KENNISOVERLAST
Toen ik op
het kabinet van Vlaams minister van Onderwijs, Luc Van Den Bossche, werkte
(1995-1999), eerst als hoofdmedewerker, daarna als attaché, was Wim Van Rooy de
‘eerste toespraakschrijver’ van de minister. Ik kreeg af en toe ook die (leuke)
opdracht.
Zo herinner
ik mij levendig de toespraak die Van Rooy schreef over de kennismaatschappij. Ik
heb een deel van de tekst nadien gebruikt in mijn debuutroman, Eindterm (2002).
Hij maakte
een vergelijking tussen de uitvinding van het wiel en de gevolgen ervan (‘de
eerste kennismaatschappij’) en ‘de tweede kennismaatschappij’ waarin wij leefden.
Volgens hem waren er vijf belangrijke verschillen met die van onze voorvaderen:
de omvang van de kennis, de snelheid waarmee ze verandert, de geldigheid van de
kennis, haar impact op de samenleving en het effect van de kennis op ons
dagelijks leven. In zijn slot stelde hij dat kennis en kunde niet alleen
voorwaarde sine qua non zullen zijn om aan het economisch proces te kunnen
deelnemen, maar dat zij ook onontbeerlijk zullen zijn om op een sociaal
aanvaardbare wijze te kunnen functioneren in deze samenleving.
De school kreeg
er dus een nieuwe taak bij: het bijbrengen van wetenschap als cultuur en
attitude. De wetende leerling moest worden vervangen door de zoekende leerling.
“One should teach us how to make a
living and the other how to live.”
Ik dacht
hieraan toen ik het artikel “Kennisoverlast” van Lorin Parys las in “De
Standaard” van 15 juni ll.
Hierin
herhaalt hij wat Francis Bacon schreef in zijn het boek The proficience and advancement of learning: wetenschap en
economie bouwen voort op kennis. Kort samengevat komt het hierop neer: omdat we
elke dag collectief meer weten dan de dag voordien en we die wetenschap ook
kunnen toepassen, gaan we er als samenleving elk jaar op vooruit. We kunnen nieuwe
medicijnen ontwikkelen, efficiënter produceren of betere kunst maken gebaseerd
op de cumulatieve wijsheid van generaties voor ons.
Terecht vindt
Parys dat in deze ‘vooruitgangsgedachte’ ook een enorme paradox verscholen zit.
Is het vooruitgangsdenken niet zijn eigen ergste vijand? Als we elk jaar meer
weten, moeten wij elk jaar ook meer studeren dan het vorige, vooraleer wij nieuwe
kennis aan de bestaande kunnen toevoegen. Dat creëert een probleem. De kennislast die we elk jaar meezeulen, wordt echter zo groot dat
ze niet enkel een bron maar ook een hinderpaal voor innovatie kan worden. Opeenvolgende
generaties van uitvinders en vernieuwers moeten steeds harder en langer
studeren, omdat de kennisgrens steeds verder komt te liggen.
De gemiddelde leeftijd waarop een onderzoeker een doorbraak doet, gaat in stijgende
lijn.
Het vooruitgangsdenken
zou niet zijn wat het is, indien de mensheid niet met een paar slimme oplossingen
op de proppen zou zijn gekomen. We studeren eerst en vooral steeds langer, sommigen
zelfs levenslang. Gemiddeld zitten we nu meer dan elf jaar op schoolbanken.
Een tweede manier
om met die kennislast om te gaan, is de specialisatie, zodat we veel van weinig
weten maar ook weinig van veel.
Maar - en nu
komt het, lezer - hoe kleiner onze algemene kennis, hoe
beperkter onze capaciteit om verbanden te leggen met andere takken van wetenschap
of zakendoen. En zit net niet in zo'n kruisbestuiving de kracht van vernieuwing?
Daarom proberen
wij steeds onderzoek meer in groep te doen. In de loop van de geschiedenis neemt het belang van teamwork toe. De uitvinder die op zijn eentje
een vondst doet, is een uitzondering geworden. Ten slotte kunnen we proberen zoveel
mogelijk te delen. Door het internet is er nog nooit zo'n hoeveelheid kennis zo
gemakkelijk voor zo velen beschikbaar geweest.
Maar ook
hierin schuilt een gevaar: is het niet net daardoor dat het zoeken van de
juiste informatie vaak gaat lijken op het lokaliseren van een speld in een hooiberg?
Alleen wie de
juiste informatie kan vinden en combineren, kan vooruitgang boeken. Of 'knowledge is power'.
De vooruitgangsgedachte
is meer dan vierhonderd jaar oud maar nog altijd springlevend. Op een ogenblik
dat we in Europa op een kruispunt staan en sommigen denken dat we erop achteruit
gaan, kunnen we ons optrekken aan enkele vernieuwende ideeën. Ik noem de
oplossing graag ‘de Nieuwe Verlichting”. Wij moeten hard werken aan de samenwerking tussen de geleerden enerzijds en aan de actieve ontwikkeling
van kunst en wetenschappen anderzijds.
Thierry Deleu
Lorin Parys, De
paradox van Parys, in ‘De Standaard’ van 15 juni 2012, rubriek “Mens &
Economie”, p. 41.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten