Lisette
Waterschoot (° 1941 te Hamme ) heeft van 1960 tot 1990 les gegeven in de
basisschool De Greves te Hamme. Pas op latere leeftijd is ze opeens begonnen met
poëzie schrijven en heeft sedertdien de pen niet meer neergelegd . In 2008 werd
door 't Oneindige Verhaal, Sint-Niklaas, een bundel uitgegeven: Late Ogentroost,
met 40 gedichten van Lisette Waterschoot naast 40 schilderijen van Nies Van
Steendam.
Archeologe
Archeologe
Hadrianus dacht dat ze bleef
graven naar zijn stem in Sagalassos
zich tussen zijn lippen wilde.
Haar zonnehoed zweefde
handen daalden, openden, sloten.
Geknield schudde ze het zand.
Als ze later één lichaam delen:
zijn hoofd, haar arm, haar been, zijn voet
op een foto in de krant
is het aan haar om te verdwijnen
aan hem de vrouw te vinden:
een uit te graven fragiel vlak.
Grootvaders klok
Drie dagen heeft zijn kleinzoon aan de tijd gewerkt.
Hij nam de grote en de kleine wijzer
in zijn armen mee de kelder in.
Stond er aan de werkbank voor.
Zocht het slaan
dat niet wou komen.
Zijn vrouw kwam overal te vroeg of iets te laat.
Alles ging zijn gang.
Wie bij hen binnen kwam keek naar een lege plek.
Liep wat verloren.
Waar is de tijd naar toe?
Iedereen wist.
Zo een hart kon nooit meer opgewonden.
Prijsuitreiking
De schuilplaats die voor zoveel veiligheid zorgde
wordt een tijd niet meer gebruikt.
Het verborgene is tot orkaan geworden
heeft priemende stralen binnen gehaald
en je doen schreeuwen van de pijn.
Uitbreken was wat overbleef.
Eén enkele duin, één enkele struik
kon even nieuwe bescherming bieden
maar de open ruimte lokte, de drukker van de schaduwen
de recensent van het ondergedoken leven
deed je klimmen op een onvrijwillig podium
aan de micro staan voor een willig publiek.
Ik zag hoe jij de duisternis doorgaf
met verlichte handen omdat het niet anders kon.
Skelet
Het blad weet iets van vallen af.
De tak heeft er over verteld.
De plaats waar bleef verzwegen.
Als het naar beneden kijkt
komt de angst naar boven
en huilt het bij de boom om hulp.
Die sluit vol medelijden de toegang af
zijn eigen schatkamer gevuld met leven
dat niet bang is voor een oud begin.
En als er geen groen meer over is
de wind een plaats gekozen heeft
het blad voor mijn voeten neerlegt
rest er alleen maar pracht
doorzicht en spijt.
Slaapliedje
Ze weet zeker: hier ligt de slaap.
De duim achter het oor
de handrug op het kussen
horen hoe hij volledig aanwezig ruist.
Zij houdt contact met hoe hij in een peluw zit
duwt hem er niet uit
stopt hem niet eens onder
legt zich bovenop zijn rust.
Was hij een storm ze gierde mee.
Was hij een graf ze groef zich in
hem uit om zoveel oor.
Hij is een bed , ontvangt
en neuriet.
Wrede rechter
Zonder verweer staat ze in oorlogsvrij verklaard gebied:
stilstand gewapend met inkt: ”Krash, krash.”
Door afgeschermde ramen valt de routine aanval
weg, wollen tapijten, leren zetels, loodzware kasten.
Niets op haar. Zij capituleerde
tussen andere muren.
Hier schrijft ze hem af.
Wordt bezeten gebied.
” Alles O.K.?”
Geeft ze zich over in zijn handen.
De deur waarin hij haar blijft volgen
“Krr, krr,” toe.
Boemerang
Toen we ons ontkleedden, ontleedden
naast elkander lagen
wisten dat niets juist te bepalen is
bespraken we de denkfouten in ons leven
borgen ze lachend op
in een lade die toch al overliep van liefde.
We plakten etiketten
vergiffenis, herhaling, hervallen, berouw
met uitveegbare stift beschreven .
Wilden zo alles in een spel
de juiste richting geven.
Vergisten ons in de streken van de wind.
Dagblindheid
Baarlijk van vorm
laat de maan ons nooit alleen.
Kinderlijke geesten mogen
achter wolken van wel of niet doorschijnend
een bod inzetten op geel
en volop spelen met aan te raken licht.
Mijn verbeelding is een rush
naar zoveel beweeglijke macht
biedt een beschermende ondervacht
tegen zwart op wit van overdag.
Soms denk ik geen boeken meer te lezen
omdat de letters zo vast staan.
De mat
Tweeduizend millimeter
heeft hij nodig om me kwijt te stappen.
Aan zijn zolen plakt een vreemde grond.
Hij brengt die platvloers mee naar binnen.
Sporen tonen aan mijn warrig hoofd:
zoveel geluk aanwijsbaar zo dichtbij.
Altijd veegt hij er zijn voeten aan
laat het waar het ligt.
Een vaste volle periode is hij
tweeduizend millimeter ver.
Soms knoop ik zijn veters
voor mij los.
Mes en vork
Ik kan weer proeven . Lang getreuzeld.
Bleef te traag aan je lippen hangen.
Vond de korst zo lekker en het binnenste ook.
Jij beheerde de lucht in een wok.
“Het juiste menu bestaat,” beweerde je .
“Techniek van geven en nemen.”
Ik likte van de lepel die het schuim van de randen krabt
volgde je geur, porie per porie
de huid , parels zout.
De keuken is het voorbereiden.
De pannen zijn het kraken van gebreken
de hersenplakken, het vergeten.
Tussen tranen en pikante saus blijf je me bewegen.
“Je brouwt een gek gerecht, tootsie, tootsie.”
Tussen hand en mond gedachten. Ze kregen een naam.
Tootsie, tootsie. Ze zijn te eten.
Bord, een witte hitte.
Glas, een te koud woord om uit te drinken
Moerbeiblad tot rups
Ik wil je mee in mijn verhaal.
Als blad word ik nooit overbelast.
Weet wat los laten is.
Er komt een volgende bloei
met nieuw bladgroen.
Het houdt zich aan dezelfde takken vast.
Jij bent mijn gelijke.
Kruip tegen me aan
als ik me overgeef aan het geven
aan gevaar
aan luizen die bijten
nu je de moeilijke klim begint
niet zult ontsnappen
aan de inslag van de bliksem.
Mij koos om te bewonen.
De plukkers rondom vertellen
dat ik opgegeten ben
een uitgevreten hart.
Ze zullen nooit weten
hoe me te lezen
uiteengevallen
een paar gaten.
Handen haken en haken en haken.
Nu ben ik een tafelkleed.
Jij zit aan mij. Eet.
Zorgvuldig
Ik wil dat hij zijn liefde opneemt uit het gras
haar mee naar binnen draagt
tot de muren zegt op te schrijven
wat ze met hem doet
hen bezweert
hun stenen op die wijze aangeraakt te laten
dat hij zijn rug, hals, achterhoofd, toont
een sjaal neemt en die om doet
haar aan de piano achterlaat
waar ze iets speelt wat ik van vroeger ken.
Lisette Waterschoot
Geen opmerkingen:
Een reactie posten