Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

18 juni 2012



KENNISOVERLAST


Toen ik op het kabinet van Vlaams minister van Onderwijs, Luc  Van Den Bossche, werkte (1995-1999), eerst als hoofdmedewerker, daarna als attaché, was Wim Van Rooy de ‘eerste toespraakschrijver’ van de minister. Ik kreeg af en toe ook die (leuke) opdracht.
Zo herinner ik mij levendig de toespraak die Van Rooy schreef over de kennismaatschappij. Ik heb een deel van de tekst nadien gebruikt in mijn debuutroman, Eindterm (2002).
Hij maakte een vergelijking tussen de uitvinding van het wiel en de gevolgen ervan (‘de eerste kennismaatschappij’) en ‘de tweede kennismaatschappij’ waarin wij leefden. Volgens hem waren er vijf belangrijke verschillen met die van onze voorvaderen: de omvang van de kennis, de snelheid waarmee ze verandert, de geldigheid van de kennis, haar impact op de samenleving en het effect van de kennis op ons dagelijks leven. In zijn slot stelde hij dat kennis en kunde niet alleen voorwaarde sine qua non zullen zijn om aan het economisch proces te kunnen deelnemen, maar dat zij ook onontbeerlijk zullen zijn om op een sociaal aanvaardbare wijze te kunnen functioneren in deze samenleving.
De school kreeg er dus een nieuwe taak bij: het bijbrengen van wetenschap als cultuur en attitude. De wetende leerling moest worden vervangen door de zoekende leerling. “One should teach us how to make a living and the other how to live.”

Ik dacht hieraan toen ik het artikel “Kennisoverlast” van Lorin Parys las in “De Standaard” van 15 juni ll.
Hierin herhaalt hij wat Francis Bacon schreef in zijn het boek The proficien­ce and advancement of learning: wetenschap en economie bouwen voort op kennis. Kort sa­mengevat komt het hierop neer: omdat we elke dag collec­tief meer weten dan de dag voordien en we die wetenschap ook kunnen toepassen, gaan we er als samenleving elk jaar op vooruit. We kunnen nieuwe medicijnen ontwikkelen, efficiënter produceren of betere kunst maken gebaseerd op de cumulatieve wijsheid van generaties voor ons.

Terecht vindt Parys dat in deze ‘vooruitgangsgedachte’ ook een enorme paradox verscholen zit. Is het vooruitgangsdenken niet zijn eigen ergste vijand? Als we elk jaar meer weten, moeten wij elk jaar ook meer studeren dan het vorige, vooraleer wij nieuwe kennis aan de bestaande kunnen toevoegen. Dat creëert een pro­bleem. De kennislast die we elk jaar meezeulen, wordt echter zo groot dat ze niet enkel een bron maar ook een hinderpaal voor innovatie kan worden. Opeenvolgen­de generaties van uitvinders en vernieuwers moeten steeds harder en langer studeren, omdat de kennisgrens steeds verder komt te liggen.

De gemiddelde leeftijd waarop een onderzoeker een door­braak doet, gaat in stijgende lijn.
Het vooruitgangsdenken zou niet zijn wat het is, indien de mensheid niet met een paar slimme oplossingen op de proppen zou zijn gekomen. We studeren eerst en vooral steeds langer, sommigen zelfs levenslang. Gemiddeld zitten we nu meer dan elf jaar op schoolbanken.
Een tweede manier om met die kennislast om te gaan, is de specialisatie, zodat we veel van weinig weten maar ook weinig van veel.
Maar - en nu komt het, lezer - hoe kleiner onze algemene ken­nis, hoe beperkter onze capaciteit om verbanden te leggen met andere takken van wetenschap of zakendoen. En zit net niet in zo'n kruisbestuiving de kracht van vernieuwing?

Daarom proberen wij steeds onderzoek meer in groep te doen. In de loop van de geschiedenis neemt het belang van teamwork toe. De uitvinder die op zijn eentje een vondst doet, is een uitzondering geworden. Ten slotte kunnen we proberen zoveel mogelijk te delen. Door het internet is er nog nooit zo'n hoeveelheid kennis zo gemakkelijk voor zo velen beschikbaar geweest.

Maar ook hierin schuilt een gevaar: is het niet net daardoor dat het zoeken van de juiste informatie vaak gaat lijken op het lokaliseren van een speld in een hooiberg?
Alleen wie de juiste informatie kan vinden en combineren, kan vooruitgang boeken. Of 'knowledge is power'.

De vooruitgangsgedachte is meer dan vierhonderd jaar oud maar nog altijd springlevend. Op een ogenblik dat we in Europa op een kruispunt staan en sommigen denken dat we erop achteruit gaan, kunnen we ons optrekken aan enkele vernieuwende ideeën. Ik noem de oplossing graag ‘de Nieuwe Verlichting”. Wij moeten hard werken aan de samenwerking tussen de geleerden enerzijds en aan de actieve ontwikkeling van kunst en wetenschappen anderzijds.


Thierry Deleu

Lorin Parys, De paradox van Parys, in ‘De Standaard’ van 15 juni 2012, rubriek “Mens & Economie”, p. 41. 

Geen opmerkingen: