Elsie, een ode aan de
ongrijpbaarheid
De Kelk in de Langestraat had
in de jaren 1970 een polyvalent zaaltje: de uitbater schreef theater en
lanceerde er zijn premières; en op zaterdag waren er fuiven voor het
alternatieve volkje van de ingeslapen stad.
Mottebol stond aan de rand van de
dansvloer. Zij droeg een gestreept matrozentruitje dat haar borstjes
accentueerde. Een slow werd ingezet en
hij greep haar bij de lenden. Het klikte meteen. Zijn absurde humor werd
beantwoord met even maffe en uitdagende boutades. En
die eerste nacht liet ze zich gewillig uitkleden maar tot meer dan strelen kwam
het niet. Ontgoocheld was hij niet, hij hield van haar ironie en spotlust: ‘moet
dat ook nog uit?’
’s Morgens schrok ze van het speelgoed op de vloer van
de living: ze had niet verwacht dat hij vader
was.
Ze bleven elkaar ontmoeten op de stadwal waar hij zijn
hond uitliet. Ze droeg haar donkere loden met elegantie: een rechte rug en weer
die lichtjes van spot in haar ogen. En de volle lippen van een Julie
Christie.
Ze vertelde over een vriend die aan cabaret deed en op
het punt stond door te breken – waar hij zou blijven staan.
Toen Mottebol haar thuis
bezocht, vroeg haar moeder, een klassieke schoonheid met voorname manieren, hoe
ze dat deed: fladderen van de ene vriend naar de andere, het bed delen met
iedereen. De rebelse dochter zei rustig:
‘Er zijn zoveel redenen waarom je iemand tof kunt
vinden, wat is daar zo bijzonder aan?’
Mottebol bromde iets van
instemming: collectioneren kent geen grenzen, er ontbreekt altijd een exemplaar
aan je collectie.
Een half jaar later had hij zoals dat heet het echtelijk
dak verlaten, zij schreef: ‘mussen vliegen in kladden, een adelaar vliegt
alleen’. Onaangekondigd viel ze bij hem binnen op Nieuwjaarsavond en weer
herhaalde zich de scène van de eerste nacht. Hij streelde haar naaktheid maar
toen hij bij haar naar binnen wou, kroop ze terug op het
hoofdkussen:
‘dat krijg je als je met een maagd naar bed gaat,’
grijnsde ze. ‘Ik kan het ook niet helpen, gisteren bij die cabaretier was het
van hetzelfde.’ Mottebol bekeek het springerig toefje
zwarte krullen en bedacht hoe meisjesachtig ze nog was. Een scherpzinnig
vrouwtje en tegelijk nog een kind.
Waarom was ze dan gekomen, wou hij weten? Ze begon over
bewondering: ze hield van zijn gedichten en ze vond het moedig dat hij alleen
was gaan wonen.
Daarna verdween ze voor een jaar of twee. Tot ze hem
opbelde met het nieuws dat ze getrouwd was: met een leraar geschiedenis uit Berkeley, Californië. Elke keer ze naar België kwamen,
brachten ze hem een bezoek. De Amerikaan viel best mee en nooit zal Mottebol zijn wijsheid vergeten: ‘The problem with our country is that it is so big. Whatever occurs in the USA involves the whole world.’
Dat is inderdaad het fundamentele verschil met ons land,
dacht Mottebol: wij mogen een bende onbenullen als
regering hebben, niemand heeft daar last van behalve de Belgen
zelf.
Een schurk als president in Washington
is een ramp voor
iedereen.
Tot zijn verwondering bleek de leraar wel jaloers: ‘als
ik Elsie verlies, dan weet ik al aan wie,’ zei hij
toen ze op een nacht door het Gentse Patershol liepen om de bruine kroegen af te
schuimen.
Mottebol had haar toen al
opgegeven: zijn promiscuïteit en libertinisme gingen niet zo ver dat hij een
pril huwelijk om zeep wou helpen.
Elsie schreef dat ze opnieuw was
beginnen te studeren en dat was in de States nog geen
evidentie: ze moest ongeveer 400 000 BEF afdokken aan inschrijvingsgeld wat
haar verplichtte om bij te klussen als fotomodel en schoonmaakster.
En opeens viel het doek over de historicus, de reden is
Mottebol nooit te weten gekomen: hij vond het een
aardige en intelligente kerel. Misschien had Elsie de
passie ontdekt. Mottebol bezocht haar toen ze logeerde
bij haar moeder in Brugge. Ze had een transformatie ondergaan: het kindvrouwtje
was een bloeiende schoonheid geworden met een indrukwekkende
boezem.
Ze vertelde over een avontuur op een Amerikaanse
luchthaven. Ze werd aangesproken door een kolossale Afro-Amerikaan, een basketbalspeler en volgde hem naar een
hotel.
‘Ik ben eindelijk klaar gekomen,’ lachte ze: ‘de orgasmen waren niet te tellen. Ik heb nooit
vermoed dat ik het in mij had’
Mottebol zond haar zijn nieuwe
dichtbundel waarin een gedicht over haar stond; in de opdracht deed hij zijn beklag: ‘met mooie vrouwen
loopt er altijd wat mis, jij zal wel altijd een verre
geliefde blijven zoals die van Beethoven.’
Zij antwoordde niet; misschien was ze verhuisd? Mottebol belde aan bij haar broer met een tweede exemplaar
van zijn versmade of mislukte meesterwerkje. Nooit
meer heeft hij van haar gehoord.
Echt spijt voelde hij niet: er zijn van die
buitenkansjes die je beter bewaart als mogelijkheid.
En hij schrok terug voor vrouwen die je helemaal
opvorderen: bij alles of niets koos de scepticus Mottebol voor niets.
De Haan 22 juni 2012
Geen opmerkingen:
Een reactie posten