GEDICHTEN VAN ZOLDER
Sinds 1962 publiceert
Thierry Deleu poëzie in Vlaamse en Nederlandse tijdschriften en (later)
e-zines. Vele gedichten selecteerde hij voor ettelijke bundels. Enkele werden
opgenomen in bloemlezingen.
Hij haalt er enkele van
zolder (een bezigheid die hem werd voorgedaan door zijn vriend Fernand
Florizoone).
Sommige stijgen misschien
niet boven het maaiveld uit. Aan jou te oordelen!
DE
HERINNERING
Door
de lange gang van haar witte
ogen
loopt de maan schoorvoetend
tegen
de tijd aan: ik zoek tussen
verloren
voorwerpen poppen, pruiken,
strikken,
streken van kwajongens,
de
maan lacht door het nauwe dakvenster
van
haar witte ogen haar tong
halfstok
naar de vermoeide straat.
Zij
wenkt mij geen extra kosten,
maar
aaiende vingers, vertrouwde
gebaren,
kraambedden onder
nieuwsgierige
blikken, zij is niemand
iedereen
is met haar vertrouwd.
Achter
de schermen van haar witte
ogen
hang ik mijn droom in trage
teugen
aan de drank en degenereer.
OP
DE HUIVERLIPPEN
Op
de huiverlippen van de kindbomen
knippert
het ochtendzilver;
de
stad slaapt in hun kroonbed.
Het
meisje met de zachte streelhanden vraagt:
waar
zijn de goudbomen, darling?
Naar
ademdeeg ruikend haar jonge borsten.
De
straat strekt huiverig het stenen lijf;
de
goudzoekers krommen de vingers
in
het bloeiende water van de ochtendkom.
DE
DAG
De
dag, met gulzige mond
vretend
aan vroegrijpe
kluiven,
ligt snikheet tussen
luie
kannibalen.
De
dag is als een jager,
met
zweetlinten klevend
aan
afgereden zebra's,
geurend
naar geroost vlees.
En
toch, de mensaap staat
flegmatisch
op zijn steppe,
redeloos.
En rondom hem
eet
smakeloos de troep.
Het
gezicht van de dag ziet
strogeel,
als een luihete
wachter
op een spier van zijn
kudde,
tegen zon.
MISSCHIEN
Misschien
is de morgen een witte deur
die
zich langzaam openzet
dit
is mijn voorraadkamer
een
landschap van bevroren tranen
een
huis dat geen huis meer is
maar
een witte keel een stollende zee.
Ieder
mens hamstert voor een tijd
dat
het land naar traag water ademt
een
spons lichaam in een lege kamer.
Misschien
heb ik mijn voet gezet
tussen
de deur van de ochtend
mijn
kamer heeft een klam behang.
MIJN
HUIS
Mijn
huis groen beslagen frêle waterloop
waar
kille regen hangt en gras dat beeft
waar
leeft met blozende wangen de wind
hoe
hij betast onzeglijk geil dit huis
van
glas onaanraakbaar broos de gewelven.
Ik
droog beschroomd mijn tranen af met gras
op
mijn lippen de smaak van wilde vinnen.
Ik
hoor de vogels op hun hoge masten
op
schrale vingers van een vuist verdriet
windwijzers
aan mijn uitgeregend water.
IK
LIG IN MEZELF
Ik
lig in mezelf te grienen
en
droog mijn tranen af met gras.
De
rivier mijn bed vredig dier
rekt
zich uit tot zacht bespringen.
Mijn
droom heeft waterende ogen.
Tussen
de berken en het water
wijdbenig
de herfst in enge trui.
De
rivier strekt haar welsprekende armen.
Mijn
droom een vis gelijk met wilde
vinnen
snel en breekbaar als geluid.
De vissers aan de overkant klappen
De vissers aan de overkant klappen
als
vleugels de handen tegen elkaar.
LEESWIJZER
Mijn
stem fluit een oeroud geluid.
En
in mijn bloed is de zachte
booswicht
van de angst. Leeswijzer
tussen
huid en been. In wedloop
met
de tijd één etmaal lang.
Buiten
de tijd een nest, een moeder,
in
het hart der ruimte een vrouw.
Ik
ben ooit nog bang geweest. Toen.
Toen
halfstok de zon, stollend,
de
wind haar adem weigerde,
en
de stilte zo dichtbij was
als
een wapen. Een pijlpunt.
Een
mijlpaal van stilte. Manshoog.
Ten
zuiden lig ik moe gemeerd.
Totdat
wij zuiveren tot op het been
het
woud van heks en wolf.
HET HUIS VAN JAREN
Binnen
de kamer achter het raam,
rijzend
in een rag van ruisend licht,
zij
wuift - en wuivend verstrooit zij
in
reeksen tekens dit ogenblik.
De
liefde is een stralend boek zegt zij,
maar
eens wordt het gesloten.
Voorbij
de ogen der ramen de echo
raapt
gehaast haar stappen op,
alsof
zij mij staat na te wuiven.
In
de wiekslag van een duif wis ik
letter
voor letter haar sporen uit.
Schaduw hijst zich aan het lege raam
Schaduw hijst zich aan het lege raam
en
traag loopt haar licht verloren.
Dun
als het vel van het water
is
wat ons scheidt in dit huis van jaren.
En elke dag word ik twee dagen ouder.
En elke dag word ik twee dagen ouder.
Thierry
Deleu
Geen opmerkingen:
Een reactie posten