4 februari 2011

AAN ZEE




De stad broedt de zomer uit, mijn kind.
Een late valk slaat de vlerken uit.
En in de verte kirren als vogels
meisjes op de schelpen van de zee.

Een vogel wiekt onhoorbaar naar de zon.
En killer voert de wind een snavel.
Een boot stoot schoorvoetend voorbij.
En kruiers voeren de zomer naar de haven.

De zee zet gretig haar lippen in het strand.
En witveren vogels schillen het schuim
met het scherp van hun vleugels.
En straks staat de kou op uit de helmen.


SOMS


Soms als de zon in de middag is
en ‘t Blote ligt te apegapen,
- mussen vallen van de hooiberg, -
waad ik door riet en waterwied.

De aarde voelt als een jong gezin.
En de wind heeft blond haar en dijen
zachter dan water vol eendenkroos.
De kikkers voelen hun onrust zwellen

en zwijgen in alle talen.
In hun ogen trilt het dierenrijk.
Bij de kortwoner aan de overkant
krult het vuur zich dubbel van lachen.


IN DIT LANDSCHAP

Tot de knieën in het water
de kraag rechtop het rietland
laat plots al zijn vogels los.
De wind fluit de bomen uit en

proeft het mos van schors en varen.
In dit landschap met regenmond
ligt achter halmen van gras
de zon met weitas en geweer.

Tussen haar lippen gekruist hangt
een vlinder in een spinnenweb.
Boven het water even talmt
een vogel waar een vis opstuift.


Thierry Deleu

Geen opmerkingen:

Een reactie posten