keel. Zij liep door het huis met bevroren kaken. Schopte naar de kat. Lag te roken in bed zodra zij alleen was. Enkel de telefoontjes van Mike brachten soelaas. Hij had Rudi opgezocht. En Rudi had gezegd dat zij een toffe was, écht waar, en een lekkere brok, maar dat hij verplichtingen tegenover Debbie had en verder kon hij niets voor haar. Hij was voor haar gevallen, had haar gehad en dat was dat. ‘No harm done.’
‘No harm done. No harm done, maar dat gaat zo maar niet,’ zei Renée.
Mike vond dat zij hem uit haar hoofd moest zetten. Zouden zij samen niet ‘ns een koffke drinken? Maar Renée had haar zinnen op de villa gezet.
‘Hij houdt van mij,’ stelde zij koppig vast. ‘Ik heb gezien wat voor ’n passie hij had. Maar hij voelt zich schuldig tegenover Debbie, de schat.’ Zij, als oudere vrouw, kon hem dat doen inzien. Zij greep maar weer eens naar de telefoon.
‘Gelieve uw boodschap in te spreken na de biep.’
Wacht! Had Mike hem niet opgezocht? Mike wist dus waar-ie woonde. Na enig aan­dringen kreeg zij het adres.
Renée was nooit goed geweest in het vinden van haar weg. Het domein met de 17 hectare lag ergens in Westmal, ver buiten haar gewone huis-job-en-shopping-tour. Maar liefde maakt listig en Renée nam een taxi. Dat ging een bom duiten kosten, maar sinds zij niet meer at, hield zij huishoudgeld over. De taxi reed op steeds smal­ler wordende wegeltjes. Zo te zien woonden Rudi’s ouders in een veld. Of neen, in een bos, want daar dook de taxi een soort jungle in, met hier en daar een gammele stacaravan.
‘Bent u zeker dat u zich niet vergist?’ vroeg Renée. Zij ging niet extra betalen omdat hij van toeten of blazen wist.
‘Madammeke, ik speel al zestien jaar voor taxi. Geloof me, ik weet waar het is’ en hij hield stil voor een vervallen pand met daarachter hoge hangars. Overal roestig boe­rentuig. Het leek wel zo’n huis uit het Amerikaanse zuiden, waar negers wonen die nog geen nagel hebben om hun gat te krabben. Ik zit op rozen, schoot het door haar heen.
‘Hier is het niet,’ zei zij beslist. ‘Ik zoek het huis van mijn verloofde, een groot domein met paardenstallen.’
De taximan merkte op dat je in die hangars wel een paard of wat kwijt kon. Hij keek bedenkelijk naar het papiertje en maakte rechtsomkeer.
Zie je wel, dacht Renée. Hij reed verkeerd. Als hij maar niet denkt dat ik heel de rit ga betalen.
Hij stopte verderop en wees op een bord: de naam van de straat. Hij reed langzaam terug en stopte voor het krot. Hij stapte uit en wist na enig zoeken in een verwilderde struik het huisnummer te vinden. Geen beweging achter de flarden vitrage. Renée’s fijne schoentjes zakten in de modder. Zij klom op het verweerde bordes, tuurde door besmeurde ramen. Binnen een hannekesnest.
Hier is het dus dat Debbie zich laat naaien, dacht zij schamper. Dat kind was niets voor hem. Haar had hij zo bewonderd, voor haar orde en haar netheid. Haar glim­mende huis en de expertise waarmee zij, na een vrijpartij, zijn gerief insopte. Dat ging ‘m hier niet overkomen. Zij griste in haar tas. Stopte een briefje in de bus.
MOET JOUW DRINGEND SPREKEN! SPOED! R.
Misschien dacht hij zo wel dat zij zwanger was (want ook dat hadden zij besproken: of hij kinderen wou – en hij wou– terwijl zij niet zeker wist of zij d’er nog wilde).
‘Ik zit op rozen,’ zong zij tegen de taximan.
Hij keek haar niet-begrijpend aan.
Hij kwam. Hij stond voor haar deur met laaiende ogen. Kwam binnen en plofte op de divan. Zij ontstopte de fles en stak meteen van wal. Dat zij wel begreep dat hij schuldgevoelens had. Maar schuld kon nooit een goede basis zijn. Hij stond op het punt zijn leven te vergooien. Hij moest Debbie aan het verstand zien te brengen dat zij niet de ware was. Hij keek haar verbijsterd aan. In het grijs van zijn ogen openden zich nieuwe perspectieven. Renée ging naar fase 2 van het Masterplan:
‘Als je ertegen opziet van het haar alleen te zeggen, kunnen wij het haar samen zeg­gen. Debbie zal dat wel verstaan. En zij is jong, zij vindt zo een ander
Twee handen klemden zich om haar keel. In haar gapende mond zijn harige vuist.
‘Jij gaat niemand iets zeggen,’ siste hij. Hij reet haar bloesje open en beet in haar rijpe borst. Zijn gewicht pinde haar vast. Hij wroette tussen haar zijden jarretelles, rukte haar satijnen string opzij. Zij kreeg een tram over zich heen, een walsende camion, een ram…sjees.
Toen het afgelopen was, stond hij wijdbeens boven haar. Zichtbaar voldaan hees-ie zijn broek.
‘Eén woord tegen Debbie en ik stuur je mijn knecht. Compris?!’
Renée begon ongecontroleerd te schokken. De voordeur sloeg dicht met een knal.
‘De rotzak!’ gromde Mike tussen zijn tanden. Zij zaten in De Dikke Mee, een namid­dagcafé voor vrouwen van notabenen. Renée had hortend en stotend haar verhaal gedaan. Mike had haar in zijn armen gedrukt - ‘Kom tegen mijne gilet’ - en zij lag te snotteren in zijn harige bast. De notabenentrutten wierpen sluikse blikken, strekten hun vijandige rug.
‘Zullen wij een ommetje maken?’ stelde hij voor. ‘Wat dacht je van wat frisse lucht?’
Zij slenterden door het park en staarden naar de blonde nannies van de blonde babies van de begoede klasse. ‘Pang’ zei haar hart. En dat dit mooie leven voor altijd onbe­reikbaar was. Tranen biggelden over haar wangen. Mike likte ze weg. Nam resoluut haar arm en reed haar regelrecht naar Appelmans in de Jodenbuurt, waar hij een kamer huurde voor 1 uur. Renée liet maar begaan. Toen zij tussen de lakens lag –haar dijen nog rauw van Rudi- bedacht zij dat het hebben van een fraai figuur ook geen pretje was. Hoe deden zij dat, al die slanke jonge vrouwen? Hoe sloegen zij de kerels van zich af? Of lieten zij zich dik betalen? Mike was zeker geen affaire. Dat lange haar kroop in haar mond. En hij was zo blind als een mol, terwijl Rudi… met het tipje van zijn tong… Renée zag zichzelf tientallen keren weerspiegeld in het plafond: een versplinterde vrouw met een vreemde vent in een vreemd bed. Het Jodenschooltje begon te zingen. Flarden tekst waaiden naar binnen en zij verstond: ‘Sjaloom, sja­loom!’ Dat was vrede. Maar d’er was geen vrede, in haar hart. Nu niet en nooit! En zij begon onbedaarlijk te snikken.
De Memories, poel des verderf, werkte als een magneet. Renée trok er ieder week­end heen. Marks protest gleed van haar af, zoals de trouwring van haar vinger gleed, op zaterdag. Zij verstopte hem in de kussensloop. Want nu waren zij met twee: twee dulle grieten op jagerspad. Steffie en Renée, samen één front, tegen de potentaat, het male chauvinistic pig dat knarsetandend op de divan zat. Toegegeven, Steffie was niet bepaald kapot van de Memories, een keet voor ouwe zakken, maar de ouwe zakken waren kapot van haar. Peter kocht haar een roos, hield haar heel de avond vrij en lichtte haar bij als het over haar moeder ging. Haar moeder maakte een moeilijke periode door en met Mike kon zij heerlijk praten.
Zat zij daarom op zijn schoot?
‘En waarom praat zij niet met mijn pa?’
Dat was nu net, haar pa had geen aandacht voor haar.
Steffie verdedigde haar pa die een vat vol aandacht was. Hij móest per se weten wat haar moeder deed. En zij, Steffie, had het daar moeilijk mee. Want haar moeder zong luidop alle schlagers mee –Du, du allein kannst mich versteen- en Mike wiegde haar op zijn schoot en al die tijd zat haar pa alleen, met een pak friet, voor de teevee. Eigenlijk vond Steffie de emancipatie maar niks. Emancipatie, dat was voor dochters die alleen op stap wilden gaan. Moeders hoorden thuis, bij de cassette.
‘Jij alleen op de baan?’ Peter lachte ongelovig. ‘Dat zal je pa nooit toestaan en boven­dien, je ma heeft zó haar buik vol van Mike. Je zal nog zien’. En hij glimlachte fijn­tjes, als iemand die zijn schaapjes op het droge had.
Het was omgekeerd. In een bui van nietsontziende eerlijkheid gaf Mike Renée de bons. Steffie zag het gebeuren. Renée trok wit weg. Daarna stond zij uren met hem in een hoek te pleiten.
‘De vlam is uit de pan,’ riep Peter vrolijk. ‘Wij zullen straks extra lief moeten zijn voor mamma.’
En Steffie schaamde zich voor mamma die, met haar spekpens bloot en haar dijen gespreid, zich tegen die hippie schurkte. En daar mepte zij haar tasje – nep-Vuiton - tegen z’n kop!
‘Kom,’ zei Peter en met zachte dwang hees hij ma in haar jas en leidde haar weg in de nacht. Steffie volgde met gebogen hoofd.
‘Wij zetten Steffie in de Zillion af,’ besliste Peter. ‘Dat vindt jij toch wel goed, hé Stef, effe naar de Zillion, terwijl mamma en ik een hapje eten?’
De Zillion! Een Megadanstent vol Keiknappe gasten! Hij hoefde het geen tweede keer te vragen. Zij lieten Steffie op de meute los en togen naar het Tafeldier waar Renée, vanachter de dampende wok, haar ervaring met Mike uit de doeken deed.
‘Ik kan niet geven wat gij verlangt,’ had hij gezegd. Hij had een inkomen van het OCMW. Was vroeger nog deejee geweest. Vandaar de naam, Mike, snapt-ge? Maar Renée had niets gesnapt. Zij had gesnapt dat dit heerschap er de brui aan gaf. Had haar één keer besprongen, had toen stuntelig gepresteerd, had haar vervolgens een paar keer ‘getrakteerd’, maar was daarbij zijn geld vergeten zodat zij kon afrekenen en nu kon hij haar niet langer in de waan laten, had hij gezegd, met het geven van valse hoop. Zij was een klassepaard en het ontbrak hem aan haver.
‘Haver!’ snoof Renée. ‘Valse hoop! Ik koesterde de valse hoop dat-ie nog presentabel was, als ik hem naar de kapper stuurde. Maar zelfs dat kon er niet af. En ik ga toch niet leven onder mijn stand? Ik ga toch niet terug naar af?’
Peter knikte instemmend. Kocht haar een roos. Hoofd van een florerend familiebe­drijf, Wasserettemagnaat, man van de wereld, gescheiden met kind, keek hij niet op een dessert of een extra fles. Renée klokte de zoveelste bel cognac naar binnen. Ging ongemerkt van de hand. Derde keer, goede keer, meende Peter, maar dat was buiten de waarzegger gerekend.
De waarzegger was een kaartlegger, was een vrouw. Zij woonde achter het Massive-gebouw. In het halfduister legde zij tarot. Mark was een kluizenaar. Renée stond stijf van verontwaardiging. Zij, met een kluizenaar! En toen viel haar frank: dat niet wil­len verhuizen, of zelfs maar verfraaien, dat was typisch voor een kluizenaar. Dat huisde liever in een grot!
‘Uw dochter is een groter probleem,’ zei de waarzegster toen. Maar daar sloeg zij d’er effe naast. Sinds Stef stiekem naar de Zillion mocht, had zij van het kind totaal geen last.
‘Zij gaat tegen uw kar varen,’ hield de waarzegster vol. ‘De kaarten zeggen het zo: strijd & verraad.’
‘Maar ziet u een man,’ onderbrak Renée. Zij kwam hier niet voor bijzaken.
‘Mogelijk… op de achtergrond. Een donkere man. Hij heeft een plan.’
Renée luisterde ademloos.
‘Goeie positie… Zakenman? Of … ik zie een dokter. Kan dat?’
Renée knikte ijverig ja. Zij zag iedere dag dokters.
‘En ik zie een huis. Een zonnige keuken, maar er dreigt gevaar... Ik zie een luster.’
‘Een luster?’
De waarzegster glimlachte verontschuldigend.
‘Dat is ruis,’ bracht zij uit. ‘De Massivewinkel, ziet u? Die breekt geregeld in mijn sessies door.’
Renée bedacht dat de hele waarzeggerij waarlijk een duister zaakje was. Maar Hilde-van-den-bakker had deze de hemel in geprezen. Zij had voorspeld dat Hilde het veel verder ging schoppen dan bakkersvrouw. Renée betaalde haar 1.200 zwart. Een donkere man, gespierd en goed gemanierd (dat gespierd kon evengoed op de porte­feuille slaan, had de waarzegster gedaan). In haar hoofd liep Renée de dokters af, om te zien of er iemand tussen zat die aan dit profiel voldeed.
Maar in een droom, een visioen, wist Renée precies wat te doen. Zij moest naar Reiner toe! Reiner was het tweede lief dat Renée indertijd had en dat mede verant­woordelijk was voor het feit dat haar ma haar had buitengegooid. Reiner, de Vlaamse Peter Gabriel, blonde god, rebel. Reiner, gangmaker van de klas, het idool van ieder meisjeshart. Reiner was alles wat Mark niet was. Toch jammer dat zijn ma indertijd geen villa had. Zijn ma had wel nog telefoon.
‘Ach Renée,’ zei de ma, ‘dát is lang geleden! Wij hadden het laatst nog over u, Reiner en ik, zo vlak voor zijne trouw.’
Reiner was zes weken geleden getrouwd.
‘Met een Thai,’ zei de ma. ‘Een flink meiske hoor. Zij heeft gestudeerd voor advo­caat. Zij werkt bij Reiner in de zaak.’
En natuurlijk had het jonge stel het bangelijk druk, maar mamma zou de groetjes pas­seren, als dat zo ‘ns uitkwam. Tja, daar sta je dan. Om de haverklap belde Renée terug. Wist mamma te vermurwen totdat zij Reiners nummer had. Zij spraken af bij de Italiaan in de stad.
Reiner. Kameelharen jas. Hoornen bril. Op en top de zakenman. Zij zaten in een zaaltje apart. Het werd snel duidelijk dat Renée problemen had. Reiner, de witte­broodsweken voorbij, deed een voorstel.
‘Ik heb een kameraad. Zijn vrouw is ervandoor. Hij woont alleen in een villa in Kapellen. Twee kinderen. Als je wilt, geef ik hem jouw nummer door.’
Bingo! Kapellen! Die kinderen werden gegarandeerd aan de moeder toegewezen. En een kameraad van Reiner, dat kon zo slecht niet zijn. Renée zag zich al BBQ-en aan de rand van het buitenmaatse buitenbubbelbad. Peter was geschoffeerd toen hij het hoorde.
De villa was een Californiaanse bungalow, maar nu ook weer niet zo dat hij niet van zijn omgeving te onderscheiden viel. En de kids waren beleefd. De keuken geriefe­lijk. Het badkamertje wat gewoontjes, maar dat werd ruimschoots goedgemaakt door de meubels in de salon: echt mals buffelleer! Van Roche Dubois. En op dat buffelleer zegen zij neer en gaf hij haar een knuffelbeer. Omdat haar bruine ogen zo op de ogen van dat beertje leken. Zij was net zo snoezig en zacht als die pluche… en verder kwam-ie niet. Keer op keer streken zij in die zetel neer en telkens weer had-ie een excuus. De kinderen konden zo binnenvallen. Of hij verwachtte telefoon. Of hij was besmettelijk met bacillen. En dat hij er zo van genoot haar handje vast te houden. Renée begon zich af te vragen waarom precies de vrouw des huizes het was afge­trapt, maar volgens Reiner was zijn vriend gewoon bedeesd. Hij had een nare ervaring opgedaan en was bang om zich te geven, maar hij was wel stapel op haar. Misschien moest zij doortastend te werk gaan? Als zij ten minste zeker wist dat zij iets met hem wilde beginnen. De situatie had iets van tragiek. Zij, Renée, die de kerels niet van haar lijf kon houden, zat nu naast een koorknaap op het buffelleer. Hij kromp in elkaar zodra haar hand in de buurt van zijn gulp kwam en riep giechelend dat hij ‘kietelig’ was. Haar ‘doortastendheid’ werd een klucht. En Renée zag er maar één die haar helpen kon: Peter, mondaine Peter, wist voorzeker hoe zij dit varkentje wassen kon.
‘Doortastendheid? Ik zal u leren over doortastendheid,’ had hij gedonderd. ‘Kom morgen naar mijn kamer’ (de kamer die hij betrok boven de wasserij. Zijn ex had het huis). Zij begonnen met een afrodiastisch diner: oesters met champagne. Daar zwaaide de deur van de slaapkamer open: een oase van theelichtjes en kaarsen. Wel honderd stonden op de vloer en de meubels en rond het hemelbed verspreid. Peter had zijn kleren op de grond gesmeten. Hij pronkte met zijn body-buildersspieren (‘allemáál getraind, niet één vergeten’, alsof zij dat niet zag) en droeg haar in zijn body-buildersarmen naar dat bed van goud en rood. En rood werd het haar voor ogen toen Peter zijn doortastendheid vertoonde: hij speelde Rudi naar de vergetelheid. Maar niet de villa in Kapellen… Van een dilemma gesproken. Hilde-van-den-bakker vond dat zij het er maar eens flink van moest nemen: zij kon zich door de één laten verwennen, terwijl de ander overwoog ‘of fifi wel de lucht opkon’. Renée vond het zo slecht nog niet bekeken. Zij hoopte maar dat Stef genoeg excuses voorhanden had om dubbele sorties te justifiëren.
Stef. Stef moest allerhande excuses verzinnen zodat zij beide, als vriendinnen, de hort opkonden. En het kind zat niet verlegen om een inval: klassenraad op school, leesmoeder spelen of helpen bij het tennisfeest. Hiphop try out, een modeshow. Tupperware. Mylène. Sinksenfoor! Meestal gingen zij samen de deur uit tot op de hoek, waar hun wegen scheidden: zij naar Peter of naar Kapellen en Steffie naar de Zillion. Kwamen binnenvallen als Mark al sliep. En het zat Stef nog altijd hoog. Haar moeder zette haar pa voor schut en zij moest daarbij helpen. En nu had zij Peter afgepakt die toch háár vertrouweling was en nu keurde hij haar geen blik meer waardig. En dan vonden zij het maar normaal dat Stef hen een dekmantel verschafte, smoezen verzon, opdat zij zouden kunnen gaan liggen … Dééd hij het met haar? Neen. … Dat haar moeder het met hèm deed, dat was wraakroepend! Dat deed de deur dicht.
Peter kwam ook op maandag. Bij het doen van zijn wasronde sprong hij bij haar moe­der binnen. Om bij te praten, had ma gezegd, hoewel zij mekaar nog maar pas hadden gezien. Haar pa sjokte op maandagmorgen naar kantoor. Alweer een pokkenweekend achter de rug. Haar ma stond in de deur, roze baby doll, en wuifde verheugd. Zij is blij dat zij van ‘m af is, constateerde Steffie. Seffens ligt zij in Peters armen en straks krijg ik te horen wanneer ik weer met een leugen voor de dag moet komen. Zij keek lang en hard naar haar mobieltje.
De deur knalde open. De minnaars verstijfden. Zij zaten in de keuken toen Mark bin­nenviel. Renée greep kokhalzend naar haar maag.
‘Awel, kunt ge mij ‘ns vertellen wat hier gaande is?’
Renée sloeg voorover op het tafelblad.
‘Ik zie poppemieke gaarne.’ Peter. Zegevierende Peter.
‘En gij, ziet gij hem ook graag misschien?’
Renée had een zakdoek in haar mond gepropt. Verwilderd keek zij naar de potentaat, de echtgenoot.
‘Zeg hem dat hij moet vertrekken. Dat het een vergissing is. Ik kan u vergeven. Maar zeg hem dat ge míj graag ziet.’
De zon zette de keuken in lichterlaaie. Zij pinkte in het bestek. Daar klom zij in het lusterke en streelde een zeldzaam spinnenweb.
‘Dan weet ik wat mij te doen staat,’ besloot Mark zacht. Geslagen. En Renée die nog dacht dat hij naar het kanaal zou gaan.
Die avond zagen wij Renée zitten. Zij zat op de stoep. Zij had in haar schoot een armzalig lusterke.

Geen opmerkingen: