Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

21 februari 2007

Brief bijna twee jaar onderweg

7 juli 2005.

Beste Jan,

Eeuwen zijn verstreken sedert ik jouw eerste brief onbeantwoord liet. Sindsdien zijn er een viertal brieven gevolgd en altijd vertikte ik het jou te antwoorden. Wellicht vond jij dat maar niets, ik bedoel: bullshit, niet fair, onbeleefd, onze vriendschap niet waardig en nog veel meer van dat. Maar als het jou een troost kan zijn en voor mij een excuus: ik ben geen briefschrijver.

Ik ben een auteur die niet altijd kwaliteit levert, maar bezeten is van het woord, als kleinste onderdeel van een gedicht, een verhaal, een roman, een essay. Bovendien is de stempel van onze querelle over de publicatie van à titre Personnel nooit meer uit mijn huid verdwenen, onderhuids voel ik nog altijd aan hoe onze vriendschap toen zwaar op de proef werd gesteld.

Toch bleven wij vrienden en dit getuigt toch van enige verwantschap, maar vooral van onze wederzijdse bereidheid om de boel niet op te blazen voor een misverstand enerzijds en angst anderzijds. Soit, zand erover! Ik probeer ermee te leven. Niet iedereen is zoals ik, hoeft ook niet zoals ik te zijn of te worden. Ik ben uniek, maar de andere ook en dit vergeet ik al eens.

Een volgende brievenboek komt er dus niet. En eerlijk: er was weinig belangstelling voor mijn brieven en je niet gepubliceerde wederwoorden. Misschien heb ik in de propganda te weinig de nadruk gelegd op het sexy gehalte en op de pornografische scènes die de brieven animeerden. Misschien had ik meer de klemtoon moeten leggen op de roddels in de brieven. Wie leest, roddelt graag, wie roddelt, leest niet.

Ondertussen is er heel wat gebeurd aan zee, te lande en in het veld. Ik denk onder andere aan de uitgave van mijn derde roman Arsène du Frêne, heer van La Vallade, als derde deel van de Creuse Trilogie. Deze historische roman kreeg niet de aandacht die hij verdient. Maar ja, ik kan de uitgever niet verplichten werk te maken van en geld te investeren in de propaganda. Ik denk aan recensie-exemplaren, advertenties, het (laten) schrijven van artikels in kranten, weekbladen en tijdschriften. "De Gebeten Hond" hanteert een andere formule: de uitgeverij bestaalt alles maar de nazorg is voor de auteur. Ik blijf echter bereid om bij DGH boeken te publiceren. Ik ben niet (nooit geweest) tuk op gevestigde uitgeverijen die slechts commerciële motieven hebben en bovendien van de auteur een fikse (financiële) tegemoetkoming eisen. Voor poëzie durven zij jou zelfs te vragen de gehele bedoening te financieren!

De Creuse Trilogie heeft - op enkele uitzonderingen na - de landelijke pers niet gehaald, wel en voldoende de regionale, de lokale. En voor mij volstaat dit hoor. Ik kan leven met mijn status van “kermiscoureur”, BH of BO (Bekende Harelbekenaar, Bekende Oostduinkerkenaar). Al wat daar van glorie nog bij komt, is meegenomen. Harelbeke vergeet mij niet. Denk aan de voorstelling van enkele van mijn boeken in de prestigieuze stedelijke bibliotheek, aan de mini-retrospectieve naar aanleiding van mijn 65ste verjaardag, aan het gedicht Harelbeke op de driezijdige woordenzuil op de OCMW-site van de Stad. Oostduinkerke (h)erkent mijn aanwezigheid als nieuwe bewoner. Denk aan de artikels die verschenen in de lokale zeepers, aan de voorstelling van enkele van mijn publicaties in de bibliotheek van Koksijde, aan mijn redactielidmaatschap van “Ambrozijn”, “INtRO”, “De Verfpot”. Ik ben een gelukkige aangespoelde en mijn vrouwtje beleeft haar nieuwe (nu al derde) lente.

Ik blijf echter een ongeduldige, verbeten auteur die zich tot krampen schrijft of typt op zijn pc. Ik moet nog zoveel zeggen, enerzijds wachten nog veel “schone letteren” in mijn streuvelskop op verlossing en anderzijds wellen evenveel “filosofische overpeinzingen” in mijn koker op waardoor die soms fysieke heuveltjes en barstjes vertoont.

In “Ambrozijn” kreeg ik een vaste rubriek: de reeks “Ars longa, vita brevis”: ‘Kunst blijft; het leven zelf is kort’ zou de leuze kunnen (moeten) zijn van de kunstenaar die niet vergeet te leven, die kan relativeren, die afstand kan nemen van succes en tegenslag, die in stilte voortwerkt en zich niet laat ontmoedigen. O wee ’t artiestenleed, indien je dit niet kunt: je wordt depri of waanwijs of wereldvreemd, je raakt het noorden kwijt, en – vlugger dan je denkt – ook je vrouw en je vrienden. In dit rubriekje wil ik de kunst en de kunstenaar hiervoor behoeden door hem/haar te wijzen op excessen, volksverlakkerij, kitsch, ongefundeerde kritiek en misverstanden.’
Voor “INtRO” (wordt verspreid op 40.000 exemplaren) maak ik interviews met creatieve mensen uit de streek, maar ik publiceer ook beschouwingen over mode, carnaval, poëzie, kerkelijke feestdagen, architectuur, interieur e.d.m.
In “De Verfpot”, het tijdschrift van kunsthuis Ex Libris (Oost-Vleteren) publiceer ik teksten van diverse culturele aard.

Wat mij vooral bezighoudt, zijn twee dingen: enerzijds een nieuwe (vijfde roman), een thriller en anderzijds het onderzoek naar publicatiemogelijkheden voor mijn vierde roman, Klamme handen, voor mijn nieuwe gedichtenbundel De kiemjaren en voor het belangrijke essay Schoon volk in de hemel. Ik maak vorderingen in mijn zoektocht en krijg ondertussen goede referenties. Wat het essay betreft, kreeg ik van Mark Van Steenkiste van Uitgeverij Van Halewyck (Leuven) lovende woorden, zoals: “razend interessant”, “boeiende reis”, “uiteenlopende denkwijzen”, “open geest”, “indrukwekkende belezenheid”. Dit zijn serieuze aanmoedigingen voor een auteur. Hij stelt zich echter de vraag: “Is het boek verkoopbaar?” De onderhandelingen zijn nog bezig.

Ook als de besprekingen niet tot een goed einde komen, wordt dit essay uitgegeven in 2007. Momenteel wordt een andere piste afgewogen. “Welke zijn de verplichtingen van beide partijen?” “Dient er een beroep gedaan op sponsoring?” “Moet de uitgave worden beperkt in oplage en in omvang?”
Het essay brengt enige verheldering van “misbruikte” denkbeelden, het “betuttelt” niet of wenst niemand te overtuigen of te bekeren, en vooral: het probeert een verzoening tot stand te brengen tussen geloof en wetenschap, tussen alchemie en wetenschap, tussen godsdiensten, tussen gelovige en andersdenkende, tussen leek en ingewijde, tussen profaan en hij of zij die lid is van een esoterische genootschap, zoals de Tempeliers, de Rozenkruisers, de Vrijmetselaars e.a. orden met een meer religieuze signatuur.

Uitgeverij Jambe Delft (Henriette Faas) is bereid De kiemjaren uit te geven, maar ik aarzel. Ik aarzel sterk.

Mijn vierde roman, Klamme handen, is zeker mijn beste prozawerk sedert ik mij aan dit genre waag. Na de Creuse Trilogie begeef ik mij in de biotoop van de psychiatrie waar ik mij, als Dirk Wolf van Leeuwen, onderdompel in de (waan)werelden van mijn schizofrene patiënten.
In Klamme handen laveert het hoofdpersonage tussen wanhoop en passie, succes en tegenslag. Als psychiater wordt hij geprezen en verguisd, als minnaar wordt hij afgewezen en gesolliciteerd.
Ik heb mij voor dit boek sterk gedocumenteerd, maar nooit wordt deze informatiestroom hinderlijk voor het vlotte verloop van dit passioneel verhaal.

De vijfde roman, waarvoor ik als werktitel de titel De zaak Chambaere koos, is halfweg. Het is het complexe verhaal van corrupte politiemensen die zich met de drugshandel proberen te verrijken. De rechercheurs Johan Dewever en Dirk Soenen zijn de hoofdpersonages.

Bovendien werk ik aan een nieuwe bundel poëzie, met name Wie in de aarde graaft..., met cartoons en/of foto's van Henk. Een leuk tussendoortje met enkele mooie gedichten nieuwe stijl.

Et voilà, copain, un inventaire de mes projets! (Af en toe een woordje Frans maakt het leven hier aan de Westkust best draaglijk.)

Ondertussen werd ik 65 en steven goedgemutst af op 66. Waarom niet? Ik heb een lieve vrouw, gemanierde kinderen en (schoon)kinderen en een schat van een kleindochter. Ik ga regelmatig op reis, naar een tea-room en op restaurant. Wat kan het leven mooi zijn!

Sedert wij met een motorhome in de Provence hebben rondgetoerd (2003), hebben wij deze landstreek opnieuw ontdekt. Sindsdien zijn wij elke zomer terugggekeerd. Vorig jaar naar de Drôme Provençal (rond Grignan en Nyons) en de Côte d’Azur (rond Saint Paul de Vence). Dit jaar waren wij in Montpezat (de Verdon). De Grand Canyon du Verdon is een paradijs van kalkwitte rotsen en turkooisblauw water.
Jan, sluit de ogen en zet je zintuigen op scherp. Luister en je hoort het gesjirp van de krekels. Adem diep in en ruik de zachtpaarse lavendel. Voel je de heerlijke warmte, de verkoelde schaduw van de olijfbomen? Proef je de smaak van de zomergerijpte vruchten en groenten, van de groene en zwarte olijven, de geitenkaas? Doe je ogen weer open en kijk, je bent in de Provence.
Jan, de Provence heeft ons hart gestolen. Wat niet wil zeggen dat de andere delen van Frankrijk ons onberoerd laten. O neen, straks gaan we naar de Creuse, neuze, neuze. Om de recente lotgevallen van de familie Warlop te aanhoren, de spanningen, de onafgewerkte projecten, de aan- en uitvoer van de toeristen (hoewel het aantal bezoekers afneemt), de (gekke) vooruitzichten, het heerlijke eten, de dranktank, de onverwachte wendingen. Uiteraard gaan we eten bij George Sand in “Auberge de la Petite Fadette” in Nohant-Vic.
Begin september reizen wij af naar het Mont Blanc-massief en verblijven aldaar een weekje in Les Gets tussen het meer van Genève en de Mont Blanc..

Terug naar de Provence. Voor mei 2006 hebben wij een appartement gehuurd in Bormes-les-Mimosas. Provence betekent voor mij “savoir-vivre”: kruidige gerechten, pittige wijnen, prachtige landschappen, historische steden en veel cultuur. Romeinse bouwwerken, Romaanse kunst, kloosters en kathedralen, burchten en kastelen, okerkleurige hangdorpen, rozekleurige boerdijen, cipressebomen, lavendelvelden, bonte markten; druivenpluk en oogstfeesten... En Petrarca, Cézanne, Van Gogh, Picasso, Daudet, Pagnol, Giono, Camus, Beckett.... Wat moet een nederig mens als ik nog meer hebben? Geld? Nog meer geld? Misschien. De liefde gaat door de maag. Je hoeft echter niet altijd kreeft en oesters te smullen, ook een “daube de boeuf” smaakt lekker. Of worst uit Arles, schapenkaas, de onmisbare baguette, aromatische wijn. Vorig jaar kwamen wij op een zondag aan in L’Isle-sur-la-Sorgue te midden van antiquiteiten, oude rommel, keramiek, textiel, souvenirs.

En elke keer komen wij graag naar huis. Naar zee, Oostduinkerke. Naar de Westhoek, het hinterland van de kust. We kennen er vele eethuisjes en worden er ook herkend. Vriendelijke mensen, optimisten, geen sjacheraars of farizeeërs, niet wantrouwig, maar open, toegankelijk. Geef ik jou enkele tips of aanraders voor een tête-à-tête? Café “De Leute” in Oeren, “De Geldzak” in Leisele, “’t Groot Moerhof” in Ghyvelde, “De Pastorie” in Diksmuide, “Het kakelend kippensmuseum” in Keiem, ‘”t Scheurvliet” in Beauvoorde, “Grill De Vette Os” in Veurne, “Boikenshoc” in Booitshoeke, “’t Florishof” in Oostduinkerke, “La Péniche” in Oostduinkerke, “Potje Pâté” in Alveringem, “De Peerdevisscher” (bij vissersmuseum) in Oostduinkerke, “Het Vlierhof” (bij museum Delvaux) in Sint-Idesbald, “De Chagall” in Nieuwpoort, “Peper & Zout” in Oostduinkerke. Het rijtje is niet af, maar ’t wordt jou te saai, dus ik stop ermee.

En elke keer zit ik blijgezind achter mijn pc: schrijven dat het een lieve lust is, een mooi schouwspel voor wie van theater houdt. Ik heb teksten opgestuurd naar diverse tijdschriften. Sommige redacties hebben mij reeds geantwoord, andere wachten tot na de zomervakantie. Want zoals je weet: de Vlaamse literatuur is in handen van onderwijsmensen, meer bepaald van de regentjes, de niet-universitairen. Sommige licentiaten zijn zo met zichzelf ingenomen dat ze genoeg hebben aan hun eigen zelfgenoegzaamheid. “Afgerond staat netjes” (over het Vlaamse cultuurbeleid) stuurde ik naar “Ambrozijn” en “Gierik/NVT”; “De malaise in de Vlaamse letterkundige wereld” (een controversieel stuk) stuurde ik naar “Recto-Verso”, “Krakatau”, “De Verfpot”, “De Brakke Hond”, “Ambrozijn””Yang”, “Vlaanderen” en “Pampus”; “Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen” naar “Gierik/NVT”, “Yang”, “Krakatau”.

De internationaal bekende organist Ludo Geloen (Ieper) koos zeven van mijn gedichten om volgend jaar, 18/19/20 augustus, in “De Diligence” in Klijte, ter gelegenheid van “10 jaar Orgelkring”, op muziek te zetten en te laten zingen door de Vlaamse sopraan Barbara Vandendriessche. Thema: de Westhoek.

Zo maak ik de cirkel rond: schrijven, publiceren, uitgeven, reizen, degusteren, schrijven... Ja, ik besef het wel: ik ben niet de gemakkelijkste mens voor mijn vrienden en netwerkers.

Nog een laatste woordje over “Het Verhaal van de socialistische beweging in Harelbeke in de 20ste eeuw”. Netcopx Menen leverde goed werk. Bij de nieuwe ex. corrigeer ik één minder geslaagde bladzijde voor wat de lay-out betreft. Maar ’t mag gezien worden. En gelezen? Het laatste hoofdstuk over “De Erfgenamen” heb ik met de nodige omzichtigheid neergeschreven om niemand tegen de schenen te stoppen. Maar ja, je weet zo dat dit nooit lukt. ’t Is echter mijn zorg niet (meer). Het ei is gelegd, de opdracht volbracht, de eerste steen gelegd. Bij het schrijven viel mij op hoe ik reeds van in 1970 actief betrokken was bij de propaganda, de copywriting, het beleid en de beweging. Ik voel mij vooral gevleid door de waardering van de jongere generatie die de wacht heeft afgelost. De jongeren (?) Filip Kets, Alain Top en Carlo Daelman zijn goede vrienden geworden, vrienden voor het leven. Ook na mijn dood.
Ik wil jou bedanken voor de praktische regeling: boeken op te halen aan de balie, zodat ik geen onnodige verzendkosten moet maken. Met dit werk koester ik geen literaire ambities, zelfs geen aanspraak op volledigheid en correctheid. Met dit bescheiden boek is mijn Harelbeekse politieke periode definitief afgesloten, tenzij, ja tenzij ik enige onrechtvaardigheid bespeur jegens mijn beste vrienden en mezelf. Leuk was het wel, en eveneens hartverwarmend, vast te stellen hoe ik gesolliciteerd werd voor en na de inhuldiging van de OCMW-site en de driezijdige gedichtenzuil op zaterdag 2 juli. Zoals de OCMW-voorzitter onder andere in zijn toespraak zegde: “Thierry Deleu heeft altijd gewogen op het bestuur van onze stad.” Blijkbaar ben ik nog van nut voor advies en arbitraire bemiddeling. De jongeren - en ook degenen van mijn generatie zullen dit beamen - beseffen dat ik nooit de kansen die zich voordeden voor een schepenambt of een ander uitvoerend mandaat heb waargenomen. Ik werkte liever achter de coulissen voor hen die mij ofwel daarvoor vergoedden of voor hen die mijn vrienden waren.

Jan, je brieven hebben mij altijd geboeid. Spijtig dat zij waarschijnlijk nooit boven water zullen komen in boekvorm. Een ambtenaar moet immers voorzichtig zijn en zich niet op de voorgrond willen plaatsen. Anders schept hij jaloezie, wantrouwen, rivaliteit, misverstanden, onenigheid, bestuurszwakte. Allemaal argumenten die mij nooit hebben kunnen verhinderen om de dingen te doen die ik graag deed of de dingen te zeggen die ik dacht.

Al deze overwegingen brengen mij bij de dood, één van mijn geliefkoosde inspiratiebronnen. Opgelet, deze gedachten deprimeren mij niet. Sedert ik gedreven aan mijn essay Schoon volk in de hemel werk, voel ik mij sereen en denk ik veeleer positief over het leven en de dood. Waarschijnlijk wordt dit essay mijn laatst uitgegeven boek, omdat ik het een beetje als mijn filosofisch testament beschouw. Ik heb het boek gededicasseerd “Aan mijn broeders en zusters.”
Ik citeer mezelf: “Voor sommigen ben ik een afvallige. Voor anderen heb ik het lef dingen te zeggen die zij denken. De eersten beweren dat zij atheïst zijn. De anderen wisselen graag van kamp: nu nog agnostisch, straks weer niet of ineens gnostisch.
In een interview voor El Paĩs (24.01.2004) zegt Saul Bellow, Amerikaanse Nobelprijswinnaar literatuur (1976), op de vraag ‘Wat denkt u dat er zal gebeuren na de dood?’: ‘Dat weet ik niet, maar ik geloof niet dat met de vernietiging van het lichaam alles is opgelost. Ik ben van mening dat wat de wetenschap ons zegt, niet voldoet en niet bevredigt.’
In het januari-nummer 2004 van Streven schrijft S.W. Couywenberg, oud-hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Erasmus-Universiteit Rotterdam: ‘Wat stelt het atheïsme als levenbeschouwing voor? De belangrijkste pijler ervan is iets negatiefs, met name de ontkenning van God als grond van ons aller bestaan, wat atheïsten evenmin kunnen bewijzen als gelovigen het bestaan van God.’
Ik wil niets bewijzen en niemand overtuigen. De twijfel is mijn werktuig. ‘Nescio,’ is mijn antwoord. ‘Ik weet het niet.’ Ik vraag mij wel af waar al die kerkse gelovers en stramme atheïsten hun absolute zekerheden vandaan halen.”

Jan, Ik heb met laaiend enthousiasme de column gelezen van Jean-Paul Mulders in “Weekend Knack” van 22 juni ’05. Laaiend omdat mijn vriend daarin de hoofdrol speelt of toebedeeld kreeg. Wat een eer! Wat een promotie! Wat een verhoging van zijn status! De schrijver van het stuk dat hij “Grondplan 449” doopte, kwam op vrijdag 3 juni de voorstelling van de nieuwe misdaadroman van Jonathan Sonnst inleiden.
“Bijzonder aan deze boekvoorstelling was dat er eerst nog een expositie van schilderijen van Rebecca Dufoort werd toegelicht” door de bibliothecaris. Jan, ik ken het werk van Rebecca Dufoort via jou. Mulders is er niet over te spreken en dat is zijn goed recht. Jij had het in je inleiding over “strenge conceptuele opvattingen over beeld en methodiek, over fragmentarische typologieën, over het merg van de kleur en de taal van de gelaagde verf.” Mooi gezegd vriend, en toch gaat ook voor mij dit soort hogere wiskunde boven mijn petje. In “Ambrozijn”, 23ste jaargang, nummer 1, 2005-2006 schreef ik in mijn vaste rubriek “Ars longa, vita brevis”, onder de titel “Denken zij dat ’s keizers kat hun nicht is?” volgende tekst:
“De kunstenmakerij is besmet door de ziekte van de tijd. Op winst beluste handelaars (zeg maar commerçanten) en kunstenaars hebben geen zittend gat. Dat weten we. Zij razen van het ene ‘opvallende’ isme naar het andere. Dit valt te begrijpen. Denk maar even aan de duizendjarige traditie waaruit zij gretig – en bodemloos – kunnen putten voor hun creaties.
Ik neem het hun niet kwalijk. Je moet als beschouwer maar voldoende nieuwsgierig zijn om deze vaart te kunnen bijhouden. En om wie weet elke keer weer warm te lopen voor het laatste wonder. Mij stoort echter de manier waarop zij zich meester maken van een traditie, van een van oudsher erkende taal, om haar op feestelijke manier te verkrachten. Ik ga akkoord dat altijd – en ook nu – ruimte gereserveerd moet worden voor het experiment. De slogan "de verbeelding aan de macht" is niet zo hol als hij wel leek te worden na zijn verrassend debuut in 1968.
Uiteraard hebben de scheppende geesten (de kunstenaars, de cineasten, de fotografen, de schrijvers) meer dan om het even wie (daar horen alle anderen bij) het recht om nieuwe wegen te banen naar de menselijke gevoeligheid, naar de menselijke geest. Je noemt daarom echter een konijn nog geen karper... Dankzij de technologie en de barnumpubliciteit worden her en der (denk aan Kassel) grootse artiestenforen georganiseerd. In naam van de ‘kunst’ zijn daar alle vrijheden toegelaten en alle andere ‘verboden’. Het is de kunstenaar niet meer gegund om academisch te werken, of klassiek, of doodgewoon goed en eerlijk. ‘Alles is kunst’, behalve wat ik hiervóór opnoemde. Zijn eigen penis fotograferen, een kazuifel aantrekken, de warme bloedende inboedel uit de buik van een dier op een liefst naakte vrouw laten neerploffen, stenen mooi in een cirkel schikken, woorden projecteren op een muur, enkele donkere streepjes op een witte wand tekenen, het is allemaal kunst en als je het niet meteen vat, kun je de catalogus raadplegen. De rebelse geest, in de zin van continue opstandigheid en ordinaire acts, vlijen er zich in al hun wulpsheid neer. Om van te watertanden.
Het is inderdaad geen punt of men (nog) schildert zoals Rubens of Picasso, of beeldhouwt zoals Michelangelo of Zadkine. Helemaal niet, je moet in de eerste plaats knutselaar zijn (wat zeker niet fout is, vermits Leonardo da Vinci ook knutselde!), je moet technologische appetijt hebben, spirit en verstand – of voldoende waanwijs zijn, indien je de andere vereisten zou mankeren. Maar... wat je zeker niet mag doen, is blijven luisteren naar je hart, of er traditionele gevoelens op nahouden. Je hoort tout court de voorafbeelding te zijn van een nieuwe mens.
Ik maak deze kritische bedenkingen na inzage van het aanbod op artiestenbeurzen en individuele tentoonstellingen dat ongetwijfeld ook in 2005 aanleiding zal geven tot niet relevante recensies die onze vaderlandse (kunst)markt beïnvloeden, lees bezoedelen. Onze plastische creaties hebben steeds meer woorden nodig om tot hun recht te komen. Wie zich nu als beschouwer laat opnemen in de maalstroom van beelden en ideeën, krijgt meer te verwerken dan een normale maag vermag. Sommige kunstevenementen hebben alles van een artistieke supermarkt. Qui m’aime, me suive!
De meeste kunstmanifestaties zijn een equivalent van het concours "Lepine" en van de uitvindersbeurs in Brussel. Men probeert niet te sensibiliseren, men zoekt enkel te intrigeren, te choqueren, het publiek kippenvel te doen krijgen, de kritiek, de kunstenaars, de politieke wereld op stang te jagen. De drijfveren heten frustratie, nijd en ontgoocheling.
Dit alles is misschien fascinerend, zeker arrogant en hol als het holste vat, want men is heel vlug uitgekeken op dingen die het hart niet raken, op ‘kunstgreepjes’, kneepjes, ja lees maar trucjes, die af en toe ook transcendent blijken te zijn.
In vele galerijen en exporuimtes loop je in veelvoud extravagante stromingen tegen het lijf, snobismen, gebrouwd in een of andere menselijke geest. Ik ontken niet dat kunst uit zieke geesten kan komen, ook bij werken die later tot de klassieke canon zijn gaan horen, maar wel dat de ‘ziekte’ vaak wordt geveinsd! Veel van die dingen verkeren nog in het stadium van het ‘prototype’. Er is praktisch niets dat de naam ‘oeuvre’ verdient, vermits het werk zich nog in zijn experimentele fase bevindt. Het jargon is er de voertaal en je hebt er het raden naar wat er eigenlijk in de geest van deze ‘artiesten’ omgaat. Alles is voor alles en iedereen een ‘alternatief’. De kunstenaar houdt zich voor de redder van de mensheid die zonder hem definitief kapot zou gaan aan banaliteiten en huiselijke flauwekul.
De producten van hen die zich als de vernieuwers aankondigen, zijn echter allerminst passionerend, soms stierlijk vervelend. Je voelt sterk aan dat men de schildersezel wil dynamiseren. Sommige schilders en beeldhouwers verloochenen hun opleiding, hun métier, hun materialen, maken zich los van doek en steen en komen zo gevaarlijk dicht bij het charlatanisme. De charlatan wordt naast de autentieke kunstenaar geplaatst. In plaats daarvan komen de spelletjes van architecten die zich niet langer bekommeren om de praktische uitvoerbaarheid van hun project, van cineasten die niet eens nog publiek nodig hebben, van toneelschrijvers die zich geen vragen stellen over de vertolking van hun stuk (want zij hebben enkel uitstaans met hun unieke gebazel).
Men wil het imago zelf van de schilderkunst en beeldhouwkunst tenietdoen. En na alles, waarom niet? Laten ze dan ophouden met vals spelen. Laten ze nu eens ernstig werk maken om van wat misschien morgen een nieuwe manier van zien, leven en voelen zou kunnen zijn, ingang te doen vinden in de catacomben van de menselijke geest, waar – wie weet het? – een opleving kan ontstaan die even verruimend is als de exploratie van de sterren.
Laten we in godsnaam een kat... een kat noemen.”

Wil dit nu zeggen dat ik Rebecca Dufoort geen kunstenares noem of dat ik haar werk niet kan appreciëren? Neen, een oordeel vellen doe ik pas na grondige kennismaking met haar werk en dit is nog niet gebeurd. In zoverre mijn oordeel enigerlei waarde zou hebben! Neen, ik wil alleen proberen Mulders te begrijpen die “nachtmerries” krijgt van dit soort werk. Misschien is hij wel echt “achterlijk”, zoals hij beweert?

Beste vriend, overmorgen vertrekken wij weer naar de Creuse (of schreef ik dit reeds hierboven?). Ik kijk er naar uit om de lotgevallen te aanhoren van boer Warlop die zijn rijk uitbreidt maar eveneens zijn zorgen aandikt. “Hebben” is zijn devies, maar aan “afwerken” heeft hij een grondige hekel. In zijn directe omgeving werkt dit systeem op de heupen, vandaar her en der gemor en rebelse plannen. Hoe is de situatie nu? Aan Marcel valt er niet meer te veranderen, hij blijft eigenzinnig en eigenwijs, op de grens van eigenwaan en valse bescheidenheid. “Maar hij kan zo lief zijn, meneer!” Zo onschuldig voor wie hem maar één keer meemaakt en slechts voor een paar dagen. Dan heb je hem door: hij gaat over lijken om zich “materieel” te verrijken. Eén voordeel: hij doet het zacht en pijnloos. Toch blijft hij mijn vriend. In tijden van stress was hij mijn rustbrenger (of zingever op dat moment); Confolent en La Vallade waren mijn oorden van verpozing. Ik zal er verder werken aan mijn vijfde roman, een misdaadroman, en misschien komt Jean-Paul Mulders het boek in de bibliotheek inleiden en heeft er op datzelfde ogenblik een tentoonstelling plaats van werk van een wiskundebegaafde artiest(e). Het mag ook een landschapsschilder zijn of een zondagsschilder.

Groetjes,

Thierry

Geen opmerkingen: