Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

10 mei 2007

De Creuse, mijn muze & tweede thuis

1
Arsène du Frêne, heer van La Vallade is het laatste deel van de Creuse Trilogie. Dit betekent dat dezelfde hoofdpersonages in de drie romans voorkomen: Peter Deforge (in een nabij verleden Pierre Tersmidse; in een ver verleden Arsène du Frêne), Belle (het dochtertje van Peter en Amélie in Amélie Laforêt; in de historische roman is zij de dochter van de poorteres van La Vallade, zij treedt in het huwelijk met Arsène du Frêne) en Arsène du Frêne zelf (die veel gelijkenissen vertoont met Peter Deforge en de auteur).

In de drie romans komt ook de vrouwelijke alterego van Peter Deforge voor: als Sabine du Tertre in Eindterm; als Amélie Laforêt in Amélie Laforêt; als Belle (Isabelle) in Arsène du Frêne, heer van La Vallade. Ook de belangrijkste nevenpersonages spelen een rol in de drie delen. Ik denk hier vooral aan Marc Vanbeselaere (Marcel Warlop van het West-Vlaamse Beselare), een Vlaamse boer die heerst over het Franse Confolent, La Vallade, Sous-la-Faye en Villatte-Billon.

In Arsène du Frêne, heer van La Vallade heb ik twee tijdsblokken verwerkt: enerzijds - en uiteraard - de tijd na de opheffing van de Tempelorde en anderzijds - als literair handigheidje - de huidige tijd (of de tijd waarin Eindterm en Amélie Laforêt zich afspelen).

Reeds enkele jaren huren mijn vrouw en ik een gerestaureerd landgoed op La Vallade, een gehucht van Saint-Victor (in de Creuse). La Vallade ligt ten zuidwesten van Guéret, de hoofdstad van de Creuse. Ten zuiden van de Creuse ligt de Corrèze (begin van het Centraal Massief), ten westen Limoges en ten oosten de Allier en de Puy de Dôme.

Ik werd door boer Warlop van dichtbij betrokken bij de restauratie. Het goed zou worden verbouwd in de authentieke Creuseois stijl, met specifieke verwijzingen naar de Middeleeuwen. Zo zou de grote schuur tot ridderzaal worden omgetoverd, met daar kortbij een vierkantige donjon die onderaan toegang zou verlenen tot de weiden met de paarden.
Deze edele dieren waren reeds in groten getale aanwezig: een 40-tal, van vurige Arabieren tot rustige Appaloosa’s. Ook Luka, mijn toen 3-jarige Appaloosa hengst, graasde in de wei achter het goed.
Te midden van het erf zouden wij een dolmen plaatsen. Die grote stenen hadden wij een honderdtal meter verderop in de bosjes gevonden.

Troon en koorbanken werden grif aangekocht en voorlopig gestockeerd in de garage. Ook wandtapijten met Middeleeuwse taferelen kwamen op de boerderij aan.

Met een slingerend muurtje op manshoogte werd de oostkant afgezet. Koppen van mensen en dieren, gesculpteerd door een lokale kunstenaar, werden hier en daar ingebracht.Via een 5-tredentrapje konden wij over de muur lopen in de richting van het huis van Caroline (in het tijdsblok Middeleeuwen in Arsène du Frêne, heer van La Vallade houdt Caroline een kroeg open). Ongeveer in het midden van het muurtje zitten enkele rotsblokken ingemetseld.

Hoe staat de restauratie er vandaag voor? Misschien noem ik beter de ideeën op die (nog) niet werden gerealiseerd.

De grote schuur is aan de buitenkant gerestaureerd. De oude kramakkelige poort is gebleven en ook het interieur is nog altijd een ruïne. De donjon kwam niet van de grond en ook de dolmen bleef een paar honderd meter daarvandaan in de aarde steken.

Aan de achterkant van het woonhuis is daarentegen een hellend vlak aangebracht, aan de ene kant manshoog ommuurd, aan de groenkant staat een grafzerk met het teken van de Orde.

Mijn verbeelding heeft het landgoed echter volledig hersteld. In de historische roman, Arsène du Frêne, heer van La Vallade, wordt het goed eigendom van Tempelier Arsène du Frêne, die later Grootmeester zal worden van de Broederschap van de Tempel van Salomo.

Ik beschrijf de route die het hoofdpersonage, Arsène du Frêne, volgt na zijn ontsnapping uit de kerkers van het Louvre. Opgesloten bij zeven Tempeliers wordt hij - bij uitzondering - door hen ingewijd. Hij reist naar Meyras waar hij wordt geïnstrueerd in de ware leer van de Tempelorde.
Ik citeer:
“Indien u hier wegkomt, mijn broeder, reis dan eerst naar Willem van Gisors, Grootmeester van de Orde van Sion. Hij verblijft op het kasteel van Meyras. Daar zult u conform onze regels worden ingewijd in de geheime leer van de Tempeliers.”
Na zijn instructie reist hij door naar het landgoed “L’Ecurie” op La Vallade, dat hem door de gevangen Tempeliers is geschonken. Opgejaagd door spionnen van Filips de Schone graaft hij met zijn vijf metgezellen een onderaardse gang om te schuilen en hun bezittingen in veiligheid te brengen.
Ik citeer:
“Een onderaardse gang onder de zaal en de schuur achter de motte met uitgang in het kreupelbos is geen nieuw idee. Het delven was al eerder begonnen, maar het lastige werk werd nooit afgemaakt. Vier nachten en drie dagen delven zij met man en macht. Ook Cathérine en Belle helpen mee om aarde uit te dragen. Zij starten de graafwerken bij een diepe put, die zij bij toeval ontdekken in het kreupelbos, niet ver van de schuur. Hij is toegedekt met een dikke kloot aarde boven een krakkemikkig rooster van ongelijke verrotte balkjes. Ze verdelen zich in twee ploegen. Alain Engelschenschilt, Pierre Léon en Willem van Speybrouck graven weg van de put richting schuur. Du Frêne, Bartholémy van Slype en Renard graven onder de zaal richting schuur. Bij het uitbreken van de planken vloer in de ridderzaal botsen zij op harde rotssteen. Vervolgens kiezen een kant om er omheen te graven.”

Van waar komt de naam Arsène du Frêne? Een fictieve naam? Neen.
Marcel Warlop erfde het oude, vervallen landhuis met schuur en bijgebouwtjes van Armand Dufrène (21.03.1915-12.01.1996). Tijdens zijn laatste levensmaanden werd hij toegewijd verzorgd door Christine en Marcel. Uit dank schonk hij hun zijn goed op La Vallade.
Armand was de zoon van Arsène Dufrène (29.11.1882-29.10.1970). Beiden landbouwers. Arsène Dufrène behoorde tot de klasse 1902 en verkreeg tweemaal afstel van legerdienst (resp. op 16 oktober 1917 en 21 januari 1920).
Toen Fernand zijn legerdienst vervulde (20.10.1936-15.10.1938), ontving hij geregeld brieven van moeder Valéry. Haar zoon was gekazerneerd in Tulle (Corrèze) en ingelijfd bij het infanterieregiment van de 8ste Compagnie. Hij werd gemobiliseerd op 22 maart 1939. Op 4 december 1939 verwierp de Commissie het verzoek van moeder Dufrène tot verhoging van de financiële tegemoetkoming voor gezinnen van wie de zoon zijn militaire dienstplicht vervulde (art. 10 van het nieuwe decreet van 1 september 1939).

Ik koos de naam Arsène du Frêne (vóór zijn inwijding in de Orde van Tempeliers noemde Arsène bij zijn achternaam Dufresne), omdat ik dank zij de zorgvuldigheid van de nieuwe eigenaar, de Vlaming Marcel Warlop, inzage kreeg in enkele documenten die aan vader en zoon Dufrène hadden toebehoord.
In het gerestaureerde landhuis, dat Marcel “L’Ecurie” doopte, zijn in de living (met open haard) twee grafstenen ingemetseld, resp. van Arsène en Fernand Dufrène.

In mijn verbeelding was er hier, op La Vallade, in de Middeleeuwen een commanderij van de Tempeliers; later werd het de woonplaats van Arséne du Frêne en vijf ridders (die hem werden toegewezen door de Prior van de Orde van Sion).
Arsène du Frêne werd later Grootmeester van de Broederschap van de Tempel van Salomo, een Orde die opgericht werd door gevluchte Tempelridders, met de steun van de Priorij van Sion. De Broederschap was legitiem erfgenaam van de Orde van Tempeliers, naast de filialen in Schotland en Portugal.

De Broederschap koos een variante van het Tempelkruis als symbool. Ook in het gerestaureerde landhuis is dit kruis nog overal aanwezig: op de open haard, in de keuken, op de trapreling, onderaan een ingelijste spreuk (veeleer een “précepte”).

In Arsène du Frêne, heer van La Vallade, verwijs ik, nog vóór De Da Vinci Code, naar de link tussen Tempeliers en Sion.

Tijdens een geheim overleg tussen Jacques de Molay en de Prior - kort vóór de opheffing van de Orde - was overeengekomen dat Sion de esoterische kennis van de Tempelorde en het geheim over de descendanten van Jezus zou bewaren.
Ik citeer:
“Jacob van Molay had de storm zien aankomen. Zijn Tempeliers kwamen in een slecht daglicht te staan. Het ging niet meer om de traditionele kritiek op hun arrogantie en hun gierigheid, maar om elementen die reden gaven tot bezorgdheid: ketterij, afgoderij, sodomie. Jacob van Molay wist dat de inquisitie zeker in actie zou treden ten aanzien van deze geruchten. Daarom zocht hij de jonge Grootmeester van de Orde van Sion, Willem van Gisors, op om de esoterische geheime kennis die de Tempeliers in het Heilige Land hadden opgedaan over te dragen. In het geheim richtten zij de Broederschap van de Tempel van Salomo op.”

De inwijdingsrituelen van de Broederschap van de Tempel van Salomo zijn duidelijk geïnspireerd door die van de Priorij van Sion, de Orde van Tempeliers en de Orde van Vrijmetselaren.
Ik citeer:
“’s Morgens na de mis vangt de inwijding aan. Arsène du Frêne leidt de ceremonie. Talrijke broeders zijn op de kolommen aanwezig. Gérard wacht in een kleine kamer naast de kapel.
Twee broeders gaan naar hem toe en vragen: “Verlangt u lid te worden van de Broederschap van de Tempel van Salomo?”
“Ja.”
“U zegt: ja, maar u kent de strenge regels van onze Orde niet. Als u aan deze kant van de wereld wilt zijn, wordt u naar de andere kant gestuurd en omgekeerd. Als u wilt slapen, zult u moeten waken. Als u honger hebt en wilt eten, zult u moeten vertrekken. Bent u bereid dit alles te aanvaarden?”
“Ja.”
“Onze Grootmeester wil weten of u leeft in overeenstemming met de leer van Christus?”
Gérard antwoordt dat hij een vrij en eerlijk man is.
De twee broeders trekken zich terug en laten de postulant bidden. Hierna komen zij hem kort na elkaar een tweede en een derde keer om bevestiging vragen van zijn verlangen.
Gérard wordt tot vooraan in de kapel geleid bij de troon van zijn meester, die hem heel even toelacht.
Hij knielt neer en zegt: “Heer, ik vraag u om opgenomen te worden in de Orde.”
De vloer van zwarte tegels glimt in het kaarslicht. Zijn knieën hebben het koud en doen pijn.
“Zweert u bij God en de Maagd Maria de goede zeden en gebruiken van onze Orde na te leven, uw Grootmeester altijd te gehoorzamen en onder geen enkel beding uw standplaats te verlaten zonder permissie van uw directe overste?”
“Ik zweer het!”
“U is thans onze broeder tot het einde van uw dagen.”
Met deze woorden stapt Du Frêne op zijn vriend toe, hangt hem de bruine mantel om van de schildknaap en geeft hem de accolade en de broederkus. De kapelaan zingt de psalm “Ecce quam bonum” en bidt het gebed van de heilige Geest. Du Frêne helpt Gérard zelf recht en kust hem op de mond, en na hem doen ook de kapelaan en de aanwezige ridders dit. Wanneer iedereen opnieuw neerzit, licht Du Frêne de discipline toe en ook de overtredingen die het uitstoten uit de Orde tot gevolg kunnen hebben. Hij overhandigt Gérard de wapens van de eerste graad die versierd zijn met kabbalistische tekens en besluit met de woorden: “Ga heen, God zal u beter maken.”

Tijdens de vervolging van de Tempeliers zijn velen van hen gevlucht naar veilige oorden. Na verloop van tijd verenigden zij zich opnieuw en stichtten - zoals hierboven aangehaald - nieuwe genootschappen.
Om alle kans op vervolging te voorkomen werd er gezocht naar een veilige naam. In die tijd ontstond ook de “The Order of the Razorblades” (de Orde van de Scheermessen). Deze naam verwijst naar het feit dat vele ridders, tijdens hun vlucht, zich van hun baard ontdeden om iedere kans op herkenning te vermijden.
Één van hun belangrijkste rituelen was het scheren van het hoofd met baard, gelegen op een schaal. Het hoofd met baard symboliseerde de oningewijde. De neofiet werd door het afscheren van de baard klaar gemaakt voor inwijding. Na 33 dagen groeide de baard terug en kon het ritueel opnieuw worden uitgevoerd. Deze cyclus van 33 dagen was voor de (nieuwe) Orde zeer belangrijk. Daardoor ontstond een eigen kalender, alleen bekend bij de hogere graden.“The Order of the Razorblades” maakte zich - na zoveel eeuwen van oorverdovende stilte - (opnieuw) openbaar op 1 september 2004 als de enige online ridderorde in Vlaanderen en Nederland. De Orde telt nu 52 ridders en jonkvrouwen.

Heden ten dage wordt het ritueel symbolisch overgedaan door aan de leek de vraag te stellen of hij bereid is zich te laten scheren door zijn broeders. Via het scheren wordt de overgang van de Tempeliers naar de nieuwe Orde gesymboliseerd. Dit impliceert niet dat alle ingewijden geen baard mogen dragen. De symbolische bereidheid is voldoende en zorgt ervoor dat de ridder op de hoogte wordt gebracht van de voorgeschiedenis van de Orde.
Door de jaren heen heeft “The Order of the Razorblades” in alle stilte arbeid geleverd en meegewerkt aan verschillende grote gebeurtenissen in de geschiedenis. Daar de Orde zich altijd aanpast aan haar omgeving en de technische vooruitgang, komt zij nu naar buiten onder de vorm van een online ridderorde.

Arsène du Frêne maakte echter geen deel uit van de “Orde van de Scheermessen”. Vermoedelijk heeft hij leden van deze Orde ontmoet in de Priorij van Sion of in Meyrac.

De genese van mijn historische roman, Arsène du Frêne, heer van La Vallade, bevat enerzijds talrijke feitelijke gegevens, waaronder autobiografische, en anderzijds fictieve gegevens in een juiste historische context.
De literaire appreciatie van het boek heeft mij bekoord, zeker, maar mijn eerste motief was een ode te brengen aan La Vallade, waar ik op aarde de rust vond die in de hemel wordt beloofd, en aan Marcel en Christine Warlop die mij daar hebben onthaald.


2
Heen en terug van de Catalaanse Pyreneeën houden wij halt op La Vallade. (Hieronder vind je mijn reisverslag.) Het landgoed blaakt in de zon. De paarden grazen op de omringende weiden en hebben bijzonder veel last van vliegen. In het “huis van Caroline” (zie Arsène du Frêne, heer van La Vallade) wonen nieuwe mensen. Ze blijven echter de hele tijd onzichtbaar. Op het goed zelf is er niets veranderd, of toch: er is gemaaid en gekuist voor en achter het huis.

Zoals je hierboven kon lezen en in mijn Creuse Trilogie, laat ik in La Vallade altijd mijn verbeelding de vrije loop en voel ik mij daar “de koning te rijk” of beter “een authentieke Tempelier, een echte broeder van de Priorij van Sion”.

Omdat er mij niets veranderd lijkt, zoek ik “in het duister” (d.w.z. zonder plan of richting) naar sporen uit de tijd van toen. En ja, ik vind er en niet de minste! Tijdens opgravingen (in een verschroeiende hitte) vind ik beelden, expressieve koppen van mensen en dieren. Ik toon ze hieronder, met enige uitleg (die ik met gissen en missen heb bedacht).

De uil was ook in de tijd van de Tempeliers een symbool van wijsheid. De kunstenaar zal hier ook wel andere betekenissen uitbeelden, zoals “kijken als een uil in doodsnood”, of “een uil kan wel eens bij dag zien”.

Deze nieuwe ontdekkingen verwekken niet eens een eureka-effect: boer Warlop heeft reeds dergelijke beelden laten inmetselen. Deze nieuwe vondsten bevestigen echter het vermoeden van leven op de plaats waar nu het goed La Vallade staat. Die beelden zijn niet in de tuin gegroeid van de Dufrenes.

Ook koppen van mensen werden op La Vallade (in de tijd van de Tempeliers) uitgekerfd. De uitgekerfde holten suggereerden telkens een implosie van emoties, zoals verwondering, (vrouwelijke) sensualiteit, ingetogenheid.

Vooral de staande figuur die boer Warlop heeft geplaatst bij de waterput, intrigeert mij. Het lijkt mij een man van stand, bekleed met macht en gezag, op zijn hoofd draagt hij een kroon of toch een koninklijke hoed, hij heeft een baard en is mooi gekleed. De vorm van het beeld lijkt op een minisarcofaag of een gemummificeerde persoon (van het mannelijke geslacht). Zou het beeldje een remake zijn, een relict, een ex-voto van Arsène du Frêne? Nader onderzoek is hier gewenst!

Ik heb deze beeldjes, namens de Grootmeester en in overleg met Marcel Warlop, geconfisqueerd.


3
Voltaire zou hebben gezegd: “Geen betere vriend dan het boek!” Deze waarheid (dit citaat) heeft niets van haar (zijn) actualiteit verloren. Ik voeg er echter snel bij: “Niet alle boeken komen hiervoor in aanmerking!” De consumptiemaatschappij heeft haar sporen “gedrukt” en de technologische voortgang slaat zelfs kloven tussen kennis en onwetendheid. Het boek is vandaag verworden (verwoord) tot een druksel van een bedenkelijke en oppervlakkige inhoud. Gedurende de voorbije eeuwen was het boek meestal (bijna altijd) de reflectie van voorafgaand studiewerk met als (goed) doel de mensen te ontvoogden, op te voeden, te doen nadenken. Dat waren referentieboeken, historisch en literair van hoge kwaliteit.
Vandaag is het merendeel van de boeken bullshit, of afgeschreven, of slecht vertaald, niet door de (vermeende) auteur geschreven, zodat het kwaliteitsboek of het boek van “verlichte” auteurs in de verdrukking komt (is geraakt).
Van de duizend(en) boeken (lees druksels) die ieder jaar verschijnen en die gretig worden geconsumeerd, zijn er weinig relevant, en waarom: uitgeverijen zijn louter nog geïnteresseerd in commerciële (d.w.z. financieel-renderende) uitgaven… intellectueel of niet, met referenties of niet, “baanbrekend”, “grensverleggend” of niet.
Uiteraard is het belangrijk dat de uitgever zorgt voor “sensatie”, “vuurwerk”, “BV-commercials”, maar toch mag hij zijn oorspronkelijke opdracht niet verdoezelen of uit het oog verliezen: de lezer “instrueren” en dit kan ook via literaire producten (waarmee ik bedoel dat ik niet alleen oog heb voor wetenschappelijk werk). Uitgevers die met om het even wat en om het even hoe de markt willen veroveren, doen hun eerbare voorgangers onrecht aan.

Voilà, dit is in korte woorden de bedenkingen van uitgever Christian Lacour-Ollé die ik ontmoette in Evole, een bergdorpje in de Catalaanse Pyreneeën. Ik kwam hem tegen tijdens mijn bezoek (ons bezoek: ik ben altijd met mijn vrouw samen!) aan het oude, Romaanse kerkje aldaar. O ja, daar sprak ik ook met kluizenaar Joseph Raaymakers uit Lommel, die reeds dertig jaar daar leeft (of liever kluizend zijn dagen doorspoelt). Straks meer.

Lacour, die een uitgeverij runt in Nîmes (Gard), Place des Carmes - 25 Boulevard Amiral Courbet, biedt weerwerk tegen deze verregaande verloedering en geeft herdrukken uit van boeken (boekjes) die een historische waarde hebben (zouden hebben). Hij heeft een netwerk opgezet om deze belangrijke teksten op te zoeken en te verdelen. Zo draagt hij bij tot het instandhouden van de voorbije cultuur, gebruiken en gewoonten.
Wat mij vooral interesseert, is zijn levende belangstelling voor gesloten genootschappen, zoals de Vrijmetselarij en de Orde van de Tempel. Hij deed mij twee boekjes cadeau: van een zekere Hérédon, Le Régulateur du maçon, en een tekst uit de geschiedenis van de Orde van de Tempel (waarin ik de weergave vond van het verweerschrift van de Orde tegen rebellerende broeders). Vooraan dit tweede boekje drukte Lacour een waarschuwing af: “Dit boek is de herdruk van een tekst die onvindbaar leek. De tekst dateert van 1837. Ik excuseer mij voor de soms moeilijke leesbaarheid, maar om eer te betonen aan de auteurs en de kwaliteit van hun werk niet te schaden, heb ik de herdruk in de originele lettertekens gelaten.”

En nu, aandacht voor kluizenaar Joseph Raaymakers. Een heerlijk man (slordig gekleed, zijn broek stond halfweg open en een vuil wit hemd sierde de opening) die verbazend goed zijn Nederlands met Limburgse tongval had weten te bewaren. Hij leidde ons rond in het kerkje (waar hij ooit herder was geweest, maar door de bisschop “tot kluizenaar werd benoemd” - weg gepromoveerd in gewone mensentaal). Ineens stelde hij mij de vraag of ik geloofde. “Ja, ik voel mij zalig in mijn eigen geloof,” antwoordde ik hem, “maar ik ben niet kerkelijk.” “Ik ook niet meer,” zei hij en hij ledigde het offerblok van de Heilige Antonius van Padua met de profetische woorden: “Ik maak het geld wel over.”

Twee (van de vele) ontmoetingen die ons verblijf in de Catalaanse Pyreneeën hebben gekleurd. Onze gastvrouw en gastheer van chambre d’hôte “Casa del Gat”, Aurélie en Jo, waren lieve mensen. Beiden gepokt en gemazeld in de V.U.B. kozen zij toch voor dit leven. Aurélie (half Frans, half Vlaming) is afkomstig van Menen (het grensstadje waar ik geboren ben), Jo komt uit Lommel. Zijn ouders waren op (werk)bezoek. Vader Rik is beeldend kunstenaar en moeder Ria is de zus van Lisette Pachen, een oud-collega van mijn vrouw en ik op de Middenschool van het Gemeenschapsonderwijs in Harelbeke. Ook de vader van Aurélie was van de partij, een verlegen, dromerige figuur, gek op Willem Vermandere. (Weet je dat Willem van Lauwe is? De andere kant van de brug Lauwe-Wevelgem, we hebben dezelfde leeftijd, met een paar dagen verschil, hij is een paar dagen ouder, onze ouders waren bevriend).

De moeder van Aurélie is verwant aan de familie Vandamme-Vandenbroucke uit Harelbeke. Uiteraard kwam de zelfmoord van Annie ter sprake (zij was een schoolvriendin en werd later ook jeugdvriendin van mijn vrouw).
Die “toevallige” ontmoetingen (in toeval geloof ik echter niet) hebben ons verblijf aldaar een meerwaarde gegeven. Zo zie je nog maar eens hoe klein de wereld is!

Thierry Deleu

Arsène du Frêne, heer van La Vallade, De Gebeten Hond, Harelbeke, 2004.
Prijs: 15 euro (over te schrijven op rekening 068-2119994-86 van de Gebeten Hond Harelbeke of te verkrijgen in de Stadsbibliotheek aldaar, Eilandstraat 2).
Te bestellen via e-mailadres
harelbeke@bibliotheek.be


Geen opmerkingen: