Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

3 maart 2007

Eervolle vermelding

Het stuk was ondertekend met ‘Marian Brod’. De naam irriteerde me mateloos. De auteur wou al tepretentieus aangeven dat hij niet zomaar uit opportunistische motieven wilde deelnemen aan de Kafka-verhalenwedstrijd maar dat hij iemand als Max Brod (de man die Kafka’s manuscripten voor definitieve vernietiging behoedde) probleemloos kon situeren. Maar met ‘Marian’ stuurde hij alles in de war. Deze hermafrodiete naam, die vrouwelijk klonk maar koel mannelijk was gespeld – overigens zou geen vrouw het in haar hoofd halen zich Brod te noemen -, verwees ongetwijfeld naar een bleke, weifelende figuur wiens vader te vroeg was gestorven en wiens moeder zich daarom vooral had geconcentreerd op de uiterlijke verzorging van haar kinderen. Een man zonder zelfvertrouwen, dacht ik. Een betekenisloze rijmelaar, die zijn zondagnamiddagen doorbrengt met een wandeling langs de Scheldeboorden in St-Amands en daarna in Temse scampi’s gaat eten.

Kom, dacht ik. Nog zes verhaaltjes en we kunnen het leeswerk afronden. Mijn besluit staat toch al vast: het verhaal over de spookrijder was literair verheven én geschikt om verfilmd te worden, de twee criteria die de voorzitter van de jury in zijn brief gevraagd had in acht te nemen. Zestien verhaaltjes waren me opgestuurd. Van de tien die ik gelezen had, was alleen de ‘De Onbeschaamde Spookrijder’ van Ernest Delahaye erin geslaagd mijn aandacht bij de tekst te houden. En nu die irriterende Marian Brod. Ik gaf toe aan de smeulende drang om een sigaret op te steken en het lezen uit te stellen. Laat ik die naam vergeten, mompelde ik. Laat ik aannemen dat het stuk is geschreven door … ik keek rond en las de ruggen van de boeken op het schap … Humberto Maturana. Waarom niet, tenslotte. ‘Kafka-verhaal’ door Humberto Maturana.

Natuurlijk was ik een kwartier te vroeg. Een slechte gewoonte. Een onverantwoorde persoonlijke bijzonderheid. Zeker wanneer de betreffende persoon die ik voorzag te ontmoeten, er de omgekeerde gewoonte op nahield en steevast te laat te komen. Het gaf me te veel ruimte om over de laattijdigheid van de betrokkene veronderstellingen uit te werken die bepaald misplaatst waren, om een geliefde gehaat te maken, een beloftevol rendez-vous tot een kwellende ontmoeting om te vormen. Te meer daar ik niet wist wat te denken van de geheimzinnige uitnodiging van de heer Franz Kafka om hier met mij op het terras van de Slovensky Dom koffie te drinken. Ik kende de heer Franz Kafka in het geheel niet. Wel was ik ervan overtuigd dat hij een bekend schrijver moest zijn, maar ik kon de bron van deze overtuiging niet achterhalen. Ik kon me niet herinneren of ik bijvoorbeeld zijn foto op de voorpagina van een tijdschrift had gezien dan wel op een belangrijke receptie over hem had horen spreken als over een alom geachte beroemdheid Vreemd genoeg kon ik daarnet in geen van de drie meest vermaarde boekhandels van de stad een werk van hem vinden en in de stadsbibliotheek stond hij niet geregistreerd. Ik had de winkel- noch de bibliotheekbediende naar hem, of beter naar zijn werk, durven vragen omdat ik niet zeker was of hij wel een schrijver was en ik me over die onzekerheid schaamde. Want stel u voor: of hij was een beroemd schrijver en dan hoorde ik dit als onderwezen mens te weten; of hij was het niet, en dan zou ik mij evenzeer belachelijk hebben gemaakt door naar het werk van een niet bestaand schrijver te vragen. In mijn positie hoorde ik te weten of hij wel dan niet een (beroemd) schrijver. Naar hem informeren bewees dat ik die positie niet waardig was.

De tekst deed me denken aan de sfeer die heerste in het Oost-Europa van de jaren zeventig en tachtig. Aan ijzeren gordijnen, bureaucratie, censuur en nomenclatura. Op het eerste zicht leek de aanhef zich echter minder te lenen voor een filmscenario. Ik vreesde dat de drie resterende velletjes mijn oordeel niet substantieel zouden veranderen.

Ik voelde een wee gevoel in mijn maag. Ik dacht, zo zou ik me voelen als ik veroordeeld zou worden voor een ander misdrijf dan datgene dat ik werkelijk heb gepleegd, bijvoorbeeld een vrouw te hebben verkracht daar waar ik in werkelijkheid een oud echtpaar zou hebben beroofd Met andere woorden, een mislukt, door de gemeenschap miskend misdadiger te zijn

Hoe dan ook, de heer Franz Kafka had iets met kunst. Want zijn brief was op dat punt kort maar ondubbelzinnig:

Geachte Heer Jozef Kohl,

Verontschuldigt U mij dat ik mij veroorloof op deze wijze Uw privé-leven binnen te dringen, te meer daar er vanuit Uw oogpunt geen enkele dringende noodwendigheid is om zulks te doen. Ik moet U namelijk bekennen dat ik mij aangematigd heb U de laatste tien jaar regelmatig gade te slaan en U te volgen in Uw stadswandelingen Laat mij U onmiddellijk geruststellen: ik deed dit niet om gegevens over U in te zamelen in opdracht van de overheid of welke andere instelling ook. Een nu niet meer te achterhalen toevalligheid moet hebben gemaakt dat ik U ongeveer tien jaar geleden, op 11 mei 1988 om precies te zijn, heb uitgekozen als inspiratiebron voor mijn werk, en ik heb dit zo lang gedaan tot ik binnen deze ontwikkelingsfase van mijn werk de grenzen van mijn kunnen en mijn mogelijkheden heb bereikt. Sinds een kleine maand ben ik in mijn werk een andere richting ingeslagen: U gadeslaan is mij niet langer van nut
In die jaren heb ik nimmer de nood gevoeld met U te spreken. Zo’n gesprek was voor mijn werk overbodig, vermoedelijk zelfs nadelig en schadelijk. Nu evenwel, meen ik dat ik de eerlijkheid moet opbrengen U voor mijn gedrag in deze periode mijn verontschuldigingen aan te bieden. Ik zou er prijs op stellen U deze excuses ook mondeling te mogen overmaken. Derhalve stel ik voor volgende dinsdag, 11 augustus, om 16 uur af te spreken op het terras van de Slovensky Dom, op de Na Prikope. U zal het wel
kennen, want ik heb er U meermaals bestudeerd.

Hoogachtend,
Franz Kafa

De heer Franz Kafka had mij tien jaar lang als voorwerp gebruikt voor zijn ‘werk’. Fotografie leek uitgesloten, want dat had ik snel moeten merken. Beeldhouwkunst en schilderkunst, ballet en theater kwamen evenmin in aanmerking. Maar zelfs als Franz Kafka een schrijver was, in godsnaam, wat was er zo uitzonderlijk aan mij dat ik hem heb geïnspireerd en van nut ben geweest bij het bereiken van de grenzen van zijn kunstzinnige vermogens? Ja, ik was een ingenieur, ik had aan de universiteit gestudeerd, ik woonde in een aristocratische villa aan de rand van de stad; ontegensprekelijk behoorde ik tot de bovenste laag van de samenleving. Maar ik kleedde mij als een gewone man, die zijn bescheiden afkomst zoveel mogelijk getrouw bleef. Ik wandelde door de stad zoals elke andere mens, niet sneller en niet trager. In het openbaar heb ik nooit de aandacht op mij gevestigd. Kortom, aan mij is niets te zien. En thuis behandelde ik mijn vrouw en kinderen zoals het een welopgevoed mens betaamt, maar in deze huiselijke beslotenheid heeft de heer Franz Kafka mij toch niet kunnen waarnemen? Wat heeft hem bezield om mij in mijn banale alledaagsheid gade te slaan, tien jaar lang nog wel?

Aan mij was niets te zien. Wat stelde deze Franz Kafka zich dan voor wanneer hij mij op een tiental meter volgde? Welke fantasieën kon het drinken van een koffie op dit terras bij hem hebben opgeroepen, zodanig zelfs dat hij gestaag de grenzen van zijn artistiek kunnen benaderde? Op mijn wandelingen overkwam mij bij mijn weten nooit iets dat de moeite loonde tot literatuur verheven te worden. Van de ontwerpen die ik gedachten maakte, kon hij toch niets zien. Aan mij was niets te zien. Of … ja, zou het kunnen dat precies daarom, precies omdat ik er uitzag als iemand die niemand was, hij rijkelijk en naar zijn hart beliefde kon fantaseren. Ja, inderdaad: omdat ik niemand was, kon hij zich nu eens inbeelden dat ik deze man was en later dat ik gene was. Door niemand te zijn, kon ik voor hem iedereen zijn. De heer Franz Kafka had mij tien jaar geleden uitgekozen omdat ik niemand was.

Weer voelde ik dat weeë gevoel in mijn maag. Nee, niet voor een ander misdrijf dan het gepleegde werd ik veroordeeld. Maar om, mijn lot kennende, er geen gepleegd te hebben. Veroordeeld te worden zonder misdaad te hebben gepleegd – men kan zich geen grotere sociale mislukking indenken. Voor dat sociaal falen wordt geen gratie verleend.

Ik keek op. Voor mij, twee tafeltjes verder, zat mijn geneesheer van de Afdeling Neurologie van het Hoofdstedelijk Ziekenhuis, dokter Kafka. Dr. Kafka? Dr. FRANZ Kafka?

Ik diende slechts op te staan en naar hem toe te gaan. “Dokter, ik verzoek U mij mee te nemen. De tijd is gekomen om mij uit de samenleving te verwijderen.” Dr. Franz Kafka knikte instemmend. “Goed”, zei hij en hij ging in op mijn gebaar om me bij de bovenarm te ondersteunen. Zo verlieten wij het terras van de Slovensky Dom.

Ik opende het venster en keek uit op de grijze binnenkoer. Er was niemand te zien, niemand die het aanschijn had van die tweeslachtige Marian Brod. Ik stelde me hem voor ronddolend in de stad. Was hij straatmuzikant geworden? Hij speelde op de binnenkoer, zijn gitaarkast uitnodigend open op een brede deken ongeveer één meter vóór hem, waar hij wijdbeens de harmonie der sferen aan de snaren onttrok en luid jubelend zong: “Heia! Heia! Heia! Heia! Hei!” Marian Brod was mens geworden, een wijdbeens mens. Mens, maar ook niet meer dan dat.

“Ben je het beu, Eric?” pruimde mijn vrouw in mijn oor.
“Toch niet, ik wist niet… Is het al zo laat geworden?”
“Ja. Ben je er doorheen geraakt?”
“Ik heb een winner en een eervolle vermelding. Maar ik vraag me af of ik zelf wel genoeg van Kafka afweet.”

Na de film waren we nog iets gaan drinken in de ‘Corto Maltese”, bij het Kerkhof van Elsene. Ik had geen zin temidden mensen te zitten die ik halvelings kende en dus ook halvelings verafschuwde. Met afwisselende buien was ik grappig en spraakvaardig, dan weer zwijgzaam en geposeerd dromerig. Ik schraapte mijn keel.

“Als jij niemand was, zou je dan …?”
“Zou ik wat?”
“Nee, laat maar. Het slaat toch nergens op.”
“Als ik niemand was,” zei ze “dan zou ik paardrijden op de Kalmthoutse heide.”

Eric Rosseel

Geen opmerkingen: