Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

6 april 2012

Ridderlijke poëzie


GEDICHTEN VOOR EERSTE CD-ROM VAN
“THE KNIGHTS OF THE RAZORBLADES”

Parcilot tot ridder geslagen


Vader o vader mag ik naar ‘t hof
van Montsalvat? Mag ik? Parcilot
vroeg het op zijn beide knieën
het hoofd een beetje schuin omhoog

als heiligen doen. Toen hij daar aankwam
werd hij geschrobd geknipt gepoederd
van top tot teen de meisjes dansten
om Koning Arthurs jongste heen.

Parcilot  werd page aan tafel
en in hun vertrekken bediende
hij de oude heer en zijn madam.
De jonge Parcilot onderging

gedwee werd zedig in taal houding
bij het eten drinken van wijn.
Hij kende de regels zegde die
zonder verlet vóór ’t avondgebed.

“Met keurige nagels aan tafel
gordel aan niet losgeriemd
brood niet tegen de borst geklemd
vingers niet in mosterd zout en

schotel niet smakken oprispen
vóór ‘t drinken de mond afgeveegd
niet vooroverbuigen of op
d’ ellebogen leunen de tanden niet

stoken met het mes” Parcilot
werd schildknaap leerde paardrijden
steenwerpen wapens hanteren
springen dansen zingen vrouwen

versieren. Toen op zekere dag
ontving hij plechtig de ridderslag
Parcilot geridderd verwierf
ros schild maliënkolder harnas.




Genovere en het Oog van het Kwaad


Genovere blozend om zoveel lieve woordjes,
- hoewel schoonzus had gezegd
op haar qui-vive te zijn -,
knielde neer en kuste zijn amb’ren ring

“Dank monseigneur, uw woorden
zijn als muziek in de oren,
ik ben het niet weerd dat u tot mij komt,”
prevelde Genovere, helemaal gaga

en versuft. De kardinaal boog zich voorover
en fluisterde in haar rechteroor:
“O springgazel van mijn geest, kon ik maar
strelen de enkels van je kleine voetjes.”

Van die woorden schrok Genovere
en deinsde achteruit - zij herinnerde zich
de woorden van haar broeders gade -.
Een vrouwenloper, een vies oud ventje?

De kardinaal zag de twijfel in haar blauwe ogen,
trok zijn vlezige vingers terug:
“U hoeft niet bang te zijn, mijn kind,
het zijn woorden Gods die mijn respect

verwoorden voor je maagdelijkheid.”
Mans glimlach kon Genovere niet bekoren,
zij vluchtte weg over de binnenkoer
de kasteelmuur op, dook in ’t slotwater,

zwom naar de overkant waar het gras
veel groener was. Ontdaan druipnat
betraand viel zij languit op haar buik
in ’t warme hooi bewust van zonde.




Genovere op vrijersvoeten


Toen koets de Creuse doorkruiste
stak Genovere haar hoofdje buiten
verwonderd over zoveel groen
gele brem luchtte zij haar gemoed

tegen de ruiter op de bok
die op de rem ging staan de paarden
bij de teugels trok en vroeg: madam
voel jij je niet op je gemak?

Genovere stapte uit schikte
haar drietrapskleed in zeven haasten
liep naar de graskant volumineus
vlijde ze zich neer  keek amechtig

naar de hemel en klapte in haar
handjes. Toen bracht de koetsier
de picknickmand dichterbij gevuld
met tommycake en droog fruit

nam plaats naast zijn meesteres plukte
bloempjes om ‘r heen een boeketje
slaafse gehoorzaamheid Genovere
spreidde haar rokken over zijn kroes

de oude bok lustte nog wel een
groen blaadje. Toen de haan driemaal had
gekraaid vervolgden zij hun weg
Parcilot droeg hoorns vervuld van trots.




Ridder Yvan ontmoet Genovere


Geradbraakt zeven estafettes
van Russia tot in de Highlands
verscheen ridder Yvan aan de poort
van Koning Arthurs buitenverblijf.

Schildwachten haalden de brug op
paard en ruiter schreden het slot in
de binnenkoer op laatste stuiptrekking.
Het schuimende paard verdween stalwaarts.

Blote Yvan onder de koude douche
afgedroogd besprenkeld ingepakt
de trap op gebracht naar Arthurs verdiep.
Aan ‘t voeteinde wachtte Genovere.

Arthur uithuis bekommerde zij zich
toegewijd om de gasten. Met de
nodige égards ontving ze hen
in de grote slaapkamer zoals

dat toen gebruikelijk mode was.
Yvan kende die gewoonte niet
en vroeg zich af wat mooie Genovere
in het schild voerde. Hij deed een wens

voelde geilheid tot toren zwellen.
Genovere boog zich naar hem toe
en sprak op zachte wijze de woorden:
“U bent wel erg voorbarig, heer.”




Rolling Stone


Wanneer de minstreel glariënd
binnenkomt als bij wonder
op gezichtjes van deernen en
maagden een blos een glimlach

Rolling Stone back in castle
de zoetgevooisde. Genoveer
klimt op haar toonladder hofnar
houdt de stijlen zij plukt noten

klapt in haar handjes welkom
de minstreel buigt voorover
de gasten leggen stemvork neer
muzikanten nemen hun gerief

bazuin herderspijp schalmei
het strijkje speelt Stone zet de toon
mist hoogte heft aarzelend een
lied in zijn blik paniek schroom

vlug zet Genoveer de toon
murmelend trekt de zanger
zich op dreef uit volle borst
diepe decolleté valt zij in

wenkt de zanger aan haar zij
hoor hoe zij zingen voorspel
pièce de résistance naspel
pousse-café in volmaakt akkoord.




De Noormannen


Aan de einder stip op zee een vaartuig
stevent snedig smalle drakenkop
dichterbij. Parcilot handen als
dak boven wenkbrauwen vrouwen

kringelschuiven om hem heen en weer
vragende blikken wegen wikken
de angst in d’ ogen van hun mannen
wat beogen de vikingen hoe

stout zijn hun plannen? Parcilot geeft
zijn bevelen uit schorre kelen
klinkt de echo van zijn woorden
achter staketsels staan honderden

schutters met pijl en boog hoog in de
lucht sliert een zwerm meeuwen voorbij
landinwaarts naar veiliger oorden
aan moorden hebben zij een vleugel lam.

Het drakenschip nadert op het dek
stoere mannen met gekrulde snor
witte baard lange lokken eerste
kreten snijden door de lucht op een

zucht van de ridders beschermheren
van vrouwen weduwen wezen
beschaving tegen barbaarse
plunderaars stokebranden oorlog.




Uitgeregend


De Moren bezetten de terrassen
- stilte hangt dreigend over de heuvel -.
Waarom is Álora tot strijd bereid?
Geen mens die het weet geen Moor of ridder.

Oorlogen worden niet in vraag gesteld.
Amfetamine wordt rij per rij
doorgegeven één tablet één slok water.
Een hinnikend paard uitverkozen

houdt zijn soortgenoten wakker.
De zon priemt door donkere wolken.
Appelsienen als bleekscheten.
Als Parcilot het schouwspel gadeslaat

weet hij raad noch daad te verzinnen.
Heeft hij zich van plaats en tijd vergist?
Van achter stugge Moorse ruggen
treden ineens blanke maagden ten tonele.

Ze zingen treurig a capella
over wijn overdaad en verkrachting.
Zij schitteren lampions schone schijn.
De Moren grijnzen. De belagers veinzen.

Parcilots page slaat de trom één-twee-drie
één-twee-drie hij weet van tijd noch uur.
De regen valt met emmers uit de lucht.
De meisjes vluchtten over de kim.

De Moren drogen hun kaken met blaren
van gescalpeerde fruitbomen.
Parcilot pleegt overleg besloten wordt
indien de regen zich niet terugtrekt

de aftocht te blazen in alle
toonaarden. De Moren lopen niet weg.
Wie weet? Het Westen druipt af. Het Oosten
triomfeert. Vrede heerst een regen lang.




De Guldensporenslag


Nazaten van Parcilot verbeten
strijden zij aan onze zijde
de Engelsen onze vrienden
‘t economisch belang primeert

een opgepoetste stofwolk waait
de grens over houdt ineens
de benen stil bij de Gaverbeek
ridders uit Frankrijk gekomen

om die bastaards verdacht zootje
ongeregeld kopje kleiner
te maken paarden stuiven uiteen
“Liquidation rapide messieurs!”

Uit één keel weergalmt “Vlaand’ren
die Leeuw!” Het veld kleurt rood
temidden van de wei wappert
onze vlag een heidense draak

zonder vleugels de Engelse
luipaard klimt tegen de rug van
de vijand op zie hoe de Liebaert
van Vlaand’ren zijn tong uitsteekt

rood als zijn klauwen de Fransen
wijken bezwijken onder de
mokerslagen druipen af de staart
tussen bescheten achterbenen.




Brief aan Hélène


Hélène hitsige maagd op kousenvoetjes
de lange puntstaart van je kornet
krult zich over je rug kwispelt over
de grond gekrulde fallus in erectie

zachte stokebrand zet de tobbe uit
hits het water op prikkel mijn zinnen
schrob mijn knoken hard mijn eikel
kom wijdbeens over dat ik oprollen kan

je kleed tot aan je lenden schouwspel
cinema in geuren en kleuren en
als ik oprijs tsunami zoen ik jou
als een ontdekkingsreiziger

roep america  en vaar landinwaarts
voorbij de klippen je baai binnen
de zon steekt het water schuimkopt
jij koert en kirt ik gier van pret.




Middeleeuws overspel


In ‘t groenlachende woud verspert
een hegge de toegang tot de
tuin van onkruid en lust.
Achter het raam prijkt de heks

in al haar verdorven naakt.
De pages rijden voorbij
apegapend links rechts
op het ritme van hun ros.

Wie is zij? Allochtone?
Autochtone? Wat maakt het uit,
ze is rein en ervaren,
heeft geleden en verzucht,

mannen opgegeild tot zij
hun laatste adem bliezen.
De pages begraven het
geheim. Ze hebben zwijgplicht.

De ridder in zijn kist wordt
geloofd om zijn man’lijkheid.
Door een kier in het struikgewas
kijkt zij geamuseerd toe




Ode aan Gentse wever


Vlaand’ren tussen Scheld’ en Noordzee,
Brabant, Henegouwen, Aartrijk,
volslanke maagd in Frankenland,
begeerd besprongen verwenst,
aan uw stuwende boezem laaft
Gent zich dronken van glorie,
door overvloed verwend.

Wever Kobe, strop en poorter,
dankt zijn welvaart aan ’t fijn gestreept
laken en de plaats van wieg en
water samenvloeiing van Lei’
en Scheld’, Gent tweestromenland.

Hij koopt beste wol in Eng’land,
verkoopt lakens in Rijnland,
op jaarmarkten van Champaan,
in Noord-Duitsland, Spanje,
Portugal, Gibraltar via
westvaart over Franse oceaan.

Kobe, strop en poorter, dankbaar
onderweg met paard en kar
pelgrimstocht naar Santiago
de Compostela. Broeierigheid
gaat over in regen, druppels
slaan fel uiteen tegen kar.
Boven heuvels donkert de lucht.
In de verte dreigt gerommel.
Kar hobbelt over karrensporen.
Kobe zalft zijn blauwe plekken.

Kobe, strop en poorter, op beevaart,
komt Italianen tegen,
Duitsers, Catalanen, paters
op sandalen, Tempelridders,
op Franse markten kermissen.
In zijn logboek lees ik nog:
“Dorpelingen op wegen
onderweg naar steden, waar zij
ambacht leren, kraampjes opslaan
in nauwe straatjes, winkeltje
spelen, bakker, slager, slotenmaker.”
Een nieuw’ mens priemt zich door
vruchtbare grond: de middenstander.




’t Is feest op ‘t Slot


De fine fleur, haute-volée, slotheren, slotvrouwen,
schrijlings of in amazonezit rijden zij
de ophaalbrug over, strojonkers, vlaggenjonkers, pages,
schildhouders, wapendragers houden meester en paard

bij de teugels, Joris slaat nauwlettend zijn Heer gade,
Parcilot, Genoveres favoriete ridder,
de ridders van het Scheermes komen thuis van de
dertiende, de kruistochten zijn in trek, trendy reizen

naar verre warme landen, grootdadig streden zij
voor het goede doel: het Heilig Land ontfutselen
aan de zwarte moren, Diederik en Filips van den Elzas,
de vaders van Robert van Bethune en Gwij van Dampierre,

neven en ‘nichten’ gingen vrede stichten in Jeruzalem,
“Parcilot heeft zijn sporen verdiend,” fluistert stiekem
Genovere tegen een fellen met een baard scheel
van dorst, ’t was een lange voettocht van zon naar maan,

van ginder tot hier, van warm naar koud, de faam snelde
hen vooruit, de vijand deed hen wijken, de strijd was
ongelijk, de moren bliezen zich op, hun kijvende
vrouwen ingepakt, donkere spoken die zich

omzichtig voortbewogen op het slagveld, lijken
pikkend, adelbrieven gebruikend als pasmunt,
de gate scharniert open, een stille stoet trappestapt
binnen in rijen van twee links rechts de binnenkoer op,

Parcilot glijdt van zijn ros, Genovere begroet
haar Heer met een dikke knuffel, het edelmetaal
tegen haar borst drukkend, een zoen op zijn gebarsten
lip, de freules en knapen juichen hun meester toe,

hij die zonder blaam of vrees henenging, trompetten
schallen, de paarden hinniken hees, de stalknechten
geuren naar vers stro en haver, de Heer wenkt zijn kompanen,
de wastobben worden buiten gezet, de ridders ontdoen zich

van hun bast, gieten seulen water over hun hoofd,
straks is het feest op ’t Slot van here Parcilot,
met clubkaart en gesloten deuren, de trouvères
schrapen hun keel, de deernen hun gat tot laat in de nacht.


Thierry Deleu
Derek van ’t Gulle Zand (The Knights of the Razorblades)

Geen opmerkingen: